Streven. Jaargang 10
(1942)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Nummer 1]Moeder van godGa naar voetnoot(*)
| |
[pagina 2]
| |
het moederschap (waarin elk vrouwelijk bestaan zich voltooien wil) de geest Gods die vaart over de wateren. Man en vrouw, vader en moeder! Aan den man, den beheerder, is de vrouw, de minnende, ondergeschikt; anderzijds dringt de vrouw dieper in het leven door dan de man, dieper in de liefde. De man schenkt zijn vernuft, krachten, arbeid; de vrouw schenkt zichzelf, - en als het waar is dat de levensdrang op liefde neerkomt, dan vindt het menschelijk leven, in het moederschap, zijn meest geheimnisvolle bron. Daaraan ontwelt de liefde: voor ieder mensch voedsel en vrede. De moeder is de ziel van de menschheidGa naar voetnoot(1). Wij vergeleken ze met den geest Gods, die vaarde over de wateren; zoo, leven gevend, vaart zij door iedere gemeenschap. Zij is vruchtbaar; de liefde alleen is vruchtbaar. Liefde alleen is leven, en alle leven is vruchtbaarheid. Geheel en onvoorwaardelijk schenkt zij zich aan het kind dat, zoo juist, buiten haar te leven vermag. In haar schenken benaderen wij het mysterie van het zich mededeelende leven, uiteindelijk Gods liefde. Dicht L. Reypens niet, sprekend tot God: De schepsels die uw Goedheid schiep
aan 't Vaderhart ontnomenGa naar voetnoot(2)!
In elke liefde op aarde is de gedachte aan den dood aanwezig. Als de krachtproef der liefde komt de dood ons voor: niemand heeft grooter liefde dan wie, voor wien hij bemint, te sterven weetGa naar voetnoot(3). Dood en liefde: de woorden roepen elkander op. De maat van het sterven, van het vrijwillige zich versterven, is de maat van de liefde. In zoover men te sterven weet, deelt men, vruchtbaar, het leven mede; in zoover iemand bemint, past op hem de gelijkenis van den graankorrel. Hoe past zij op de moeder! Het moederschap is een sterven, opdat een ander zou leven. De moeder draagt het kind onder het hart; zij voedt het met haar eigen krachten en bloed. Vanaf de geboorte - het pijnlijke baren - begint de scheiding; zij voltrekt zich naargelang het kind ouder wordt en zelfstandig. De volwassen man heeft | |
[pagina 3]
| |
zijn moeder niet meer noodig; niets blijft deze over dan, over den dood heen, op een nieuwe, een onbedreigde vereeniging te hopen. Een aanhoudend sterven uit liefde: zoo alleen komt de moederlijke vruchtbaarheid tot haar recht; een aanhoudend leven-geven uit liefde... ...Maar voltrekt zich de scheiding alleen? En niet meteen, bij de besten onder de menschen, een nieuwe vereeniging? Hoe komt het dat een volwassen mensch, als moeder heengaat, heel veel lijdt? Alsof de zielen, wanneer de levens uit elkander liepen, dan pas elkander vonden? In haar groot geworden kind ziet de moeder de kiemen volgroeid die zij eens zaaide. Alles heeft ze zien priemen, ontluiken, bloeien; alles kwam gelijk zij het verwachtte, en toch geheel anders! De ontluikende, de zich openbarende persoonlijkheid herkende zij als haar eigen diepste wezen, - en toch was haar kind op een andere taak ingesteld, bewoog het zich in een anderen tijd, met andere behoeften en een andere verwachting. In haar groot geworden kind ziet de moeder geheel zichzelf, geheel anders; hoe leert zij de ziel beminnen, zij die vroeger het lichaam koesterde en verzorgde! Ziel met ziel vereenigd, neemt zij Gods wonderbare voorzienigheid waar, die de vereeniging verscheiden maakte en de verscheidenheid vereenigde: vanzelf gaat de moederliefde in godsliefde op, en integreert zich de godsliefde tot intenser moederliefde. In het goed gebleven kind anderzijds groeit, op een andere wijze, hetzelfde beminnen. Zoolang het jong was, beschouwde het moeder nooit op een afstand. Ouder geworden, doorpeilt het haar terwijl het zichzelf doorpeilt; de eigen ervaringen wekken herinneringen op aan moeders doen en denken: het meest eigene van hemzelf vormt moeders persoonlijkheid. Dan beseft hij hoezeer hij haar alles is verschuldigd; niets wordt hem heiliger dan haar evenbeeld in zijn binnenste. Toen de dichter Guido Gezelle, die van gijn 'moederken' geen portret of beeld bezat, haar zoo in zich had waargenomen, dichtte hij voort: O moge ik, u
onweerdig, nooit
die beeltenis
bederven,
maar eerzaam laat
ze leven in
mij, eerzaam in
mij stervenGa naar voetnoot(4).
