| |
| |
| |
Boekbespreking
Theologie
Ignatius von Loyola, Geistliche Uebungen und erläuternde Texte, Übersetzt und erlaätert von Peter Knauer, Verlag Styria, Graz, 1978, 334 pp.
Wie de geestelijke oefeningen van Ignatius wil doen of begeleiden -- ze alleen maar lezen heeft bar weinig zin -- moet zo veel mogelijk toegang krijgen tot de inhoud die Ignatius wilde weergeven in woorden en beelden die de kleur meedragen van zijn culturele en religieuze milieu, dat nu toch al ruim vier eeuwen van ons af ligt. Die toegang verschaffen lijkt mij de hoofdtaak van wie een kritische vertaling brengt. Peter Knauer heeft het uitstekend gedaan. Hij voegt aan de eigenlijke oefeningen de commentaren toe die direct of indirect van Ignatius zijn en maakt ze vlot bruikbaar door overvloedige verwijzingen. Bovendien geeft hij in sobere nota's wat onmisbaar is om te achterhalen wat voor Ignatius het kader was van zijn ideeën en verwoordingen. Knauers werk steunt in grote mate op Calveras' basisstudies op de originele tekst.
G. Boeve
| |
Otto Hermann Pesch (hrsg.), Einheit der Kirche - Einheit der Menschheit. Perspektiven aus Theologie, Ethik und Völkerrecht. Herder Verlag, Freiburg i. Br., 1978, 175 S, DM 16,80.
Deze publikatie is een verslagboek van een voordrachten- en discussiereeks gehouden aan de Katholische Akademie van Hamburg voor een oecumenisch samengesteld gehoor over de bijdrage die de Kerk en de christenen kunnen geven aan de eenheid in de wereld, die noodzakelijk moet groeien. Vooral de voordracht van Karl Rahner geeft een aantal provocerende gedachten en ideeën over dit thema, terwijl de Bonner moraaltheoloog Böckle zijn bekende gedachten over de zedelijke autonomie en het waarde-inzicht ter discussie voorhoudt om bij alle gewenste eenheid ook de veelheid van inzichten en waarden-belevingen en normeringen hoog te houden. De rechtsgeleerde Scheuner tenslotte geeft, meer aards dan zijn beroemde collega's uit de theologie, de concrete mogelijkheden van de Kerk binnen de internationale gemeenschap der volkeren aan.
Otto Hermann Pesch, de leider van deze Akademie, geeft de inleiding en de samenvattende conclusie van al de naar voren gebrachte en bediscussiëerde perpectieven op de eenheid van de wereld.
Het zijn voordrachten die de moeite van het kritisch lezen waard zijn en waarover nog veel gedacht en gesproken dient te worden om te kunnen bijdragen aan de eenheid.
G. Wilkens
| |
| |
| |
Rudolf Schnackenburg, Maszstab des Glaubens. Fragen heutiger Christen im Licht des Neuen Testaments. Herder Verlag, Freiburg i. Br., 1978, 255 S, DM 28,-.
De herhaaldelijk naar voren gebrachte vraag bij vele brandende kwesties in de Kerk en het christelijk leven: Wat zegt de Schrift hierover? bracht de bekende Duitse exegeet Schnackenburg in een bundeling van een aantal nog niet gepubliceerde voordrachten tot antwoorden die vruchtbaar zijn om een gesprek op gang te brengen en verder uit te bouwen. Zo worden actuele problemen als de godheid van Christus, de eenheid onder de christenen, de ervaring van de Geest in het leven van de Kerk, bijbelse moraal en ethische normen, het geheim van het lijden en het kwaad, geweld, macht en vrede en de betekenis van het kerkelijk ambt steeds uitgewogen en zorgvuldig beantwoord, terwijl precies het vaak zo lastige exegetische jargon wordt vermeden. De auteur heeft genoeg wetenschappelijke bescheidenheid om niet elke vraag volledig te laten beantwoorden vanuit de Schrift, terwijl hij tevens genoeg doorzicht heeft op moderne problemen om deze niet zonder meer bepalend te laten zijn voor het antwoord uit de bijbel. Een geslaagde en lezenswaardige poging de kennis van de blijde boodschap de vragende mens nabij te brengen.
G. Wilkens
| |
Heinz-Jürgen Vogels, Pflichtzölibat. Eine kritische Untersuchung. Kösel-Verlag, München, 1978, 141 S., DM 14,80.
Het thema van de mogelijkheid van toelating van gehuwden tot het priesterambt in de latijnse ritus van de roomskatholieke Kerk is zeker geen zo nieuw thema meer, dat er nog veel nieuwe argumenten naar voren komen. Ook zal dit thema over de gehuwde priester, zo laat het zich zeker aanzien voor Nederland, nog wel een lange tijd op de discussielijst blijven staan, alvorens plaats te maken voor andere themata die van belang zijn voor het leven van de Kerk. De auteur komt vanuit een juridische benadering tot de kritische conclusie dat het charisma van het celibaat niet kan worden afgedwongen van degene, die zich aanbiedt voor het priesterschap. Het zou zelfs tegen de rechten van de mens, waaronder het recht van te huwen, ingaan.
Zoals elke partiële benadering, zo zal ook een juridische als de onderhavige niet overtuigend en wervend werken, tenzij bij degenen, die reeds van het resultaat overtuigd zijn, overigens op gronden en motieven die zeker niet van juridische aard zijn. Ik vrees dan ook dat de plicht om deze studie te lezen slechts beperkt blijft tot die reeds overtuigd zijn, dat de plicht tot celibaat voor de charismatische anderen, maar niet voor allen is.
