| |
| |
| |
[Boekenniews (vervolg)]
Johan HUIZINGA, Die Mittlerstellung der Niederlande zwischen West- und Mitteleuropa. - Leipzig en Berlijn, Teubner, 1933, 21 blz., Rm. 1. - (Grundfragen der internationalen Politik, Heft 5).
Waarin bestaat de cultuurbemiddeling van de Nederlanden? Dat is de vraag die Prof. H. cultureel-historisch onderzoekt, vooral wat de 20e eeuw betreft. Waarom echter Vlaanderen buiten beschouwing gelaten? Ook hier vindt men interesse voor den vreemde, ijverige talenstudie, zelfs... minachting voor eigen praestaties. Overigens een mooi betoog, dat velen zal boeien.
J.A. Van Houtte.
| |
Letterkunde
R. CLAUDE, La Lumière de la Montagne, naar het Duitsch van F. WEISER. - Editions Jecistes, Leuven, 205 blz.
Ik heb weieens gevonden dat onze jonge lui te veel romans lazen. Misschien las ik er zelf niet genoeg... of zijn er te weinig romans die het lezen waard zijn. In elk geval nu ben ik blij dat deze roman er kwam. Dezen roman zou elke jonge man op zijn zestiende jaar moeten lezen; niet veel vroeger.
Alles wat er in het diepste van een jongensziel kan omgaan in deze storm en drang-periode woelt hier en komt er tot klaarheid. Geloof, vriendschap, liefde, jeugdenthoesiasme, gebed, genadebehoefte, ideaal... Sober, kort, vlug levendig, frisch, met erover heen zonnige luister van kloek idealisme, dat de werkelijkheid niet wegtoovert maar tot in zijn diepten doortintelt. Spiritualistisch en toch levenswaar: onze jonge mannen uit Vlaanderen zullen in dezen franschen tekst hun studiemakkers uit Weenen en Tyrol erkennen. Een tonieke bergkuur.
Dit is een eerste-rang prestatie welke onze J.V.K.A. de Jee. wel mag benijden. Of liever, waarmee ook onze vlaamsche K.A.-jongens, en zelfs hoogstudenten ruim hun voordeel zullen doen. Meer dan een opvoeder zal er een duidelijke kijk krijgen over de jeugdpsuche dezer dagen. Onze jonge mannen zullen hier leeren mooi fransch te lezen en te smaken en meteen flinke frissche vlaamsche jongens te worden.
Dit is de jeugdroman voor het schooljaar 1934-35!
L. Arts.
Franz HERWIG, Tim en Clara, vertaald door J.E. Marré. - N.V. Het Nederlandsch Boekhuis, Tilburg, 367 blz.
Tim verlaat Clara, zijn vrouw, en Dele, hun kind. Clara plaatst het jonge meisje in een pensionaat en gaat uit op avontuur met Lipp en met Fitz. Eindelijk vervoegt de vrouw met haar dochter den man die ze terugroept.
Het eigenaardigste in dit boek is de reden waarom Tim zijn huis in Berlijn verliet. Tengevolge van sommige ondervindingen die hem het leven, als ingenieur, in de grootstad naar hij meent onmogelijk maken, vlucht hij naar het woud, bouwt er zich eene hut, en leeft
| |
| |
daar, verre van de stad, in de volle natuur en midden natuurmenschen. Maar deze maken hem het leven niet gemakkelijker, alhoewel hij tijd te over heeft om met James, een soort zigeuner, te filosofeeren over de 'verhoudingen' in het leven. Op een schoonen dag wordt zijn hut in laaie vlam gezet door de inboorlingen die met dien verloopen stadsmensch in hun midden geen vrede hebben.
De passioneele avonturen van Clara wisselen af met het sociologisch experiment - als men het zoo noemen mag, van Tim. Totdat beiden, tot bezinning gekomen, elkander terugvinden verre van de stad, in de kalmte en den eenvoud van het buitenleven.
Deze roman, die het niet haalt bij de vorige van denzelfden schrijver, getuigt nochtans van een sterk compositie-vermogen. Maar de phychologie is zwak; de daden zoowel van Tim als van Clara, worden niet verantwoord, wanneer ze boven de allerbenaalste avonturen uitsteken. Enkele bladzijden ook eischen streng voorbehoud op zedelijk gebied.
F.
Paul KELLER, Droomen zijn bedrog, bewerkt door Geert Schoonen. - 'Fidelitas', Amsterdam, 312 bl., ing. 38 fr., geb. 50 fr.