Moeder en kind zijn vergroeid: vergroeid naar de ziel, terwijl de lichamen scheidden. De moeder kan heengaan; in haar kind leeft zij voort; zijn heiligste taak is het, het beste van haar te doen voortleven. Het kind kan heengaan: dan voelt de moeder zich, vóór den eigen dood, als gestorven. | |
[pagina 4]
| |
I Maria, de moeder van godMaria is de moeder van God. God bestond, dat spreekt, vóór haar moederlijk ontvangen en baren; toch bracht haar vruchtbaarheid God voort in zijn menschelijke natuur. Zij is de moeder van den Godmensch. Haar Zoon is God. Niet làter zou Hij God worden, gelijk een koningskind eens koning wordt. Op het oogenblik der goddelijke ontvangenis werd het Woord vleesch; bij de geboorte kwam God ter wereld. Maria wist het. Knielend voor de kribbe, aanbad zij God, den Schepper van hemel en aarde. De eerbied, de vrees, het ontzag, door Gods aanwezigheid altijd verwekt: zij voelde ze in zich; sidderend moet zij gebeden hebben voor dat kindje, heur zoontje, heur God en heur al. Die haar had geschapen, was nu haar kind. Die van alle eeuwigheid haar had uitverkoren en voorbestemd, lag nu voor haar, hulpeloos, toevertrouwd aan haar moederlijke zorgen. Die altijd onveranderlijk had bestaan, was in den tijd nu gekomen. Die de menschen en het heelal beheerschte, was een slapend borelingske, verborgen in nacht en stal. Het meest duizelingwekkende der mysteries doordrong de jonge moeder; met alles voelde zij zich daarin betrokken. Want dat goddelijk kindje was het hare. Inniger dan eenig ander mensch wist zij zich met Hem verbonden; nog inniger dan, gewoonlijk een moeder met haar kind, want deze pasgeborene had geen mensch tot vader. Alles van zijn menschelijke natuur kwam uit en door haar. Als mensch zou Jesus precies voorkomen, gestalte en karakter, zooals zij de kiemen ter ontwikkeling in Hem had gelegd... Zoozeer besefte het Maria, en nooit heeft een mensch op aarde grooter liefde gekend dan zij nu, knielend voor de kribbe, waar haar kind sluimerde en haar God.
Maria was Gods moeder, de moeder van den tweeden Persoon der Heilige Drievuldigheid. Haar Zoon was de Zoon van den eeuwigen Vader. Van alle eeuwigheid door den Vader geteeld, werd Hij nu door haar gebaard. Wel bestond er geen noodzakelijk verband tusschen Gods telen en haar baren: de Vader had den goddelijken Persoon voortgebracht, zij slechts God in de menschelijke natuur; de Vader was Schepper, zij slechts een schepsel. Toch loopt de betrekking tusschen beider voortbrengen in het oog; toch is Hij de Vader van God den Zoon, van Wien zij de moeder is. Nooit was een schepsel zoo, God nabij, toegelaten en toegetreden. Op God zou zij ingewerkt hebben, ware dat mogelijk geweest. De Zoon, door den Vader geteeld, was de tweede Persoon der Heilige Drievuldigheid, welke zich, na Vader en Zoon, voltrok in den Heiligen Geest. De Godmensch, door Maria gebaard, bracht de Heilige Drievuldigheid onder de menschen en in de schepping over. Door de genade van den Heiligen Geest kan nu de mensch, één met | |
[pagina 5]
| |
den Zoon en gehoorzaam aan den Vader, de eeuwige glorie verdienen. Dat is het werk van Maria's moederlijke vruchtbaarheid.