G. Wilkens
| |
Wijsbegeerte
Dijk, Teun A. van, Tekstwetenschap, een interdisciplinaire inleiding, Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1978, 323 blz. (Aula 633) f 14,50.
In een groot aantal mens- en maatschappij-wetenschappen (o.a. psychologie, sociologie, rechtswetenschap, geschiedenis, antropologie) spelen taalgebruik en teksten een belangrijke rol. Aangezien in vele van deze disciplines dezelfde vragen en problemen leven ten aanzien van het gebruik van taal en teksten heeft de bekende Amsterdamse docent Teun van Dijk een - voor Nederland nieuwe - interdisciplinaire dwarswetenschap in het leven geroepen, de tekstwetenschap, die tot taak heeft: geïntegreerde theorieën en analysemethoden uit te werken voor de structuren, functies en effecten van teksten in verschillende psychologische en sociale contexten. Na een behandeling van grammaticale, stilistische, retorische en schematische tekststructuren wordt uitvoerig aandacht besteed aan de cognitieve verwerking van teksten en aan de relaties tussen tekst en interactie, met name in het gesprek.
Uit bovenstaande is duidelijk af te leiden dat de tekstwetenschap - die in het buitenland al een tiental jaren bestaat als Textwissenschaft, science du
| |
| |
texte en discourse analysis - in de eerste plaats een generalisatie is ten opzichte van de literatuurwetenschap en de verschillende letterkundestudies, omdat de meeste linguisten er voor alsnog voor pleiten de taalwetenschap te beperken tot de meer specifiek ‘talige’, bijv. grammaticale, eigenschappen van het taalsysteem en het taalgebruik, zodat er plaats blijft voor een zelfstandige tekstwetenschap voor de bestudering van de andere eigenschappen van taaluitingen en communicatievormen. Van Dijk maakt zelf de vergelijking met het zgn. Trivium, de grammatica, de dialectica en de rhetorica, waarvan de laatste nagenoeg is verdwenen uit onze huidige opleidingen. Tekstwetenschap heeft daarom veel gemeen met de oude rhetorica als de ars bene dicendi.
Een uitvoerige bibliografie, een omvangrijk notenapparaat en een register wijzen de lezer van dit zeer interessante werk een verdere weg in een materie, die - minstens wat de terminologie betreft - sterk engelstalig is geörienteerd.
Panc Beentjes
| |
Alexander Schwan, Grundwerte der Demokratie, Orientierungsversuche im Pluralismus, Piper Verlag, München, 1978, 163 S., DM. 14.-.
Wie zich niet laat afschrikken door Duitse volzinnen en teutoonse grondigheid en filosofische gedachten én geïnteresseerd is in de grondslagen van de democratie die in crisis geraakt, dient zeker dit boekje met een viertal gebundelde opstellen van de Berlijnse politicoloog Alexander Schwan te lezen om zijn inzicht ermee te verrijken. Grondig wordt ingegaan op de crisis van de democratische staatsvorm met de toenemende vraag naar de legitimatie van de besluiten en de geldingskracht van de grondwaarden die hun uitdrukking vinden in de grondrechten van de grondwet. Een en ander wordt bijzonder toegespitst in de westers democratische, pluralistische samenlevingen, zoals de discussies over belangrijke waarden als het recht op leven in de abortus-wetgeving in de meeste Europese landen doet zien.
De schrijver, democraat en overtuigd van een grondige eenheid van de meeste democraten ten aanzien van waarden als vrijheid, rechtvaardigheid en mensenrechten, geeft bijzonder boeiende inzichten in de tegenwoordige kans van een pluralistische democratie, in de legitimatie van grondwaarden en in de eisen die aan een onderwijs- en cultuurbeleid gesteld moeten worden, als de democratie ook in de harten en geesten tot ontwikkeling kan komen van diegenen die aan een democratische maatschappij ruimte voor de persoon én innerlijke samenhang geven kunnen.
Er worden geen recepten aangereikt voor de politiek van alledag. Wel worden hier inzichten gegeven die ertoe kunnen bijdragen dat de politiek van alledag niet vervalt tot partijpolitiek opportunisme, maar een verantwoordelijk métier blijft, resp. wordt.
G. Wilkens
| |
Gedragswetenschappen
C.G.J. Pulles, Helpend spel, (P.M. Reeks) Nelissen, Bloemendaal, 1978, 128 pp., fl. 18,50.
Een ervaren kinderpsychotherapeute (psychologe) geeft een korte maar uitstekende inleiding in het ontstaan en de speltherapeutische behandeling van kinderneurose. Het grootste deel is gewijd aan 18 goed geselecteerde en helder samengevatte gevallenbesprekingen.
Schrijfsters voorwaarden voor toelating tot haar therapie zijn wel een goede intelligentie, een gave aanleg, goede vitaliteit. ‘Iedere cerebrale gestoordheid of ontoereikendheid betekent dus een beletsel (...)’. Doodsproblematiek (p. 109) wordt bezworen met het ‘zeker weten’ van een leven na de dood. Wat doet de schrijfster met agnostische families? Het boek beantwoordt aan de doelstellingen van de schrijfster: het is nl. vooral bestemd voor ouders en allen, die verder kleine kinderen onder
| |
| |
hun hoede hebben. Van harte aanbevolen.
J.H. van Meurs
| |
H. Kurnitzky, Ödipus, ein Held der westlichen Welt, Wagenbachs Taschenbücherei, Berlin, 1978, 139 S., DM. 8,-.
De Oedipussage heeft buiten gymnasiale kringen grote betekenis gekregen sedert Freud het oedipuscomplex (vader willen doden en moeder willen trouwen) in de psychoanalyse invoerde als cultureel kerncomplex van neurose, omstreeks 1900 in z'n Traumdeutung. Hij baseerde zich op de tragedie Oedipus Tyrannos van Sophocles. Deze schrijver, Kurnitzky, legt het accent meer op de onderdrukking van de vrouw in de economie.