In dezen roman vertelt ons de succesvolle Duitsche schrijver Paul Keiler de avonturen van een journalist in het sprookjesland Heriditanië. De kleine onderaardsche dwergenstaat is geen 'Utopia': Dr Barragu, die er de eerste courant moet stichten, ontmoet er nog min nog meer tegenstrijdigheden, eigenaardigheden, kleingeestigheden, beslommeringen en ikzucht als op de aarde. Dat geeft aan de overigens spaarzame kritiek, een trek van gelatenheid: het zal dan wel overal het zelfde zijn... die dikwijls ontbreekt bij het uitbeelden van de landen onzer droomen. Ook wil Paul Keiler enkel een mooi verhaal, een spel van frissche verbeelding: hij is er volkomen in geslaagd. Het boek zal door iedereen genoten worden en in één adem uitgelezen. De uitgave is zeer verzorgd en de dertien teekeningen van Jo Spier passen wonderwel bij den fijnen inhoud van het boek.
Rudyard KIPLING, Het eerste Djungel-boek, Het tweede Djungel-boek, uit het Engelsch vertaald door Michel Duyvewaert. - 'Die Poorte', Oude God-Antwerpen, 1934, 255 bl. - 355 bl.
Geen beter geschenk kon 'Die Poorte' ons aanbieden dan Kipling's beide Djungel-boeken. Dierenverhalen, de allermooiste wellicht van den modernen tijd. De acht bekende Mowgli-geschiedenissen, en daarnaast acht andere...: waar vindt men, even schitterend, de tropische natuur en de geheimen van den Djungel; het hooge Noorden waar zeehonden vechten en slede-honden in de koude waanzinnig worden; het Engelsch-Indisch leven waarbij de slangen tot in de binnenkamers doordringen en de legerparaden prachtig zijn; het geheimzinnig Indië zelfs, waar een Eerste Minister, ineens bedelaar geworden, samenleeft met de dieren?
Ligt er, in die zestien verhalen, een dieper beteekenis besloten?
| |
| |
Niet op de eerste plaats. Een weelderig scheppend kunstenaar is hier aan het woord, eerder dan een diep denker; en als sommige vertellingen symbolisch klinken - 'De Witte Zeehond' b.v., of 'Hoe Vreeze in de wereld kwam' - dan is het omdat elk groot dichter en schrijver iets van een profeet in zich draagt. Eéne strekking slechts vinden wij in geheel het werk: de schrijver keert zich af van droom en bespiegeling, eenigermate van den godsdienst zelfs; hij houdt van kracht- en machtvertoon, van het gezonde leven in en volgens de natuur. Hij is de positieve Engelschman, op daden belust, die in de 'Wet van den Djungel' het geheim legt van de Engelsche wereldbeheersching; en nog eens, al krijgen sommige verhalen een pantheistisch-godsdienstige tint, toch werden zij slechts opgeteekend als 'hoogst merkwaardig'.
Hoogst merkwaardig zijn ze zeker: de fantasie doet hier wonderen! Verhalen als die van Mowgli (zou Albert Helman zijn Stille Plantage niet hebben opgevat na de lezing van De Djungel lijft in?), als Het Mirakel van Purum Bhagat, als Quiquern en al de andere, zijn vondsten, even gelukkig als gelukkig makend... Geen beter geschenk kon Die Poorte ons dus aanbieden dan beide boeken, voortreffelijk uit het Engelsch vertaald door Michiel Duyvewaert.
E.J., S.J.
Selma LAGERLOF, De Sproke van de Monnikshut, uit het Zweedsch naverteld door A. Thiry. - 'Die Poorte', Oude God-Antwerpen, 1934, 198 bl.
O die sprookjes, zooals het hooge Noorden er te vertellen weet! Ze staan zoo ver van de werkelijkheid, en toch zoo dicht er bij! De fantasie gaat zoo vrij haar gang, en toch zoo getrouw den weg van het leven! Met blijde kracht vullen zij dorre troosteloosheid; weer glanst een glimlach van hoop en vertrouwen; zij heffen den mensch op in de ruimte, en wijzen hem horizonnen van liefde en geluk.
Zulk een sprookje biedt ons dit boek. Gunnar Hede, een student, wordt koopman om het zwaar belaste ouderlijk erfgoed, de Monnikshut, te kunnen vrijkoopen. Pijnlijke tegenspoed maakt hem krankzinnig; maar de liefde van Ingrid, een weesmeisje dat hij van den dood redde, redt hem uit zijne verdwazing.