Maria bracht den Godmensch voort: niet gelijk de Vader den Zoon voortbracht; ongeveer gelijk de Geest Gods eens het leven gaf. Maria, in verband gezien met den Heiligen GeestGa naar voetnoot(5)! Gelijk alle bovennatuurlijk leven onder de schepselen door toeëigening tot den Heiligen Geest wordt teruggebracht: op een daaraan gelijkende wijze ontspruit het aan Maria's vruchtbaarheid. De Heilige Geest die op haar neerdaalde bij de Boodschap, Maria die haar Fiat uitsprak: samen zetten zij de verlossing in, door den Zoon te voltrekken. Naar den wil van den Vader zou deze geschieden, dank zij de gave van den Heiligen Geest, met Maria's vruchtbaarheid onafscheidelijk vereenigd. Maria in verband gezien met den Heiligen Geest: dieper kunnen wij haar goddelijk moederschap niet peilen. Tusschen haar vruchtbaarheid en het werk van den Heiligen Geest bestaat gelijkenis en verschil. Alle uiting van goddelijke barmhartigheid en liefde, de bovennatuurlijke verheffing van menschen en schepping: men eigent ze aan den Heiligen Geest toe; Maria's vruchtbaarheid werkt er meteen in door. Maar de Heilige Geest is God; Maria mensch. De Heilige Geest hoort bij de goddelijke Drieëenheid, aan wier innigste wezen Hij de redelijke schepselen deelachtig maakt; men kon de zaken voorstellen als behoorde Maria tot een Godmenschelijke Drieëenheid-der-Verlossing, die uit den Heiligen Geest, Christus en Maria zou bestaan. De Heilige Geest is alleen God, Christus God en mensch, Maria alleen mensch. De Godmensch Christus geeft, onder de menschen, gestalte aan Gods barmhartigheid (aan den Heiligen Geest toegeëigend); beider verlossende liefde vloeit samen en gaat geheel op in Maria's vruchtbaarheid. Zoo wordt de moeder van God vanzelf de 'moeder der goddelijke genade'; daarin ligt, heel bepaald, haar meest persoonlijke zending. Zoo benaderen wij Maria's goddelijk moederschap. Het is een vruchtbaarheid, die even ver reikt als de vruchtbaarheid van de genade; op het godmenschelijke plan geeft het identisch de vruchtbaarheid-door-de-liefde weer, die op het goddelijke plan den Heiligen Geest wordt toegeëigend. Het is een onovertrefbare gelijkenis, een niet te vervolmaken vereeniging met God; zoo ver mogelijk dringt een menschelijk persoon door in Gods bestaan en werken. Niet alleen het voornaamste, het noodzakelijke werktuig van Gods barmhartigheid, draagt Maria deze geheel in zich: het is haar wezen ze | |
[pagina 6]
| |
mede te deelen, kinderen te baren die leven door de liefde. Uitverkoren tempel, vervult zij, mensch onder de menschen en schepsel onder de schepselen, precies het werk van den Heiligen Geest: daarin bestaat haar goddelijk moederschap.
