Streven. Jaargang 3
(1935)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 561]
| |
[Nummer 6]Gilbert Keith Chesterton
| |
[pagina 562]
| |
leefde het van import uit Denemarken, Holland en Amerika, maar moest deze invoer stil komen te liggen, dan zou er na een week geen voorraad meer in het land zijn, voor een behoorlijke 'breakfast'. Zoo kwam Chesterton er toe een systeem te bedenken, dat hij 'distributism' noemde en dat - om het in 't kort en nogal simplistisch samen te vatten - hier op neerkomt: Stelt vele pachters aan en laat hen na verloop van tijd eigenaar worden van het stukje gepachte grond. Deze verdeeling in klein grondbezit zal veel grootere productie-mogelijkheden bieden. Feitelijk ging hij pas in 1924 over tot de nauw omschreven verkondiging zijner theorie, maar reeds toen hij in 1890 deel uitmaakte van de Fabian Society, het genootschap, waar de jonge letterkundigen toe behoorden en die op socialistischer grondslag naar een betere maatschappelijke ordening der verouderde Victorian period zochten, zweefden deze gedachten hem voor den geest. Onmiddellijk nam hij andere stellingen aan, dan de uitgesproken socialist Shaw en voelde hij zich meer aangetrokken tot den katholiek Hilaire Belloc, die speciaal ten strijde trok tegen den rationalistischen utopist: H.G. Wells. Zoo ontstond reeds in de negentiger jaren de strijd, welke altijd zou blijven voortduren tusschen Chesterton en Shaw en tusschen Belloc en Wells. Een harde verbitterde strijd, doch altijd hoffelijk in den vorm en dikwijls vol humor. Zijn leven lang heeft Chesterton zijn tegenstander Shaw betiteld als 'my dear enemy' en dat woordje 'dear' teekent een van Chesterton's meest opvallende karaktereigenschappen: de goedmoedige opgewektheid en vergevingsgezindheid van iemand, die blij als een kind en zonder wrok door het leven gaat. Chesterton is als een ridder voor de waarheid opgekomen, heeft haar gediend als een middeleeuwsche kruisridder met al de uitzonderlijke gaven van zijn brillanten geest, maar hij heeft zelfs onder het toedienen van vlijmscherpe satyrische speerstooten, nooit gekwetst van uit het hart. Het is uitermate belangrijk om te lezen, wat Chesterton zelf in zijn Catholic Church and ConversionGa naar voetnoot(1) in 1927 schrijft over zijn sociale inzichten, die feitelijk sedert 1890 weing verandering ondergingen. 'Het is volkomen waar, dat toen ik voor 't eerst ernstig over het socialisme begon na te denken, ik een socialist was. Maar het is even eens waar, en dit is heel wat belangrijker dan het lijkt, dat vóór dat | |
[pagina 563]
| |
ik ooit van socialisme gehoord had, ik hevig antisocialist was. Ik was toen, hetgeen men later een Distributist is gaan noemen, ofschoon ik het toen nog niet wist. Wel luisterde ik toen naar de stem van Mr. Sidney Webb, die ons zeide, dat de eenigst denkbare wijze om uit onze kapitalistische gevangenschap te komen, was door middel van den patent Chubb-sleutel van het collectivisme of om een juister beeld te gebruiken, hij deelde ons mede, dat we slechts uit onze donkerè en vuile cellen van industriëele slavernij zouden kunnen ontsnappen, wanneer wij allen onze particuliere huissleutels versmolten tot een reusachtigen huissleutel, zoo groot als een stormram. In ons hart vonden we het heelemaal niet prettig om afstand te doen van onze eigen kleine sleutels of plaatselijke gehechtheden of van de liefde voor onze eigen bezittingen; maar wij waren er ten volle van overtuigd, dat sociale rechtvaardigheid op de een of andere