Daarbij volgt hij gedeeltelijk de techniek van Freud, b.v. in diens da Vinci-studie.
Hij legt de nadruk op het doden van de Sphinx, een aspect dat Freud in de sage verwaarloosde.
Hoewel hij bijna een derde van het boekje van 140 bladzijden besteedt aan het weergeven van Hölderlins bewerking van het drama van Sophocles, geeft hij in de rest een rijkdom aan mogelijke duidingen en vergelijkingen met varianten en andere mythen en sagen, die het boekje compact maken.
Steunend op Bachofen, Frazer en Malinowski geeft hij een cultureel antropologische visie van grote waarde.
J.H. van Meurs
| |
A.C.R. Skynner, Die Familie, Schicksal und Chance, Handbuch der Familientherapie, Walter-Verlag, Olten/Freiburg, 1978, 432 pp. DM. 68,-. Engelse editie, 1976, Constable, London.
Van huis uit psychiater heeft de schrijver een veelzijdige ervaring opgedaan met diverse vormen van groepswerk uit de therapeutische hoek, en naar de voorbeelden te oordelen met veel succes.
Het eerste deel is wat theoretisch, maar wordt zeer verhelderd door uitvoerig beschreven voorbeelden. Daarbij gebruikt de schrijver naast systeemtheoretische ook psychoanalytische modellen, waaronder die van Melanie Klein. ‘Genetische’ theorie overweegt als praktijktheorie, zoals meestal gebeurt. De schrijver participeert verder actief met gebruikmaking van zijn eigen z.g. tegenoverdracht, fantasieën. Hij kent en gebruikt bovendien de middelen van de Palo-Altoschool en de ervaringen van M. Satir. De nadruk ligt op het hier en nu, vooral in het begin. De cover noemt het een handboek, maar voor ‘sociaal werkende leraren, zielzorgers, huwelijksadviseurs en juristen’ is het wellicht wat te gedetailleerd. Anderzijds wekt het gemak waarmee de schrijver situaties analyseert mogelijk de indruk dat het om een eenvoudige zaak gaat, waarmee geen ongelukken gemaakt kunnen worden. Er is dan ook geen hoofdstuk waarin de opleidingseisen voor gezins- en andere therapeuten worden beschreven.
Een uitstekend boek, compleet met noten en literatuur en een register.
J.H. van Meurs
| |
H.J. Clinebell, Op middelbare leeftijd blijven groeien in het huwelijk, De Toorts, 1978, pp. 102, fl. 20.-(uit het Engels 1977).
Het is nuttig, dat iemand met ervaring in huwelijkscounseling de nadruk legt op de leeftijdsgroep tussen 40 en 65 jaar. Het is ook voor deze leeftijdsgroep wel degelijk mogelijk, om de huwelijksrelaties te reviseren. Opvallend is, dat het gezin als zodanig geringe aandacht krijgt en beperkt blijft tot de tieners (hoofdstuk 7).
De relatie tot de ouders (van de ouders) komt wel ter sprake maar die tot de getrouwde kinderen niet.
De gedetailleerde voorschriften van de twaalf ‘tactieken’ van de schrijver zijn voor de doelstelling waarschijnlijk noch noodzakelijk, noch voldoende: hij noemt dan ook zelf de groei(groep)weekends. Dit wordt weinig uitgewerkt.
De theoretische basis is die van Berne en Harris, hoewel deze namen in de literatuurlijst niet voorkomen.
| |
| |
De toon van het boek is die van de T.V.-presentator van een Amerikaanse show: wat luchtig en oppervlakkig.
Het boekje is bedoeld zowel voor mensen, die aan hun huwelijk willen werken, als voor (pastorale) counsellers.
J.H. van Meurs
| |
Werner Kofler, Ida H., Eine Krankengeschichte, Verlag Klaus Wagenbach, Berlin, 1978, 153 S., DM. 14,80.
De schrijver is 31 jaar, heeft een leraren-opleiding gehad; schrijft al sedert '68, met name hoorspelen.
Dit is nu de zoveelste aanklacht tegen het ouderwetse K.Z.-gesticht, i.c. Steinhof.
De ziektegeschiedenis betreft een vrij jonge schizofrene; een voormalig fotomodel dat bij de schrijver Herbst onderduikt. Herbst zette haar zelfvertelde levensgeschiedenis op de band (in de tekst telkens ‘Rückblende’ genoemd). Verder noteert Herbst haar vreemde relaties, haar pogingen orde op zaken te stellen, haar vluchten naar een volgende woongemeenschap.
De schrijver kritiseert in ‘was ist los?’ de schijnbare normaliteit, o.a. van de televisiehysterie.
Hij doet ook een uitval naar H. Kipphard, die in 1976 bij dezelfde uitgever Leben des schizophrenen Dichters Alexander M., ein Film publiceerde. Evenals deze maakt de ziektegeschiedenis van Ida H. een authentieke indruk.
Impliciet wordt verwezen naar de autoritaire vader als hoofdoorzaak van de tragische ontwikkeling van Ida H. -een plausibele verklaring à la Laing.
Sommige symptomen worden begrijpelijker.
De schrijver heeft geen psychiatrische opleiding gehad in tegenstelling tot Kipphard. Hij heeft geen contact met enig psychiater.
Zo spreekt hij van schemertoestanden waar vermoedelijk van katatonie sprake was.
Stylistisch is het eerste hoofdstuk het beste (het relaas van het filmen van Steinhof van buiten af).