Jesus had geen mensch tot Vader; van zijn moeder alleen ontving Hij zijn menschelijke natuur. Hoe moet Hij dan, physiek en moreel, op haar geleken hebben!... Gezondheid en kracht, blik en gestalte, schoonheid en goedheid: alles kwam van haar. Hij was haar evenbeeld. Of andersom, als wij Jesus tot norm stellen van alle menschelijke volmaaktheid: hoe dicht kwam Maria bij het volmaakte! Nooit geleken twee menschen zoo op elkander, zoo nauw vereenigd tegelijk, als Jesus en Maria. Eén mededeelen, één ontvangen: beider leven ging geheel daarin op. Maria gaf geheel zichzelf: dat geven had den Godmensch eens voortgebracht en werkte nu aanhoudend op Hem in. Tegelijk leefde zij steeds rijker, dieper, gelukkiger, daar Jesus haar verwachting steeds eindeloos overtrof. Alles kwam van haar; maar alles was van Hem, van zijn goddelijke persoonlijkheid doordrongen. Maria gaf alles; eindeloos méér ontving zij terug. Van zijn kant gaf Jesus ook alles. Aan zijn moeder trouw en onderdanig, werd Hij tegelijk zichzelf: dat was haar grootste voldoening. Allerinnigst vergroeiden beide zielen. Tot aan het mysterie der godheid drong Maria door, dat haar altijd geheimzinniger bestraalde; Jesus nam, in zijn menschelijke natuur, van één geschapen persoon zooveel mogelijk over: van zijn beminde moeder. Een God en een mensch, een man en een vrouw! Nooit transformeerde Gods onmiddelijke nabijheid een mensch zoo geheel; nooit werkte een mensch zoo samen met een goddelijken Persoon. Nooit bracht een vrouwelijke vruchtbaarheid zoo adaequaat den grootsten levensloop van een man voort; nooit verhief een mannelijke offerdaad zoo hoog de dienstbare liefdegave van een vrouw. Moeder en Zoon, een goddelijke Zoon van een maagdelijke moeder: geen verhouding beteekende ooit, voor een mensch, een volkomener opname in Gods barmhartige bedrijvigheid en liefde; voor God, een inniger en meer passende toenadering tot de menschelijke natuur. | |
II Het samenleven van zoon en moederBij Jesus' geboorte ving, voor Maria, de scheiding naar het lichaam aan, tegelijk de vereeniging naar de ziel. Van zijn moeder zou Jesus geleidelijk losgroeien, met haar hart zou het zijne meer samensmelten. Meer verborgen doch veel dieper werd beider vereeniging; om Jesus en door Jesus zou Maria bestaan, - en indien het Jesus' spijs was den wil van zijn Vader te volbrengenGa naar voetnoot6, dan mag men het ook zijn voedsel noemen de liefdevolle vruchtbaarheid van zijn moeder te genieten. | |
[pagina 7]
| |
Met Jesus' geboorte begon de zelfstandige godmenschelijkheid; op den achtsten dag, bij zijn besnijdenis, kreeg het kindje zijn naam: nu noemde men het naar zijn bestemming. Intiem en persoonlijk doorleefde Maria dat alles: buiten de vereeniging met den goddelijken levensloop hadden haar dagen en jaren geen doel meer. Met hoeveel verbaasde dankbaarhid nam zij de feiten waar, bewaarde zij deze diep in heur hartGa naar voetnoot(7)! Met de boodschap van d[...]n engel had zij Gods openbaring weten aanvangen, deze voortgezet gezien bij het bezoek aan Elisabeth, de vereeniging met Joseph. De geboorte in de verlaten schamelheid van den stal luidde een nieuwe phase in, en Maria speelde geen andere rol meer dan, terwijl ze alles onvergetelijk in zich opnam, haar dienende moederliefde God steeds aan te bieden.
Jesus bracht zijn verborgen leven samen met Maria door; zijn openbaar leven scheidde Hem van haar af. Het verborgen leven begon in armoede en miskenning. Wanneer Maria en Joseph, na Bethlehem en Egypte naar Nazareth weergekeerd, het verleden overdachten: hoe was, in korten tijd, alles veranderd! Getweeën waren zij vertrokken; gedrieën kwamen zij terug, - en de geboorte in de grot, de eenzame besnijdenis door geen bezoeker gevierd, de angstige vlucht naar Egypte, de terugreis vol vrees, dit verblijf te midden van een wantrouwende familie die zij niet mochten inlichten: hoe had Maria's kind beiden meegetrokken in zijn onrustwekkend geheim van vernedering, ontbering, tegenspoed! Wel hadden engelen gezongen voor zielsverheugde herders, die het kind als den Verlosser hadden herkend; wel had Simeon in den tempel geprofeteerd van een licht voor de heidenen en was de oude Anna als jong geworden van geluk; wel waren Wijzen gekomen, door een ster gewaarschuwd en geleid, met geschenken en aanbidding: toch waren de herders de eenige bezoekers gebleven; toch had Simeon ook van het zwaard van droefheid gesproken; toch hadden de Wijzen onwetend aanleiding gegeven tot de vlucht naar Egypte en den overval van Herodes, en in de donkere ballingschap was niets wonderbaars nog geschied! Grooter geluk nochtans konden Joseph en Maria wel niet gesmaakt hebben. Veel later zouden Jesus' apostelen, pas gegeeseld, jubelend God bedanken, omdat 'ze waardig waren bevonden, versmading te lijden voor den Naam'Ga naar voetnoot(8); zulke jubel zette de stille harten uit der zwijgende ouders. Bij Maria vooral overtrof Jesus' intrede in de wereld alle verwachting. Alles sloot aan bij haar ervaring na het ontvangen. De verheffing van de nederigheid had zij toen waargenomen; nu nam zij den zegen waar van den tegenspoed. 'Zalig, die vervolging lijden om de | |
[pagina 8]
| |
gerechtigheid'Ga naar voetnoot(9): wat Jesus over dertig jaar zou prediken, Joseph en Maria vernamen het nu. Reeds hadden zij goren om te hooren, een binnenste om die zaligheid te genieten.