manier moest geschieden en dat dit alleen maar socialistisch kon gebeuren. Daarom werd ik socialist in die oude dagen van de Fabian Society en dat deed iedereen die wat beteekende, behalve de Katholieken. En de Katholieken waren een onbeduidend handjevol menschen, het overschot van een dooden gods-dienst, feitelijk van een bijgeloof. Ongeveer in dien tijd verscheen de encycliek over den arbeid van Leo XIII, en niemand in onze werkelijk goed ingelichte wereld sloeg er acht op. Zeker was 't, dat de paus even heftig sprak als de eerste de beste socialist zou spreken, wanneer hij zeide, dat het kapitalisme 'een juk legde op de zwoegende millioenen, dat niet veel beter was dan slavernij'. Maar aangezien de paus geen socialist was, lag het voor de hand, dat hij de juiste socialistische boeken en vlugschriften niet had gelezen, en we konden van dien goeden ouden heer moeilijk verwachten, dat hij wist, wat elk rechtgeaard jongmensch wel wist, n.l. dat het socialisme onvermijdelijk was. Dat is nu heel lang geleden en door middel van een geleidelijk proces, grootendeels practisch en politiek, (waar ik hier niet verder op wil ingaan) gingen de meesten onder ons beseffen, dat het socialisme niet onvermijdelijk was; dat het niet werkelijk populair was; dat het niet de eenigste manier of zelfs de juiste manier was om de rechten van de arme menschen te herstellen, wij zijn tot de slotsom gekomen, dat de voor de hand liggende genezing voor het privaat eigendom, aan enkelen geschonken, is, om te zorgen dat het aan de massa geschonken wordt, niet om toe te zien, dat het aan allen onttrokken wordt, of in bewaring gegeven wordt aan die beste brave politici. En nadat we dat feit hebben vastgesteld, zien we terug naar Leo XIII, en ontdekken in zijn oud en gedateerd document waar we | |
[pagina 564]
| |
destijds geen acht op sloegen, dat hij toen precies hetzelfde zeide, als hetgeenn wij nu beweren. 'Zooveel mogelijk moeten de menschen uit de arbeidende klasse eigenaars worden.' Hetgeen er gebeurd is in het proces, dat Chesterton doormaakte: om tot een klaar inzicht te geraken van zijn sociale en maatschappelijke theorieën, gebeurde eveneens in het proces zijner religieuse bewustwording. En het bewijs hiervan is zijn in 1907 geschreven boek. OrthodoxyGa naar voetnoot(2), dat nog steeds als zijn meesterwerk geldt. In 'Orthodoxy' wil hij gedeeltelijk als antwoord op een uitdaging voor zichzelf nagaan en vaststellen, wat hij precies gelooft. Misschien zal het een fantastische godsdienst wezen, dien hij belijdt; hij moet 't dus onderzoeken en hij trekt er zwaar geharnast op uit om de vesting der zekerheid te veroveren; maar als hij na een zwerftocht langs vele tempels den toren herkent, waarop hij de vlag zal planten, ten teeken, dat hij den toren gevonden heeft van zijn kerk, blijkt 't, dat het de overbekende, oude, vertrouwde toren is met het Kruis in top: hij belijdt het christelijk geloof. En voor den Engelschman Chesterton was het telijk geloof toen de twaalf artikelen van het Credo der Apostelen the Apostel's Creed, zooals de Anglicaansche Kerk deze woordelijk heeft overgenomen (of medegenomen) uit de Roomsch Katholieke Kerk. In de uitlegging en toepassing der leer is er een verschil tusschen Anglicanisme en Katholicisme en het groote verschilpunt -is de erkenning van het gezag van den Paus, als hoofd der Kerk, maar in het belijden der twaalf artikelen des geloofs hoefde Chesterton geen bekeering te ondergaan. Daarom kon hij zijn 'Orthodoxy' van 1907. in 