Al is het geheel wat fragmentarisch gecomponeerd, toch is het een lezenswaard boek geworden voor iedereen met belangstelling voor pathologische ontwikkelingen.
J.H. van Meurs
| |
P. Vandermeersch, Het Gekke Verlangen; psychotherapie en ethiek. Dekker & Vegt, Nijmegen, 1978, pp. 192, f 27,80.
De schrijver heeft opleiding gehad in filosofie, theologie en psycho-analyse. Momenteel is hij docent ethiek. De ethiek (moraal) van de psychoanalyse berust op een leren van de analysand, om zichzelf te kennen in zijn ‘verlangen’. Dit begrip is naar Lacan, de Franse structuralistische psycho-analyticus. Het berust op het geloof dat de mens bovendien in staat is om zich dan ook te veranderen.
Contrasterend wordt de medicamenten voorschrijvende- of internerende of maltraiterende psychiater en de op het ‘kernzelf’ en empathie vertrouwende Rogeriaan ten tonele gevoerd.
Een ander contrast is de traditionele R.K. moraal van een 50 jaar geleden. Het individualisme van de psycho-analyse zou tot meer sociaal engagement kunnen leiden. De middenklasse-ideologie van de klassieke psycho-analyse geeft de schrijver impliciet in zijn hedonistische voorbeelden op blz. 112. Hij wijst gedragstherapie af als oppervlakkig.
Over de z.g. culturalistische school (Horney e.a.) spreekt hij zich niet uit. Een helder beknopte inleiding in eenvoudige taal, zoals er door niet katholieken al een jaar of 30 worden geschreven.
J.H. van Meurs
| |
F.J. Mönks en A.M.P. Knoers, Ontwikkelingspsychologie. Dekker & van der Vegt, Nijmegen, 1978, pp. 284, f 37,50.
Van de eerste druk van dit boek in 1975 verscheen in 1976 een recensie in Streven. De opzet van het boek is gelijk gebleven. De chronologische en de
| |
| |
thematische behandeling krijgen beide aandacht.
Recente literatuur is verwerkt in alle hoofdstukken. Een hoofdstuk over stoornissen is apart toegevoegd, evenals een zakenregister. Piaget blijft de meest gerefereerde onderzoeker. Aan de jeugd worden 6 en aan de verdere levenslijn 1 hoofdstuk toegemeten. Psychologische begrippen worden nauwkeurig afgegrensd, nauwkeuriger dan de biologische en de medische. B.v. ‘erfelijke informatie’ (blz. 7), leesstoornissen (blz. 252 en 253), auditieve agnosie, respectievelijk asymbolie (blz. 251). Dan blijkt een eigenzinnig woordgebruik gehandhaafd: ‘spermotosoma’ voor spermatozoo, regressieve tendenties (blz. 44), instutionalisatie (blz. 53), necrofilie (blz. 198), anticonceptionalisatie (blz. 175) en intersexueel verkeer (blz. 175). De embryonale periode wordt van de derde tot de achtste week gerekend (blz. 45). Ook is mongolisme een syndroom dat niet t.g.v. stress maar wel t.g.v. tenminste twee verschillende chromosoomafwijkingen voorkomt (blz. 40). Hechtingsgedrag is niet soort-specifiek voor de mens (blz. 46). Het EEG registreert geen cerebellaire aktiviteit en het cerebellum regelt geen emotionele reakties (blz. 55). De Moro-reflex is een schrikreaktie, niet als ‘reaktie van de proprioceptieve nekspier-receptoren en stimulatie van het vestibulair systeem’ (blz. 61). Plastische chirurgie (blz. 154) werkt niet alleen aan de oppervlakte. Een lapidaire uitspraak als ‘elk gedrag is gemotiveerd’ (blz. 123) zou sommige ethici op stang kunnen jagen.
Deze hele reeks bestaat slechts uit Schönheitsfehler, die in een volgende uitgave - die het boek verdient - gemakkelijk kunnen worden gecorrigeerd.
J.H. van Meurs
| |
Russell Jacoby, Sociaal geheugenverlies, een kritiek op Adler, Rogers, Laing, e.a., Nelissen, Bloemendaal 1978. Beacon Press, Boston 1975, pp. 160, f 22,90. Met een inleiding van C. Lasch.
Dit is een ongewoon boek van een Amerikaans historicus. Vanuit de positie van de Frankfurter Marxianen Adorno, Marcuse en Horkheim worden de revolutionaire ideeën van Freud als zodanig geprezen en de verwatering van diens ideeën door de humanistische school (Allport, Maslow), de culturalistische (Adler, Fromm en Horney) en de existentialistische (Frankl) en de z.g. antipsychiatrie (Laing en Cooper) fel gekritiseerd.
Gezien de keur van citaten van Freud - de schrijver is zeer belezen - is dit een nuttig tegenwicht tegenover de oppervlakkigen, die Freud als half achterhaald beschouwen.
Daarbij dient vermeld, dat de schrijver nalaat, dat de moderne z.g. orthodoxe Freudianen hier en elders weinig politiek engagement of historisch materialistisch besef vertonen. Maar ze werken dan ook met andere citaten van Freud.
De schrijver uit ook kritiek op bot, z.g. naïef respectievelijk dogmatisch marxisme. Het is wat vermoeiende lectuur met een enorm aantal noten, waarin de literatuur verwerkt is. De metaforen zijn literair slecht, hard en niet logisch. B.v. ‘degenen die de verhouding tussen Marxisme en psycho-analyse wilden uitwerken, zijn niet immuun gebleken tegen de intellectuele verdeling van arbeid, die de levenszenuw van het dialectisch denken doorsnijdt’ (blz. 76).