Nu werd het leven stil; in de kleine woning te Nazareth zouden zij, gedrieën, jaren doorbrengen. Jesus werd één, twee jaar oud; Hij kon loopen en waggelde zijn moeder achterna. Hij stamelde de woorden die Maria Hem voorzegde; Hij nam de houding over voor het gebed en bad mede in den huiskring. Hij liep buiten en speelde. Angstvallig, nieuwsgierig, dankbaar en vreugdevol bespiedde Maria de eerste uitingen van zijn persoonlijkheid. Hij werd vijf, tien jaar oud. Zijn gave van opmerken en zijn dichterlijke spontaneïteit, zijn bewonderend opgaan in de heerlijke natuur, zijn aanleg in de school en zijn handigheid als Hij Joseph probeerde te helpen, de kleine diensten waarmede Hij haar wenschen voorkwam: aan alles hechtte zij zich; alles geschiedde naar verwachting en toch boven alle verwachting uit. Zijn gedienstige goedheid, zijn haast vermetele mildheid; - en hoe Hij van behoeftigen, armen en zieken de vriend werd! Alleen waar Hij onrecht ontwaarde, kneep Hij den mond dicht en spande een goed merkbare wrevel zijn trekken. Jesus groeide op. Hij ging naar de school, die de meester der synagoge open hield; op den Sabbat vergezelde Hij zijn ouders. Glimlachend keken de menschen op Hem neer: in geheel Nazareth beloofde geen tweede kind zooveel. Toch vermoedde niemand de waarheid. Diep in de kinderoogen speurde Maria naar het goddelijke. Zoo groeide God dan op: een bevallig kind te midden van genegenheid. Hoe lang zou het duren? Intusschen konden zij elkander geen dag missen, en alles van den kleinen huiskring was den hemel welgevallig. Het waren vredige jaren, een geluk zonder geschiedenis, door Maria zoo samengevat: 'Het kind groeide op, en nam in krachten toe; het werd van wijsheid vervuld, en Gods genade rustte op Hem'Ga naar voetnoot(10) ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... Aan alles wordt men gewoon. Te gewoon misschien zouden Joseph en Maria geworden zijn aan Jesus' vreedzame verborgenheid, had het achterblijven van den twaalfjarige te Jerusalem ineens de onzekerheid en smart niet naar voren gebracht. Zonder waarschuwen bleef Hij achter, en toen, na drie dagen onrust en zoeken, zijn moeder even klaagde, leek zijn antwoord hem vanzelfsprekend: 'Wist gij dan niet, dat ik in het huis van mijn Vader moest zijn'Ga naar voetnoot(11)? Voorloopig werd het niet begrepen. Even raadselachtig misschien voor de ouders, Jesus' tweede ommekeer! Hij reisde mee naar Nazareth, naar het leven van voorheen. | |
[pagina 9]
| |
Dat van voorheen? Heel goed wist Maria nu dat haar Zoon eens voorgoed zou heengaan en hoe diep zij Hem dan missen zou. Dag na dag had zij het voorgevoel van de allerpijnlijkste scheiding: zooveel inniger zou zij haar kind van nu af beminnen ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... Nu werd Jesus een jonge man van achttien, van twintig jaar, van méér. In zijn armen was Joseph gestorven; door zijn stadgenoten vertrouwd, zette Hij diens ambacht voort; Hij werd de kostwinner. Aan zijn moeder steeds onderdanig, leefde en sprak Hij als een man. De voedende wijsheid van zijn woorden, de rustige zekerheid van zijn daden, de ongeëvenaarde bekoorlijkheid van zijn verschijning en temperament: Maria besefte daaronder de verlichting van den Heiligen Geest, de volkomen gehoorzaamheid aan den Vader, de geheimnisvolle persoonlijkheid van den Zoon. Zij alleen drong door in deze eenvoudige openbaring: een God die als werkman zijn dagelijksch brood verdiende! De grenzelooze waarde wist zij van elken dag, van elke daad: het overstelpte haar gemoed. Nu pas versmolten de harten. Nooit hebben twee menschen zoo samengeleefd; nooit vervulden er twee, zoo gezamenlijk, de grootste roeping. Met niets dan moederliefde vervulde Maria de hare; Jesus de zijne met kinderlijke onderdanigheid. 'En Jesus nam toe', getuigde Maria later, 'in wijsheid en jaren, en in welgevallen bij God en de menschen'Ga naar voetnoot(12). Tot eens de dag der scheiding zou komen, de moeder alles dan zou verliezen! Hoezeer deze die smart ook voorzag, bijna blij durfde zij er op hopen: dàn pas gaf zij àlles. Jesus' nakend heengaan wierp zijn schaduw vooraf; in dat smartelijke voorgevoel lag een wonderbare vrede bevat: zoo zouden zij alle gerechtigheid vervullenGa naar voetnoot(13).