1934 in ongewijzigden vorm opnieuw in het Nederlandsch laten vertalen en hoefde hij geen uitspraken te weerleggen of te herroepen. Toen hij in 1922 tot de Moederkerk toetrad, schreef 'The Tablet' heel terecht: 'Chesterton is thans soldaat geworden in het leger der katholieke kerk, waarin hij tot nog toe een vrijschutter was.' Zelden zal men bij een bekeerling een leven vinden, waar zulkk een onafgebroken éénheid van lijn in heerscht, als bij Chesterton. Verandering valt bijna niet te bespeuren, wel een steeds groeiend climax. Alles wordt bewuster, rijker, klaarder en nauwkeuriger omlijnd naarmate de jaren stijgen en de volle genade van het geloof over hem neerdaalt. We noemden hem een kruisridder uit de Middeleeuwen en niet | |
[pagina 565]
| |
zonder reden, want de Middeleeuwen hebben steeds zijn bijzondere voorliefde gehad. In zijn jeugdjaren schreef hij dien kostelijker roman: The Napoleon of Nothinghill, waarin het ideaal der middeleeuwen verdedigd wordt, in 1928 behandelde hij hetzelfde onderwerp in den roman: The Return of Don Quixote, doch haalde de problemen meer naar den modernen tijd toe. Prachtig zijn hierin zijn eigendons theorieën verwerkt: Men moet het eigendom schenken;(of terugschenkers) aan de menschen, die er door hun arbeid - hetzij geestelijken of lichamelijker - recht op hebben, die er hun stempel op hebben gedrukt. Het groote Engelsche landgoed, Seawood Abbey, bewijst door zijn naam den oorsprong: een abdij. Thans is 't een luxueus bezit, waar men een heerlijk, doch onnuttig leven leidt, zonder dat de gemeenschap er profijt van heeft, noch materieel, noch geestelijk. Op een allergeestigste wijze laat Chesterton de bewoners van dit landgoed tot inzicht komen. Zij voeren een middeleeuwsch ridderspel op om zich te vermaken, doch onder het spelen van hun rollen, dringt de waarheid tot een der acteurs door en wil hij de fantasie der middeleeuwen verwezenlijken in den modernen tijd. Hij wordt evenals Don Quixote gehouden voor een dwaas, maar toch trekt hij de wereld in en vecht tegen de windmolens der opgeblazener, holle stelsels van den modernen tijd. Wanneer hij terugkeert, bemerkt hij tot zijn vreugde, dat het landgoed door de jonge erfgename teruggeschonken is aan de rechtmatige bezitters van vroeger: de Benedictijner morsnikken hebben hun abdij teruggekregen; zij bebouwen het land en door hun gebed en contemplatie oogsten zij heil voor de gemeenschap. Dezelfde sociale theorieën vinden we terug in een ander boek een reeks korte verhalen Tales of the Long Bow. Op het eerste gezicht doen deze verhalen denken aan de vermaarde defectieven geschiedenissen, waarin Father Brown de hoofdrol speelt en de opzet herinnert aan een ander jeugdboek, n.l.: The Club of Queer Trades. Maar het gaat hier niet om het uitwerken van een grappige vondst en van Chesterton's geliefde paradox, dat het dwaas,-lijkende juist het meest waarschijnlijke is en het waarschijnlijke juist het grootste wonder inhoudt - een theorie welke WILLEM NIEUWENHUIS zeer goed gecommenteerd heeft in het hoofdstuk 'De Nar en de Wijzen van zijn Chesterton' studie - doch het gaat hier om het bloot leggen van sociale wonden in de maatschappij. Evenals The Club of Queer Trades, is The League of the long Bow een club van vrienden, die in hun jongelingsjaren - of moeten 'wij zeggen vlegeljaren - op studentikooze manier 'gek' dom, ex- | |
[pagina 566]
| |