Een belangrijke bijdrage aan de voortgezette dialoog tussen Marxisme en psycho-analyse.
J.H. van Meurs
| |
| |
| |
Literatuurwetenschap
Günter Bentele - Ivan Bystrina, Semiotik. Grundlagen und Probleme. W. Kohlhammer, Stuttgart, 1978, 173 pp., DM. 24,80.
Winfried Nöth, Dynamik semiotischer Systeme. J.B. Metzler, Stuttgart, 1977, 204 pp., DM. 39,-.
Lasar Ossipowitsch Resnikow, Zeichen, Sprache, Abbild. Syndikat, Frankfurt, 1977, 240 pp., DM. 24,-.
Semiotiek (als wetenschap die communicatieve processen van alle slag voor onderzoek open tracht te stellen door het tekensysteem analyseerbaar te maken) vindt in Bentele-Bystrina een gids die de gemeenschappelijke kenmerken van deelgebieden achterhaalt en tevens de specificiteit onderscheidt die in elk deelgebied een eigen systematisering verlangt. In deze inleiding schikken ze de fundamenten die diverse standpunten vertegenwoordigen en verantwoorden in de universalia van C.S. Peirce (met de Duitse uitlopers M. Bense en E. Walther), de structuralistische principes van F. de Saussure, de behavioristische klassen van C.W. Morris, de marxistische categorieën van L.O. Resnikow en A. Schaff (met Rossi-Landi als co-agent), de fenomenologische pogingen van H. Mead, de U. Eco-visie en de handelingstheoretische varianten. Wat hier (onvergeeflijk toch) ontbreekt, is het biofysisch-meta-sociologische model van W.A. Koch. W. Nöth (zelf uit Kochs school) staat niet meer stil bij prille introductie; hij wil de initiatie in een verwerkingsproces pragmatisch bijbrengen. Hij werft om inzicht in de gemeenschappelijkheid van systematiseerbare tekenelementen in de dieptestructuur van zo verschillende fenomenen als de literatuur, het persuasive taal-gebruik (publiciteit) en het ontstaansproces van taal. Hij behandelt dit ontstaanssysteem niet als een zelfstandig moment maar als een proces van handelingen dat het gehele bewuste zingevingspotentieel opneemt en dynamiseert. Nöths avontuurlijke demonstratie garandeert betere kennis dan Bentele-Bystrina's wat al te onthechte voorlichtingsneutraliteit. De marxistische vorser L.O. Resnikow is slechts sporadisch zichzelf; eigen oriëntering ontstaat doorgaans pas via de argumenten die hem C.W. Morris doen verwerpen. Verwijten van subjectivisme, idealisme en behaviorisme zijn op zich niet onjuist maar ze dienen toch enkel om het vertrouwen in de eigen onwankelbare concepten van objectivisme, materialisme en
sociologisme te beklemtonen. Deze Russische verzameling teksten is wel belangrijk; over het negatieve heen leren we S. 's eigen positie kennen: de weerspiegelingsrelatie van alle tekens die als concreet kenproces pas relevantie verwerft binnen het systematische proceskarakter van de soioculturele context. De Sovjet-vorser heeft bij de geleidelijke uitwerking van dit nog rijkelijk abstracte wensschema een lange en erg controversiële weg afgelegd die door inleider A. Eschbach op voortreffelijke wijze zowel historisch als fundamenteel wordt geschetst.
C. Tindemans
| |
Theater
David Bradby - John McCormick, People's Theatre, Croom Helm, London - Rowman and Littlefield, Totowa, N.J., 1978, 179 pp., £6,95.
Onder ‘volkstheater’ vatten beide S. dat soort theater dat inhoudelijk en stilistisch zich tot de brede volkslaag, toch meer bepaald de (bewuste) arbeidersstand richt en dat in de 20e eeuw in de meeste landen militante aandacht en toepassing heeft gevonden. Dit boek wil dan deze mentaal bij elkaar passende maar instrumenteel vaak sterk verschillende stromingen, intenties en vormen op een (zo logisch mogelijk) rijtje plaatsen, niet helemaal populariserend, toch erg weinig diep gravend. De Sowjetunie, de Weimarrepubliek, Frankrijk, Groot-Brittannië en de VSA worden aldus op een gemeenschappelijke noemer gebracht, maar Brecht (en zijn weerslag), de decentralisering in Frankrijk en de nieuwe ‘community’-processen in Groot-Brittannië krijgen wat meer reliëf zodat het albumresultaat degelijker wordt dan enkel conjunctureel voer. Wel is de kritiek op het utopisme en de illusie van een ‘massa’-theater onvoldoende aanwezig.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Tony Coult, The Plays of Edward Bond, Eyre Methuen, London, 1977, 88 pp., £1.95.
Deze allereerste Britse studie van de wellicht momenteel belangrijkste Engelstalige dramatische auteur wil niets meer dan aandacht vragen. Intelligent, subjectief-partijdig, beknopt maar erg secuur geeft S., naast een overzicht van het oeuvre, de constanten aan: religie/materialistisch ethos, natuur/cultuur, maatschappij/politiek, samenleving/individu, altijd een polaire ideeënkring die tegelijk de dramaturgische vormcode bepaalt. Nergens betweterig noch opdringend, toch kordaat en bepaald niet vrijblijvend, pleit S. terecht voor grondiger belangstelling.
C. Tindemans
| |
Armin Eichholz, Heute abend stirbt Hamlet. Münchner Theater-Tagebuch. Residenztheater 1970-77, 312 pp. (geïll.), DM. 28,-.