De macht van de liefde...: als in een betooverende droom wordt zij voorgesteld. Vanaf de eerste bladzijden, bij het vioolspel van Hede, vaart die zonnige betoovering over ons. Zijn tegenspoed, en die van Igrid, maken ons enkel nieuwsgierig naar de verlossing er van; en die verlossing eindelijk, door het vioolspel nog eens en door het meesterlijk gesprek met Ingrid, hoe verwacht ook, verrast ons toch weer... Ja, zóó moest het gebeuren.
Ingrid had geen talent, zegden hare eerste pleegouders, maar zij had mooie oogen. Oogen waaruit de liefde straalde; en die werden voor den armen Gunnar Hede een weldaad. Ook dit boek van Selma Lagerlöf, waarbij ze met levensblije liefde ons aanblikt, is ons een
| |
| |
weldaad; en wij bedanken A. Thiry, die het vloeiend en gemoedelijk navertelde; om daarmede de tweede reeks in te zetten van de zoo verdienstelijke boekengilde 'Die Poorte'.
E.J., S.J.
Gertrude von LE FORT, Le Pape du Ghetto, vertaald uit het Duitsch door Jean Chuzeville. Verz. 'Les Iles'. - Desclée-de Brouwer et Cie, Brugge-Parijs, 1934, 331 blz.
Een historisch roman in den vorm van kronijk. Het kader is Rome in de jaren 1070-1130. De rijke Joodsche koopman Pier Leoni laat zijn zoontje Petrus doopen. Liever dan die schande te dragen, verkiest zijn vrouw Myriam de scheiding, en keert naar het Ghetto terug. De jonge Petrus zal geestelijke worden, en krijgt weldra den kardinaalshoed. Na het afsterven van Paus Honorius II (1130) gaan de stemmen der meeste kardinalen naar een hunner, Innocentius II; anderen laten zich door het Romeinsch gepeupel Petrus Leonis opdringen en verkiezen hem tot tegenpaus (Anacletus II). Myriam ziet haar levensdroom vervuld: haar christelijke zoon, zal tot onheil der Kerk dienen. Het schisma wordt echter spoedig opgelost.
Het boek getuigt van een diep-mystisch gevoelen dat de katholieke G. von Le Fort reeds in haar ander werken liet uitschijnen, b.v. in 'Das Schweisstuch der Veronika'. Sommige toestanden, b.v. de verhouding tusschen Ghetto en Romeinen, of de trots van de patriciërs over het grootsche verleden van hun stad, zijn meesterlijk geschetst. De kronijkvorm, met haar helder-eenvoudige taal, doet zeer aantrekkelijk aan. Het verhaal is ontdaan van die vele beschrijvingen, die een historischen roman gewoonlijk zoo pretentieus en onverdraaglijk maken.
Kortom, 'Der Papst von Ghetto' is een roman, die in alle opzichten welgeslaagd mag heeten. De vertaling geeft het oorspronkelijke goed weer.
J.A. Van Houtte.
A. KUYLE, Jonas, - Brand, Hilversum, 1934.
Met spanning hebben we het verschijnen van dit boek verwacht. Want Kuyle had ons beloofd nu eindelijk eens de katholieke roman te scheppen, in het door hem zoo geliefde biographische genre. En we twijfelen er niet aan, of het levensverhaal van een groot man kan werkelijk groeien tot hoogste gemeenschapskunst. Is elke machtige persoonlijkheid niet een geincarneerde gedachte, een nieuwe geest die vaardig worden in de menschheid?
Met dat al is deze eerste proeve voor ons een teleurstelling geworden. 'Jonas' heeft schitterende hoedanigheden, is brillant geschreven, getuigt van een verbazend knappe techniek en een onmiskenbaar talent. Maar er zijn in dit boek twee kapitale gebreken, die trouwens gemeengoed zijn van al Kuyle's werken.