tentriek wilden zijn, anders dan anderen. Ieder had zijn eigen excentriciteit en voerde deze tot in het uiterst overdrevene toe. Maar daar allen begaafde jonge menschen waren van zeer groote wilskracht en met een sterk ontwikkeld gevoel van eer, bereikten zij zonder uitzondering belangrijke posities in de maatschappij. De jeugdvriendschap bleef de band, die hen te zamen bond en ondanks den ernst der jaren en der ondervinding behielden allen die zucht naar originaliteit. Vandaar flat kolonel Crane er toe kwam ter wille van een weddingschap, waarbij hij beloofd had: 'I shall eat my hat', werkelijk zijn hoed op te kunnen eten, omdat hij eerst een week lang met een ernstig, plechtstatig gezicht een omgekeerde kool als hoofddeksel droeg. Op zijn beurt hield de vliegenier-kapitein Pierce z'n woord, toen hij verklaarde: 'I shall make pigs fly' en een aantal varkens met parachutes uit een luchtballon neerliet in een streek, waar invoer van varkens verboden was. Ofschoon zij de onzinnigste dingen uitgevoerd hadden, waren alle leden van de club 't er over eens, dat niemand nog recht had op den leegen zetel aan het hoofd hunner tafel. Deze zou evenals de zetel van 'het vreeselijke zitten' der roode tafels-ridders leeg blijven tot degene kwam, die waardig was, plaats te nemen op dien zetel. Deze moderne 'reine Tor' moest uitmunten boven allen in dwaasheid en excentriciteit. Nog steeds bleef de zetel leeg, tot op een keer een Amerikaansch millionnair, Enoch Oates, werd uitgenoodigd een diner in den vriendenkring bij te wonen. De nuchtere zakenman nam weinig notitie van de dwaze verhalen zijner gastheeren, maar begon al gauw zijn finantieele en commercieele transacties uiteen te zetten en te vertellen van een handige reclamecampagne, waardoor hij zijn fortuin aanzienlijk vergroot had. Hij was er in geslaagd kunst-zijde te laten fabriceeren van varkensooren (afval vrijwel bij de slagers) en had toen deze zijde bewerkt voor damesbeursjes. Het relaas dier reclamecampagne kwam den leden van de Long Bow zoo komisch en origineel voor, dat zij den verbaasden Amerikaan juichend in den leegen zetel -duwden. Zij hadden hun meester eindelijk gevonden Doch - en hier wordt de wel wat wrange waarheid, die Chester ton verkondigt, ons duidelijk - terwijl zij altijd excentriek waren geweest ter wille der excentriciteit, bemerkten zij tot hun ontsteltenis, dat de Amerikaan heelemaal niet naar originaliteit gestreefd had, maar als ernstig zakenman doodgewoon en nuchter gehandeld had. Een ommekeer komt in hun clubleven, want nu willen ook zij voortaan hun durf, hun wilskracht om de publieke opinie te tarten aanwenden tot een nuttig doel, niet langer tot het beleven van grap- | |
[pagina 567]
| |
pige, buitenissige avonturen. De millionnair wordt lid van hun bond en de League of the Long Bow wil Engeland gaan hervormen en de maatschappelijke toestanden verbeteren. De landbouwers en de kleine eigendombezitters hebben 't hardst hulp noodig. Bijgestaan door den tot hun inzichten bekeerden millionnair en dank zij zijn geld worden de pachters eigenaars van hun eertijds gepachte boerderijen en zoodoende bezitters van klein eigendom en heeft Chesterton spelend voor nar, wederom als wijze de theorie verkondigd. die hem zeer na aan het hart ligt. Er is dus een climax waar te nemen in het oeuvre van Chesterton, of zouden we niet beter doen, door zijn beeld over de eenheidsgedachte van Rome over te nemen en te spreken van zich telkens herhalende herlevingen? De beide heil brengende factoren voor den mensch zijn volgens hem: het christelijk geloof en de rechtvaardige sociale order fling; in al zijn