Kennen Sie Plundersweilern? Münchner Theater-Tagebuch. Kammerspiele 1970-77, 325 pp. (geïll.), DM. 28,-. Ehrenwirth, München, 1977.
Meteen in 2 dikke pakketten, de dagnotitie verstarrend tot een eeuwige getuigenis, gooit S. (redacteur Münchner Merkur) zijn theaterrecensies te grabbel die hij over de 2 leidende gezelschappen van München in 7 (vette? magere?) jaren geproduceerd heeft. S. wil in één lange adem telkens de absolute waarde van een tekst, de relatieve betekenis van een voorstelling en de schommellijn van de theaterevolutie optekenen, bovendien in een badinerende toon die niet langer verwonderd doet staan als je zijn nevenactiviteit als parodist ook kent. Zijn kenmerken vullen een heel album: uitdagend, grof, aandikkend, toch ook vitale vragen stellend, standpunten opdringend, artistieke stellingen aantastend, aanmatigend, een theatrale visie vooruitschuivend (of afwijzend) in zowel dunne als dikke woorden. Vaak pronkerig, zonder rem, grappige en grimmige woordspelletjes opstapelend, of laatdunkend, skeptisch-verwend en cynisch-ongelovig, afwachtend, opschortend, toch informatief over stijlgehalte, theaterbelang en inhoudswaarde. Ook giftig, dartel, kwistig, kortaf. Vaak betweterig over wat op theater hoort, niet over wat nodig kon zijn wil het verder reiken dan S.'s eigen wat uitgespoorde straatje. Vaak het publiek in zijn reactie betrekkend om het tegen zichzelf in te nemen, het wijsvingerig terecht te wijzen. Een weg- en windwijzer, mét talent, ook mét eigenwaan. Prettig te lezen, prettig te verwerpen, altijd onderhuids, nooit banaal. Geen bijbeltekst, doorlopend apocrief. Geen profeet, geen wegwerpartikel. Lézen.
C. Tindemans
| |
Paul Frischauer, Theatergeschichte. Die Welt der Bühne als Bühne der Welt, Wilhelm Heyne, München, 1977, 4 Bde, 788 + 999 pp., DM. 31,20.
In een combinatie van (fragmenten) anthologie van speelteksten en traditionalistische theatergeschiedenis (deels strikt evolutionistisch, deels thematisch georganiseerd) wordt met een brij van woorden de overeenstemming tussen theater en maatschappij beleden; waarin het specifieke mediumkarakter van theater en drama precies bestaat en welke functie-en/of gedaanteveranderingen deze aard in de loop der tijden ondergaan heeft, wordt al te gemakkelijk als grotendeels bekend vooropgesteld. Andermaal wordt de fictie gecolporteerd dat de handelingsinhoud van het drama volstaat om de handelingsexpressie van het theater te kennen; statische opinie (het theater blijft boven de tijden zichzelf, het drama vertegenwoordigt het grillige denken en aanvoelen van de mens) en clichétaal (zoals: de mens als maat van alle dingen, de Russische ziel, de woordeloosheid van het moderne drama) leiden telkens af van het zo nodige inzicht in het wezen van het dramatische resp. theatrale. Logisch blijft dan ook de afsluiting triomfantelijk die de overlevingskracht van het theater viert als heropstanding uit de periodische schijndood maar op geen enkele wijze
| |
| |
aangeeft hoe, van uit welke impulsen, met welke perspectieven, in welke functie dit te gebeuren staat. Esthetica van het theater andermaal als verduistering van de antropomorfe kern.
C. Tindemans
| |
Donald R. Larson, The Honor Plays of Lope de Vega, Harvard UP, Cambridge, Mass. 1977, 217 pp.
Met een eigen thesis ingrijpend in het langlopende debat over het ‘eer’-begrip in Spanjes Gouden Eeuw poneert S. in Lope de Vega's monumentale oeuvre drie periodes: komische suggesties, feestelijke wraak (met veel aandacht voor de ‘romance’-conventie) en de neiging tot tragedie. S. beheerst de vakliteratuur voorbeeldig zodag zijn eigen uiteenzetting één grondige discussie met gangbare meningen is. Vanuit zijn interpretatie duiken bovendien ook suggesties op voor de theatergeschiedenis (vorm, repertoire, stijl, publiek) en voor de persoonsstructuur van Lope de Vega zelf.
C. Tindemans
| |
Koninklijke Soevereine Hoofdkamer van Retorica ‘De Fonteine’ te Gent Jaarboek 1975, 2 dln (XXV-XXVI-Tweede reeks nr 17/18), 183 + 279 pp., BF. 375.
Andermaal is dit Jaarboek een staalkaart van de aandacht voor de Rederijkersstudie. W.M.H. Hummelen (Inrichting en gebruik van het toneel bij Job Gommersz. 1565) zet zijn reeds elders begonnen onderzoek verder over de inrichting van de theaterconventie; in een sluitend betoog (gebaseerd op de woordcoulissen) verstevigt hij het complex van drama- en theatertechnische opvoeringspraktijken en is duidelijk onderweg naar een gebonden codex van het Rederijkersdrama. H. Pleij (Geladen vermaak. Rederijkerstoneel als politiek instrument van een elitecultuur) behoort tot de strekking die het drama hanteert als interpretatieveld van de sociale realiteit; in een opmerkelijke diepteverkenning karakteriseert hij het kluchtige drama (so- | |
| |
ciale functie van de humor) als de expressie van de zelfbescherming van de burgerij en regressief van instelling. Verder is dit 1e deel gevuld met filologische teksteditie en -verklaring volgens de beste traditie van de Gentse school (D. Coigneau, B. De Groote, L. Roose, P. Lammens-Pikhaus), gericht op zulke zeldzame genres als het presentspel en het tafelspel. Het 2e deel bestaat integraal uit de teksteditie (W. Waterschoot en D. Coigneau) van een groot fragment (fol. x1 tot fol. 150) van Eduard De Denes Testament rhetoricael, waarvan de rest in latere Jaarboeken ter beschikking zal komen.