Verre geruchten kwamen tot hen: Joannes, de zoon van Zacharias en Elisabeth, doopte aan de Jordaan! Een doopsel van boetvaardigheid, 'want het rijk der hemelen is nabij'Ga naar voetnoot(14). Hoeveel luider en geweldiger klonk ineens deze roep van den profeet, boven de ijdele beloften uit der valsche messiassen die herhaaldelijk Galilea, bepaald Nazareth zelfs, in rep en roer hadden gezet! Als een loopend vuur ging het nieuws door Palestina; verder zelfs waar Joden woonden: God spreekt weer tot ons! Hij zond zijn profeet! Scharen stroomden naar Joannes toe; mensch na mensch beleed zijn zonden en daalde af in de Jordaan. Volksmenschen, tollenaars en soldaten bejegende de boetgezant vriendelijk; Farizeën en Sadduceën schold hij uit voor addergebroed: de komende wraak zouden zij niet ontvluchten, en reeds lag de bijl aan den wortel der boomen! Vrees en hoop verdeelden de gemoederen; nu - Maria besefte het - was Jesus' tijd gekomen. | |
[pagina 10]
| |
Op een morgen liet de jonge timmerman zijn gereedschap onverlet: Hij ging heen. Naar zijn doopsel en vasten, naar zijn openbaar leven! Zijn moeder bleef. Langer dan voor drie dagen was zij, sedert dertig jaar, van haar eenig kind nooit gescheiden geweest. Nu, onderworpen weliswaar, schikte zij zich in haar verlatenheid; doch als de duivel Jesus bekoorde, liet hij zijn moeder dan met rust? ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... Waar woonde Maria tijdens Jesus' openbaar leven? Te Nazareth? Te Capharnaum? Volgde zij soms, met de dienende vrouwen, den Heiland en zijn apostelen? Op haar bloedverwanten was zij aangewezen: kleingeloovige menschen die, door haar, op Jesus drukking wilden uitoefenen. Hen bracht zij tot het aanvaarden van zijn zending en waardigheid. In het verhaal van Jesus' openbaar leven komt Maria zelden voor. Eens bij den aanvang er van: op de bruiloft te Cana geschiedde door haar voorspraak het eerste wonder. Eens werd zij, met haar bloedverwanten, afgewezen: 'Wie is mijn moeder en wie zijn mijn broeders?' Toen keek Jesus naar den kring om zich heen: 'Ziedaar mijn moeder en broeders! Want wie den wil van God volbrengt, hij is mijn broeder en zuster en moeder'Ga naar voetnoot(15). Eens prees haar een vrouw: 'Zalig de schoot die u heeft gedragen, en de borsten die u hebben gevoed'; waarop Jesus wedervoer: 'Zalig eerder die luisteren naar Gods woord, en het beleven'Ga naar voetnoot(16)... Geen andere verwanten kende de predikende Jesus, dan wie, deemoedig en gedwee, Hem volgen wilde en volmaakt zijn. Geheel zijn bezit diende men voor de armen te verkoopen; vader en moeder moest men haten; zijn kruis moest men opnemen en het dragen na Hem: Maria zag hoe haar Zoon, ook tegenover haar, zijn leer toepaste, en zijn kruis had opgenomen. Gewillig nam zij het hare op; ook door het geestelijke verwantschap van 'wie den wil van God volbrengt', genaakte niemand dichter den Godmensch dan zijn moeder naar het vleesch. Zij hield zich dan afgezonderd. Was zij te Nazareth, toen men Jesus van de rots wilde stooten? Hoorde zij te Capharnaum het zoo pijnlijke vonnis: 'Dit woord is hard; wie kan zoo iets aanhooren'Ga naar voetnoot(17)? Vernam zij uit Jesus' mond parabelen of zaligheden? Was zij, na Cana, nog getuige van mirakelen? Stond zij ooit te midden van een geestdriftige menigte die haar Zoon tot koning wilde uitroepen; of zweeg men waar zij verscheen, omdat men juist over bezetenheid en Beëlzebub had gesproken? Geen spoor van dat alles in het evangelie! - en liefst stellen we ons Maria nogal eenzaam voor, met wat kleine diensten overgelukkig, opgaande in de overweging van Jesus' woorden en daden. Want zij begreep veel meer dan wie ook: niets van Gods openbaring ging voor haar verloren. | |