werken worden ze opnieuw ontvouwd en kunnen we op zijn oeuvre het beeld toepassen, dat hij in het meest synthetische van al zijn werken gaf, n.l.: over de eeuwige vernieuwing van het zelfde, oude Rome. In The Resurrection of Rome, dat Chesterton in 1930 publiceerde, dus acht jaar na zijn overgang, heeft hij zijn eigen idealen als 't ware plastisch vóór zich gezien in het uiterlijk aspect en in de innerlijke beteekenis der stad Rome. Toen hij op den Pincioheuvel stond en het panorama van Rome aan zijn voeten zag, was 't hem alsof over heel het stadsbeeld het woord Resurgam geschreven stond... Terwijl ik - zoo verklaart de schrijver zijn indruk nader - de gekartelde randen der stad overzag, die elkander als golven opvolgen of als muren binnen muren gerangschikt zijn, teekenden de achtereenvolgende historische gebeurtenissen zich plastisch voor mijn geest af en zag ik hoe een neerdalende golf telkens weer oprees als een nieuwe muur. Ik herinnerde mij, hoe Rome vele malen gevallen was, hoe het bijna vernietigd werd door Hannibal alvorens zelf Carthago te vernietigen, hoe het geplunderd werd door Alaric, vóór dat Rome's ongewapende priester, Attila vrees aanjoeg, hoe het beurtelings verloor en overwon in de oorlogen tegen de Oostersche en Westersche keizers, hoe het zich, had weten te handhaven tegen volslagen ondergang en vereenzaming weer te boven was gekomen, ook hoe het de oude kunst had doen herleven en nu weer naar oude wapens grijpt. Toen kwam ik op de gedachte het moderne Rome te verklaren volgens dit historisch verschijnsel en als basis voor mijn uiteenzetting deze verschillende opstandingen te nemen.' | |
[pagina 568]
| |
Het is over het hedendaagsche Rome, dat Chesterton schrijft, over het pauselijk-fascistisch Rome van 1930, vol van de kunstschatten der Renaissance en van den Baroktijd, waartusschen de verbrokkelde steenen en ruïnes liggen der Romeinsche oudheid, het Rome van Pius XI als opvolger van Petrus en van Mussolini al zoon der oude Romeinen. De beide audiënties bij den paus en bij Mussolini vormen de kern van dit boek; bij den Duce is Chesterton blij om sympathieken weerklank te vinden wanneer hij 'in barbaarsch Fransch' op zijn distri butism stokpaardje voort galoppeert en verneemt, dat Mussolini eveneens de sociale problemen tracht op te lossen door opbloei van den landbouw te bevorderen en door het begunstigen van een nijveren middenstand. Bij den Paus stottert hij van aandoening en kan ten slotte geen enkel woord meer vinden, alleen maar ontroerd luisteren naar de woorden van den zegen: 'Nous vous bénissons'. Ja, Nous, dat beteekende Wij, Petrus en Gregorius en Hildebrand, nu Pius XI. Wij Stedehouders van Christus, Wij door alle eeuwen heen dezelfde, Wij zegenen u. Het merkwaardige is om evenals in Rome om bij de vergelijking tusschen dit boek en Chesterton's oeuvre nog even stil te staan op te merken, hoe groot de eenheid van gedachte is in de veelheid van uiterlijken vorm. Heeft Rome allerlei uitingen van kunstvormen gekend om haar grootheid in neer te leggen, Chesterton heeft vele letterkundige vormen beoefend; zelfs andere kunstuitingen. Aanvankelijk opgeleid voor teekenen, heeft hij dat talent nooit heelemaal ongebruikt gelaten. Als verpoozing tusschen ernstig werk door, teekende hij heel geestige karikaturen bij de satyrische sociale romans van zijn vriend Belloc en een zijner eerste geschriften gold een groot schilder, n.l. een beknopte studie over William Blake, gevolgd door een boekje over den schilder Watts. Gedichten schreef hij in zijn jeugd, maar ook in latere jaren kwam er nog een bundel uit: The Ballad of St.