C. Tindemans
| |
Manfred Mixner, Peter Handke (AT 2131,), Athenäum Kronberg/Ts., 1977, 250 pp., DM. 19,80.
Dat de Oostenrijkse prozaïst, lyricus, dramatische auteur en essayist P. Handke een moeilijk literator is, kan langzamerhand bekend zijn. S. benadert hem chronologisch, zonder opzettelijke methode, alleen maar als (vaak vlug abstraherend) lezer. Zijn visie bestaat erin dat hij Handke meent te kunnen beoordelen als iemand die niet de causaliteit van verhalen over mensen en dingen probeert aan te reiken maar aan de buitenkant, behavioristisch (al valt dit vieze woord toch nergens), mensen observeert en beschrijft. Het effect op de lezer dient er dan uit te bestaan dat deze een ervaring van leven en beleven doormaakt wat S. als Handkes expliciete schrijfintentie ziet en die S. op zijn eigen beurt hanteert als de enige methodische maatstaf van deze studie: meedelen van leeservaringen. Ondertussen zwaait hij wel vrolijk vaarwel naar elke kritische uitlating over zijn idool en verabsoluteert hij nogal willekeurig zijn eigen (niet op hun beurt aan een kritisch oordeel onderworpen) ervaringen als lezer. Met name komt hij aan de taalwetenschappelijke fundering van Handkes realiteitsdissectie niet voldoende toe, ook al wordt Wittgenstein af en toe geaaid. Dat maakt al bij al deze studie erg boeiend maar niet integraal; wat hij als positieve plaatsbepaling meegeeft, is gaaf en doorgaans ook helder maar enkele factoren worden iets te vlug onder de tafel weggemoffeld.
C. Tindemans
| |
Carel ter Haar, Ernst Toller. Appell oder Resignation?, tuduv Verlagsgesellschaft, München, 1977, (Studien Sprach- und Literaturwissenschaften Bd 7), 311 pp.
Deze poging tot mentale biografie van de dramatische auteur E. Toller (1893-1939) is uiteraard niet los te koppelen van de idee- en tijdsgeschiedenis. Ze wil geen eigenlijke discussie brengen van de literaire resp. dramatische betekenis; de intentie is Toller weg te halen onder de historiografische druk van Tollers participatie aan de Räte-Regierung in München (1919) en de (blijkbaar geslaagde) nazi-verfoeiing na 1933. Daartoe brengt S. een zorgzame (sterk op citaten gesteund die niet altijd hun context behouden) analyse van het literaire oeuvre om te achterhalen wat de (labiele) behoeften en (evoluerende) constanten zijn geweest die best nieuw reliëf verdienen. De biografische reputatie in de Weimartijd heeft, stelt S., verleid tot literaire onderschatting. De waarden die S. dan wel distilleert uit het niet altijd simpele Grübler-oeuvre, zijn de vereenzaming en de machteloosheid, beide causaal verbonden in een onzekere afhankelijkheid; argumenten daartoe zijn de droom-behoefte, stellig in het Hebraïstische wensdenken te situeren (andermaal een Jood die Duitser wou zijn en toch enkel Jood kon worden), de diaspora van de mens als eeuwige opdracht, zijn relatie tot het proletariaat, de oneigenlijke zelfstilering, het voornemen een nieuwe wereld vorm te geven, aansluitend bij de inspiratie van K. Eisner, G. Landauer, Th. Lessing en G. Simmel. Andermaal: het lijden aan het leed van de wereld samengebald in de eigen persoon.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Christoph Trilse, Klaus Hammer, Rolf Kabel, Theaterlexikon, Henschelverlag, Berlin, 1977, 624 pp., DDR 32,- M.
Ofschoon de dramatische auteurs niet uitgespaard blijven, wil dit lexikon van het theater toch eerst de theatermakers zelf vangen, met nadruk op het actuele, zeg maar socialistische theaterveld, wat niet tot verwaarlozing van het andere Duitsland heeft geleid. De maatschappelijke voorkeur ligt dik gesmeerd maar dat hindert nauwelijks het encyclopedische gehalte, waarin zelfs plaats voor technische terminologie werd ingeruimd. Over criteria inzake relevantie en/of reputatie valt uiteraard te twisten maar als algemeen panorama haalt het geheel het niveau dat het verwachten doet. Persoonlijke karakteriseringen halen vaak het gehalte van een accuraat portret. Prettig is het ook dat er uitvoerig over de scenografen wordt bericht.
C. Tindemans
| |
Kunst
Robert Darmstaedter, Reclams Künstlerlexicon, Philipp Reclam jr., Stuttgart, 1979, 789 pp., 131 ill., geb. DM. 49,-, gen. DM. 39,80.
Zowat 4.500 korte biografieën van kunstenaars: schilders, beeldhouwers en architecten. Wat dit lexicon op andere dergelijke edities voor heeft is wel dat de lijn resoluut doorgetrokken wordt tot op heden zodat de lezer ook over hedendaagse kunstenaars ingelicht wordt. Elke biografie wordt ook gevolgd door een verantwoorde bibliografie waardoor verdere oriëntatie mogelijk wordt. Een uitstekend en handig naslagwerk dat je vaak en met genoegen raadpleegt.
J.F. Du Bois
| |
Jan Hulsker, Van Gogh en zijn weg, Meulenhoff, Amsterdam, 1977, 488 pp., geïll., fl. 125,-.