Daar is vooreerst: de pijnlijke onmacht tegenover zijn onderwerp. Zeker, 't uiterlijke verloop van dit wonder menschenleven wordt kleurig-sprankelend uitgeweven. Maar er is toch meer in 't leven
| |
| |
van Jonas dan zijn walvisch-avontuur en zijn profetieën: de ziel namelijk van heel dit gebeuren - de angst van den mensch, die verschrompelen wil in eenzaamheid, en door God geslingerd wordt tusschen de menschen om een Stem te zijn. En later, bij de opgang naar de stad, het ontgroeien aan den angst, de moed die tot hoogmoed overslaat, en door God weer geknakt moet worden in een gedwongen: 'servi inutiles'. De worsteling, onder Gods oogen, van beschouwing en daad die naar hun uiteindelijke synthese tasten: de levensonrust kortom van elk apostel en elk priester, die tot zoon acute tragiek stijgt in het leven van Jonas. En dat laat Kuyle ons wel eens even vermoeden, als een donkere diepte tusschen twee vuurpijlen van zijn beeldspraak. Maar hij mist de kracht om die ziel in haar verwrongenheid voor ons open te leggen. In haar verhevenheid en schijnbare diepzinnigheid is de weergave van Jonas' levensstrijd tenslotte simplistisch en, laat me 't woord zeggen... oppervlakkig. Als Kuyle ons ooit de katholieke roman wil schenken zal hij resoluut alle oppervlakten en oppervlakkige diepten moeten verlaten, en in bewuste soberheid een greep doen naar een ziel. Zal hij het ooit doen?
Het tweede gebrek van Kuyle is feitelijk niets anders dan overdrijving van zijn grootste hoedanigheid. Kuyle heeft zijn eigen stijl, waarmee hij wondere effekten bereikt. Die stijl - we zijn er reeds mee vertrouwd geraakt - wil synthetische visie bereiken door concentrisch samengroeien van tot het uiterst gefragmenteerde beelden. Daaruit volgt een voortdurend wisselen van gezichtshoek en wat ik zou noemen: een misbruik van het literair close-up. Het is een schittering die je eerst verblindt, maar die na een paar bladzijden vermoeiend gaat werken: heel het boek door voelt men 't procédé en verliest men niet meer de achtergrond 'werkkamer' uit het oog. En dat is storend.
Dit alles belet niet dat 'Jonas' ver uitsteekt boven de middelmaat van wat ons uit Nederland dit jaar is toegekomen. En dat het, in Kuyle's werk, een stijgende lijn voorttrekt, die, we hopen het, eens zal reiken tot de toppen van waarlijk groot en blijvend werk.
L. Monden, S.J.
H. MARSMAN, Porta Nigra. - De Gemeenschap, Utrecht, 1934, ing. f. 1.50, geb. f. 1.90.
Het eerste werk van Marsman was een uitzingen van het reddeloos verlangen der zinnen, in zijn eerste, onbewuste opborreling, een vastleggen, in haar grillige vreemdheid, van de eerste vlam der hartstochten met hun achtergrond van eeuwigheidsheimwee. Hij geloofde toen nog aan verzadiging, aan een herwonnen paradijs van aardsche vreugde.
Maar na een paar jaren kwam dat vitalisme in konflikt met zichzelf: 't leven kon zijn gelukshonger niet stillen, en de theorie verwierp alle ingrijpen van eeuwigheidswaarden op de onbevangenheid van het leven.
| |
| |
En 't resultaat: waar de natuur hunkeren blijft naar eeuwigheid, en het verstand ze uitsluit, daar wordt het voortvloeien van den tijd tot een radelooze angst, daar waait over alle levensvreugde de asch-regen van de dood.
En Van Duinkerken mag zeggen:
'Hem rest niets anders meer
of een verdoft berusten...'
Onder de greep van die angst krijgt Marsman's poëzie een gedragener klank en een aangrijpender accent. Hij heeft een der groote bronaders ontdekt van hooge lyriek: de menschelijke onrust. Maar heidensche onrust: achter elk 'carpe diem' de schaduw van de 'pallida mors'.
Porta Nigra is de strijd tegen de doodsgedachte: een kreet van onrust, opgevangen uit de broederzielen van Breeroo en Don Juan, uit zijn eigen ziel nog het meest:
'en hoe kort is de tijd...
dat ik als een bevende voorjaarswingerd
tegen den machtigen muur van het leven hang.'
Een strijd zonder uitweg en zonder hoop.
Wel komt er een oogenblik ontspanning in de tragiek van deze bundel. 'Hemelsblauw', heet de dichter zijn derde gedichtenreeks. Maar 't is enkel een zich onderdompelen in het leven, op een paar gedichten na, die bijna gebed worden, met een accent als van overgave aan de omhelzing van onzichtbare Handen.
En 't laatste deel dat zijn titel geeft aan het geheel, is weer slechts een bange jammerkreet, een zelfmoord in verlangen.