-Barbara en Collected Poems. Voorhet tooneel schreef hij twee stukken: het met zooveel succes ook in Nederland vertoonde Magic en het niet gespeelde stuk uit de latere jaren The Judgement of Dr. Johnson. Ontelbaar zijn de artikelen en essays van zijn hand, waarvan er velen gebundeld werden. Iedere week kon men zijn 'notebook' vinden in de Illustrated London News en tusschen al zijn publicaties door, getroostte hij zich de moeite en finantieele zorgen van een eigen weekblad 'G.K.'s Weekly', speciaal ter propageering van zijn sociale denkbeelden. Behalve romans en verhalen kwamen er de lijvige boe- | |
[pagina 569]
| |
ken over het Jodenvraagstuk: The new Jeruzalem en over het eeuwige in den mensch: The everlasting Man,Ga naar voetnoot(3) dat wel een van Chesterton's diepzinnigste werken is en dan de biographieën over heiligen en letterkundigen. Het verrukkelijke werkje over St.-FranciscusGa naar voetnoot(4) en de gedegen Thomas van Aquino studie op hagiographisch gebied; de biographieën over Chaucer, William Cobbett, R.L. Stevenson, Robert Browning en over zijn geliefden Charles Dickens. Een samenvattend boek over litteratuur was zijn Victorian Age in Literature, waarbij hij als 't ware na den dood van Koning Edward VII voor goed afrekende met de periode, die zijn eigen jeugd beinvloed had. En in al deze zoo uiteenloopende werken treft men telkens dezelfde grondgedachten aan. Het is onmogelijk een opsomming te maken der ruim vijf en zeventig boeken, die Chesterton geschreven heeft. Het laatste snoet, terwijl we dit artikel schrijven, nog verschijnen; 't is zijn autobiografie, welke hij in den voorzomer voltooide en waarna hij met zijn vrouw zich eenige verpoozing gunde door een autoreis te maken door Frankrijk. Thuis komende voelde hij zich onwel en stierf enkele dagen later, 'op 14 juni, in den ouderdom van twee en zestig jaar. Op een wonderlijke wijze heeft hij de rij zijner boeken afgesloten en vol verwachting en met groote ontroering zien allen uit naar die autobiographie. Zal zij ons intieme bijzonderheden schenken? Als men gissen moet, luidt het antwoord: waarschijnlijk niet. Het bekeeringsboek, zooals Chesterton's Catholic Church and Conversion genoemd wordt, gaf zeer weinig persoonlijke ervaringen, maar hoogst belangrijke algemeene waar heden en richtsnoeren omtrent het proces eener bekeering. Chesterton was er de man niet naar, persoonlijke lotgevallen of gevoelens uit te rafelen en aan het publiek prijs te geven en toch zijn er misschien weinig schrijvers, wiens wezen wij zoo goed hebben leeren doorgronden als 't zijne, terwijl hij bijna nooit over zichzelf schreef. Met z'n groote flambardhoed, z'n wijde, loshangende kleeren, zijn enorme zware gestalte, zijn onnavolgbare humor en kinderlijk blij gemoed is hij een dier figuren, die zullen blijven voortleven in de gedachten als een sprookjesfiguur, die 'echt' bestaan heeft. Latere generaties, die hem nooit gezien of gehoord hebben, zullen hem kennen persoonlijk en intiem, zooals zij Piekwiek, zijn meest geliefden held kennen. Eens schreef Chesterton naar aanleiding der Pickwick Papers: 'Ik heb altijd heel sterk het gevoel, wanneer ik de laatste bladzijde van de Pickwick Papers omsla, | |
[pagina 570]
| |