[pagina 11]
| |
Geen mensch doorzag, als zij, den gang van Jesus' openbaar leven. Zijn leering verhelderde wat ze reeds lang had vermoed; de meest duistere parabels hielden voor haar niets verborgen. Zijn onverbiddelijke eischen; de nadruk die op de armoede viel, de zuiverheid en nederigheid, den tegenspoed, de vervolging: het was alsof de Zoon het diepste ervaren navertelde der moeder. Haar ervaren in het verleden; de veel bitterder toekomst! Want Maria wist waar ze heenging. Geen mensch leed, zooals zij, door de afwijzing, den laster, de lagen waar Jesus op stuitte. Door de ondankbaarheid van Gods volk; zijn uitverkoren wijngaard nochtans! Akelig zag zij, in de woekerende boosheid, den groeienden godsmoord: dan zou Jesus' bloed neerkomen op de schuldigen en op hun kinderen. Alles bewaarde Maria in heur hart. Geen blijde herinneringen waren het, als die van Jesus' kindsheid, toen zelfs de droefste ervaring gedrenkt lag in een sereen geluk. Smartvolle indrukken nu: een lang wennen was soms noodig, eer zij er in berusten kon. Soms werden het bekoringen, gelijk aan degene waarmede Jesus werd bekoord; zwoegend moest haar vertrouwend geloof dan overwinnen. Alles bewaarde zij in heur hart: niemand voelde zich, met Jesus' geheele openbaring, zoo innig verbonden. Angstig en strijdend in haar eenzaamheid, wist zij zich één met haar weldoenden en wakenden Zoon. Arbeid en prediking zijn het aandeel der moeder niet; alleen kommer en gebed. Soms bracht zij nachten biddend door; dan vereenigde zij zich met Hem die bad op een berg. En als zij aan Diens nakenden dood dacht, al te duidelijk nakend: hoe zou ze daarna nog leven? Als in een doodsstrijd voelde ze het komende onheil aan; altijd weer vond ze, in deemoed, berusting. | |
III Maria bij Jesus' stervenJesus' bitteren doodsstrijd overwegen we soms; heeft ook Maria geen doodsstrijd doorworsteld? Geheel Jesus' openbaar leven door, was ze vervuld van een bange verwachting. Doch toen Lazarus van de dooden was opgewekt, toen Jesus triomfantelijk Jerusalem was binnengereden: toen wist ze dat, op het nakende Paaschfeest, het ergste zou geschieden. Nu brak de storm los! In den nacht van de gevangenneming en van het vonnis, op den dag van het lijden en sterven: ach, de moeder die bijna alles bij voorbaat had geweten..., zooveel vreeselijker greep het haar nu aan! Water en bloed heeft zij, aan haar Zoon gelijk, misschien gezweet, en haar smartelijk gebed moet op het zijne hebben geleken in den olijfhof: 'indien het mogelijk is, laat dezen kelk mij voorbijgaan; maar niet zooals ik wil, maar zooals Gij het wilt'Ga naar voetnoot(18). | |
[pagina 12]
| |