De originaliteit van dit boek is in grote mate bepaald door de aangewende methode. De auteur heeft de levensloop, de artistieke evolutie en het oeuvre zelf gedetailleerd en in onderlinge samenhang beschreven. En bovendien geïllustreerd door de afbeelding van ‘nagenoeg al de tekeningen en schilderijen’ van V. van Gogh. Het commentaar op de werken werd in hoofdzaak ontleend aan Vincents brieven, vooral die aan zijn broer Theo. Een nieuwe, verhelderende benadering van dit menselijk en picturaal avontuur. Alleen al om de literaire, de historische en de iconografische documentatie is dit prachtig boek een onmisbaar instrument voor elke verdere studie over van Gogh.
J.F. Du Bois
| |
Lawrence Lee, George Seddon, Francis Stephens, Die Welt der Glasfenster, Herderverlag, Freiburg, 206 pp., 500 kl.ill.
Een encyclopedie van de kunst der glasramen. De auteurs hebben niet enkel het ontstaan en de techniek van de glaskunst in de oudheid behandeld maar ook de integratie ervan in de architectuur. Een uitgebreide studie over de iconografie maakt het de lezer mogelijk voortaan de glasramen gedetailleerd te lezen. Het grootste deel van dit boek is gewijd aan een uitgebreid historisch overzicht dat start bij de 11e en 12e eeuw om uit te monden in de moderne heropleving van de glasramenkunst in Europa, Amerika, Japan en Australië. Terecht hebben de auteurs veel aandacht besteed aan wat de middeleeuwen buiten Frankrijk hebben gepresteerd en niet zonder fierheid behandelen ze naast Spanje, Duitsland en Vlaanderen vooral Engeland. Wij verwijzen o.m. naar de 130 glasramen van het munster van York en het grootste glasraam ter wereld in de Yorkse Mariakerk. Een grandioze uitgave, een overvloed aan kleurillustraties van uitzonderlijke kwaliteit, een degelijke en interessante tekst. De gedroomde inwijding in de kunst van het schilderen met licht en glas. Een Nederlandse editie van dit werk verscheen bij het Spectrum, Utrecht.
J.F. Du Bois
| |
| |
| |
Edward Lucie-Smith, Moderne Kunst, Elsevier, Amsterdam/Brussel, 1978, 504 pp., 384 kl.ill., BF. 1.950,-
De ontwikkeling van de schilderkunst en beeldhouwkunst uit de 20e eeuw wordt hier in een helder overzicht geschetst. De auteur vertrekt van Matisse, het fauvisme, cubisme en expressionisme om de vele, elkaar opvolgende tendensen te verklaren: abstractie, constructivisme, pop art, op art, kinetische kunst, fotorealisme, conceptkunst. Lucie-Smith is een gezagvol criticus en een uitstekend cicerone. De talrijke kleurplaten vormen een waar museum van de hedendaagse kunst en verhogen de inzichtelijkheid van de tekst. Toch komen bij de lectuur hier en daar wel vragen op: waarom wordt de sculptuur van Giacometti niet in verband gebracht met de Etruskische beeldvormen? en waarom wordt de magische surrealist Wifredo Lam nergens vermeld? noch Velikovic? Dat Vic Gentils toevallig in Ilfracombe werd geboren is nog geen reden om aan deze typisch Vlaamse kunstenaar de Engelse nationaliteit te verlenen. Al met al een prachtig boek, boeiend en inzichtgevend.
J.F. Du Bois
| |
Literatuur
Ciro Alegria, Die hungrigen Hunde. Roman, vertaald uit het Spaans door Wolfgang A. Luchting en van een nawoord voorzien door Walter Boelich, (st. 447) Suhrkamp, Frankfurt am Main, 1978, 166 pp., DM. 5,-.
Los perros hambrientos dateert van 1938. Alegria (1909-1967) beschrijft een hongersnood in de Peruaanse Andes. Door hem zoveel mogelijk vanuit ‘hondenperspectief’ weer te geven, werd het niet enkel een documentaire, maar een autonoom kunstwerk. Alegria heeft veel weg van Simon Robles, de geattitreerde verteller van de indio-gemeenschap. Hij betrekt de lezer bij het gebeuren, en laat zich vaak meeslepen door zijn verhaal, dat hij doorspekt met boerewijsheden.
Alle ‘genretaferelen’ van de indigenistische roman komen erin voor: het herderinnetje dat op de hoogvlakte met haar trouwe honden haar schapen hoedt, de jonge indio die met geweld wordt ingelijfd bij het leger, de bandolero's die heldhaftig tenondergaan in de strijd met de schurkachtige gendarmerie-luitenant, de onbenullige maar gevaarlijk-ambitieuze Limeense onderprefect die onder een hoedje speelt met de weldoorvoede haciëndabezitter, het indio-jongetje dat doodgaat van de honger aan de rand van de rijkbevloeide akkers van de rijken.
Omdat Alegria geen dichter, maar kroniekschrijver wilde zijn, is zijn werk een aanklacht. De Indio's zijn goed, vrijwel alle anderen zijn slecht. De honden van de eersten zijn edel, die van de laatsten doortrapt. Een goede hond kan alleen maar door omstandigheden (door de rijken veroorzaakt) slecht worden. De Indio's zijn kinderlijk eenvoudig, de hacendado's gebruiken hun woordenrijkdom om de armen nog dieper in de ellende te trekken. Naïveteit? Zonder twijfel, maar het werkt. (Van dit werk bestaat al een uitstekende Spaans-Franse uitgave in de ‘Collection Bilingue’ van Aubier-Montaigne, 1974).
Guy Posson
|
|