dat er nog ergens een vervolg komt, dat het verhaal niet uit is.' Hetzelfde voelt men van hem. Hij blijft voortleven, niet alleen in de eeuwige beteekenis met betrekking tot zijn onsterfelijke ziel, maar vanwege de eeuwige jeugd en frischheid zijner gedachten, die altijd de-zelfde, eeuwige, groote waarheid vertolkten. En daarom willen wij eindigen met een door hem zelf ingegeven fantaisie, welke verscheen naar aanleiding van het boek, waarin een vriend Chesterton's eigen voorredenen gebundeld heeft, n.l. in 'G.K.C. as M.C.' (als schrijver van voorwoorden). Hierin treft men vele vrienden (en sommige vijanden) van Chesterton aan, ook vrienden uit vroegere eeuwen. Het kleine meisje, dat in deze fantaisie voorkomt, is Barbara Arndt, Chesterton's petekind, fn 1909 schreef hij een voorrede voor den bundel kindergedichten der moeder van Barbara, een Engelsche dichteres, die met den Duitscher Arndt gehuwd was. Chesterton voorvoelde den vaderenden oorlog en in de voorrede, welke in den vorm van een brief aan het kleine meisje geschreven is, houdt hij haar vóór altijd liet goede te willen zien in verschillende naties. 'De gezellige bovenkamer van een oude Engelsche Inn. De zoldering is laag met breede donker-houten balken; in den open haard liggen groote vlammende blokken opgestapeld die een fantastisch schijnsel op de witte muren werpen, er hangt een geur van smeulende turf. Op het lage buffet staan tinnen kannen en bekers, ook groote schalen met zilveren deksels om de spijzen in warm te houden. Op tafel tusschen de bierkannen in, hooge zilveren kandelaars met brandende kaarsen. Op den eerezetel in het midden van den disch zit Chesterton, hij draagt zijn pelerien-overjas en een grooten flambardhoed, als gold 't een gecostumeerd feest, wáarop hij in zwierige dracht wil verschijnen. Naast hem zit zijn gestorven broer Cecil, met wien hij nooit kibbelde, omdat zij vanaf het oogenblik, dat zij de wieg ontgroeid waren, steeds argumenteerden. Tegenover hem zit Belloc met zijn vierkante kin en staalblauwe oogen; af en toe grijpen Chesterton en Belloc gelijktijdig naar hun kannen met ale en drinken elkaar toe. Er zijn vele gasten aanwezig en het gesprek is, tusschen de redevoeringen door, zeer levendig. William Cobbett, de schrijver van. 'Cottage Economy', knikt Chesterton telkens toe en roept over de tafel heen: 'dat nieuwe systeem van je, die distributism is nog veel gedurfder en doelmatiger dan alles wat ik zelfs in mijn stoutste ver-beeldingen dorst hopen'. Even verder zit Dickens; hij ook glundert en telkens als Chesterton in zijn richting kijkt, verschijnt, achter | |
[pagina 571]
| |
Dickens's stoel heel de rij van oude bekenden: de uitgemergelde, gierige Scrooge, Tiny Tim, die met zijn krukje zwaait, de kwezelachtige Uriah Heep, Pickwick, die een sierlijke buiging maakt om Bella Wardle ten dans uit te noodigen en nog vele anderen; maar men kan ze niet goed onderscheiden, omdat de Fat Boy het gezicht op die overigen belemmert. Sam Weller draaft heen en weer met de schotels en heeft zijn handen vol met bedienen. Naast Dickens zit Dr. Johnson, hij houdt een betoog over de noodzakelijkheid het christelijk gezin te beschermen; natuurlijk zit Boswell aan zijn linkerhand en teekent alle geproken woorden nauwkeurig op. Boswell heeft geen oor of oog voor iemand anders dan voor Dr. Johnson, zelfs niet voor de lieve teere onopvallende, maar ietwat ziekelijke jonge vrouw naast hem, de Shropshire lass, Mary Webb. Die deftige heer, met de keurige scheiding in zijn haar is H.G. Wells; hij is eigenlijk niet op het feest uitgenoodigd, maar hij heeft zoo juist een nieuwe utopie bedacht, en popelt van verlangen deze uiteen te zetten, maar