Moeders van soldaten hebben wij gezien, die, in oorlogstijd, bijna stierven van angst; toch konden ze zich aan hoop en verlangen dikwijls nog vastklampen. Maria was de moeder van een ten dood veroordeelde: veel folteringen gingen het vonnis vooraf; onherroepelijk zou het straks worden uitgevoerd. Menschen zagen we soms zoo met elkaar vergroeid, dat de dood van den eene de levenskracht van den andere brak: lang konden ze elkander niet overleven! Doch Jesus en Maria waren, intiemer dan wie ook, vereenigd. Zonder een doodelijke smart, hoe kón zij getuige zijn van den kruisweg, van het sterven op Calvarië? Minder had ze geleden, durven we haast denken, indien hààr lichaam de pijnen doorstond die ze Jesus verduren zag. Maar nu werd de uiterste smart in het verhakkelde lichaam van haar Zoon in heur moederhart als geëvenaard. Hoe bezweek ze niet, toen ze daar recht stond aan den voet van het kruis? Zij mócht nog niet sterven. ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... 'Jesus zag zijn moeder staan, en naast haar den leerling dien Hij beminde. En Hij sprak tot zijn moeder: Vrouw, ziedaar uw zoon. Daarna sprak Hij tot den leerling: Ziedaar uw moeder'Ga naar voetnoot(19). Gaven deze woorden aan Maria niet een nieuwe opdracht; hield een gehoorzame trouw haar niet recht en levend? Had zij aan den voet van het kruis, haar woorden aan den engel niet kunnen herhalen: 'Zie de dienstmaagd des Heeren; mij geschiede naar uw woord'Ga naar voetnoot(20)? Het was alsof alles herbegon. Een nieuw kind werd haar geschonken; weer was het Jesus. De mystieke Jesus nu: alle geloovigen, alle menschen! Aan den voet van het kruis werd Maria ons aller moeder; daarom mocht zij niet sterven.
Na de boodschap van den engel en het maagdelijke baren, is Jesus' sterven de derde groote gebeurtenis in Maria's leven, de derde voltooiing. De boodschap en de menschwording hadden eens haar goddelijk bruidschap voltooid, dat met de Onbevlekte Ontvangenis een aanvang had genomen. Het ongerepte baren voltooide later de maagdelijkheid, aangevat eens in de gelofte, opgegaan daarna tot het goddelijke moederschap. Met Jesus' menschwording, met zijn geboorte vooral, was dat moederschap werkelijkheid: nu pas, bij Jesus' dood, stond het volgroeid. Nu was de aar uit de halm geschoten: over alle menschen strekte het moederschap zich uit, allen tot een goddelijk leven geroepen. Dit is de groote vrucht van Maria's leven; daarom mocht zij nog niet sterven. Toen Jesus zijn verlossingswerk had volbracht, stond zij aan een nieuw begin. De reeds bestaande, nog ongeboren Kerk zou zij, gelijk eens Jesus vóór Diens geboorte, onder het hart nu dragen. Op Sinksendag zou deze, als een pas geboren mensch, te voor- | |
[pagina 13]
| |
schijn treden: dan begon de groote verkondiging, onder de zichtbare leiding van den Heiligen Geest; dan zou Jesus met zijn stichting zijn tot aan het einde der eeuwen. Wanneer de Kerk zich daarna, zelfstandig, openbaren en verspreiden zou: weer mocht Maria, gelijk bij Jesus' openbaar leven, zich terugtrekken en bidden. In de verborgenheid mocht ze dan sterven. Wonderbare vruchtbaarheid van Maria's moederschap, dat uit den dood het leven doet ontstaan! Het brengt den Godmensch voort; bij diens sterven brengt het Hem nog eens voort, mystiek nu in zijn Heilige Kerk; na haar eigen ontslapen wordt haar hemelbestaan een voortbrengen, zoolang de wereld duurt, van nieuwe kinderen Gods. Zoo voltooit zich, in het moederschap van de goddelijke genade voor de menschen, Maria's goddelijk moederschap; haar centraal voorrecht en wezenlijkste verheffing. Vanzelf gaan we tot ons tweede deel dan over: Maria, moeder der menschen. |
|