hij durft niet goed, omdat Belloc net in zijn richting gekeken heeft en Wells is bang, dat Belloc zich zal opwerpen als een ongewenschte Companion op dat uitstapje naar der heilstaat van het jaar 2030. Ook Matthew Arnolds kijkt een beetje benepen en houdt zijn oogen strak op zijn boord gericht, want hij is er zich van bewust, dat zijn denkbeelden nogal afwijken van de theorieën van den zwierigen tafelredenaar, maar hij weet ook dat deze ceremoniemeester altijd de hoffelijkheid in acht neemt, zelfs tegenover zijn tegenstanders. Toch is er iemand, die het veiliger vond niet aan dezen diseb te verschijnen, dat is Shaw; zijn stoel bleef leeg. Heel onderaan, bij het einde van de tafel zit op een hoogera kin-j derstoel een klein meisje; met groote oogen kijkt ze vol verwachting naar Godfather Gilbert, hopend, dat hij aanstonds tijd zal vinden om een kabouterprent voor haar te teekenen en een sprookje te vertellen. Haar naam is Barbara Arndt; haar vader is Duitsch en haar moeder Engelsch. Godfather Gilbert heeft haar geleerd, dat menschen uit alle landen goede en mooie eigenschappen hebben en dat ze later nooitt mag luisteren naar menschen, die alleen het kwaad in elkanders land zien en daar ruzie over maken, zoo erg zelfs dat ze gaan vechten. Om te toonera hoe goed zij zijn lessen onthield, lacht het Germaansche kindje heel lief tegenn dien grappigen Franschen mijnheer aan den overkant van de tafel met het bijna geheel kale hoofd. Godfather heeft zooeven gezegd, dat die mijnheer Henri Ghéon heet en zoo mooi geschreven heeft over een pastoor uit Ars. Godfather praat en praat wel verschrik- | |
[pagina 572]
| |
kelijk veel en houdt toesspraken tegen iedereen aan tafel. Zij begrijpt er niet veel van, alleen toen hij sprak over Alice in Wonderland en over dien man met den vreemden naam Esopus, die verhalen over dieren verteld heeft, moest ze lachen. Nu kijkt ze maar weer stilletjes naar haar peetoom Chesterton en opeens voelt hij den blik van het kind en springt op. 'Wat ga je doen? a shilling for your thoughts', roept E.V. Lucas. 'Tremendous Trif les', antwoordt Chesterton prompt, 'haal gauw mijn Santa Claus pak, ik heb Barbara beloofd om voor Santa Claus te spelen. Ik kom strakjes door den schoorsteen naar beneden'. Hij klimt op een stoel, maar met een dof gekraak zakt deze in elkaar en Santa Claus valt met een plof op den grond, het drukke, witte konijn uit Alice in Wonderland springt op den stoel en... Iemand heeft het electrisch licht aangeknipt; met een schrik komen we in de werkelijkheid terug en zien hoe 'de witte poes op de leuning van een stoel gesprongen is en dwaas knippert tegen het felle licht; op den grond ligt het boek, dat zoo juist schijnt te zijn neergevallen, de titel is duidelijk zichtbaar: G.K.C. as M.C. We beseffen opeens hoe die feestelijke maaltijd in de oude Engelsche Inn slechts een droom was, ontstaan door het lezen in de schemering naast een warmen, rossigen haard; inhoud en titel hebben het droombeeld te voorschijn getooverd.' Als in een droom ook, waarvan begin en einde vervagen, maar één feit of één beeld heftig sterk op den voorgrond komt, zoo blijft de gestalte van Chesterton voor ons bestaan: de fantastische droomer in de rauwe werkelijkheid van het leven, die de werkelijkheid zag als een sprookje en in het sprookje geloofde als in de werkelijkheid. Moge intusschen voor hem, zijn meest wonderbaarlijke fantasie over de eeuwig heid, een schoone, alles overtreffende, waarachtige werkelijkheid zijn geworden. |
|