Porta Nigra is de doodsstrijd van Marsman's vitalisme. Langs waar zal de boom vallen?
We weten 't niet, maar onwillekeurig willen we Marsman zijn eigen vers altijd maar weer in 't oor fluisteren:
wordt wit in Mijnen Dood...'
L. Monden, S.J.
Giovanni PAPINI, De ladder van Jacob, vertaald door Ellen Russe. - Teulings-Standaard, 1934, 240 blz., ing. 38 fr., geb. 47 fr.
In dit boekdeel werden verschillende, meestal korte schetsen van Papini samengebracht: voorwoorden, dagbladartikelen, beschouwingen van allerlei aard. Meestal gaat het over bepaalde personen: Sint Franciscus, Jacopone da Todi, Giuliotti, Sint Ignatius van Lojola, Manzoni, Pius XI, enz... Dit werk zal den litterairen roem van Papini niet vergrooten: zelden slechts heeft men in die occasioneele beschouwingen den intellectueelen drang van den schrijver van Gog.
| |
| |
Hier en daar schemert de discipel van Léon Bloy door, soms ook de Italiaansche fierheid. In het hoofdstuk 'Christus Romein' grenst dit laatste gevoelen aan het naïeve en het parallel dat Papini trekt tusschen Julius Caesar en Christus, hoe vernuftig ook, geeft aanstoot. Waar de schrijver den mystieken zin in sommige cijfers zoekt... en vindt, gaat de phantazie àl te ver. Ook in eene volgende uitgave zouden we liever niet meer lezen dat Caesar op zijn zeventiende jaar 'sacerdo tus' was (bl. 219).
De mooie bladzijden over Domenico Giuliotti maken veel goed.
F.
P. Hilarion THANS, Vertellen I, II. - J.J. Romen en Zonen. Roermond-Maeseyck. 1933, 1934. 187, 191 bl., gen. 15 fr..
Dit zijn de eerste twee reeksen (twee andere zullen volgen) van een 'veelzijdig reisverhaal': al de avonturen die een oud brancardier, nu krijgsaalmoezenier, juist na den oorlog, in Frankrijk, in Vlaanderen, tot aan de grens van Italië, doorleven kon.
Pater Hilarion Thans bekoort en ontgoochelt ons tegelijk. Hij kan vertellen: meesterlijk hanteert hij de taal; hij schrijft plastisch, hij wekt stemming; daar is een glimlach of een tikje weemoed, een poëtisch zonnetje tusschen twee buien van vroolijkheid; niets ontgaat hem en even gemakkelijk als hij gestalten en feiten in zich opnam, geeft hij ze - na jaren - weer; daar is breede cultuur, jolige scherts en teedere vroomheid..., en het meest bekoort ons die ongedwongen Franciskaansche eenvoud: met welk een gul hart laat de pater ons, van àl zijn ervaringen, hartelijk genieten! Hij gunt het ons.
Doch ziehier de ontgoocheling: Hilarion Thans werkt té gemakkelijk; zijn vertellingen blijken, meermaals, slordig gecomponeerd, en - ook in hun beste gedeelten - te licht van toon. Doorheen hun veelzijdigen rijkdom worden we nooit dieper geraakt; alles blijft te zeer de uiting van de impertinente kwajongensmentaliteit, den stempel dien het 'système D' zoo gemakkelijk afdrukte op wie het in toepassing bracht! Wij weten het wel: de schrijver was anders; zijn verzenbundels gunnen ons blikken in een veel inniger ziel, maar Zijn ernst en vroomheid, zijn belezenheid en kennis liggen eenigszins verstikt onder allerhande guitenstreken en licht avontuurlijke ervaringen.
O, niet gestrenger of zuurder wenschen wij den zachten, goeden dichter en verteller... Maar kan iets van den heldenmoed, die hij onder zijn glimlach waarlijk verbergen wil, niet stralen, diep, in zijn leuke vertellingen? Dan worden ze, in alle opzicht, merkwaardig.
E.J., S.J.
| |
| |
| |
Wetenschap
Hans HOFFMANN, Zum Wandel im deutschen Erzeihungs- und Bildungraum der Gegenwart. - Franz Borgmeyer, Hildesheim, 108 blz., 2.80 Rm.
Een katholieke 'Ministerialrat' is hier aan het woord en schetst in enkele hoofdstukken de 'Formprinzipien des neuen deutschen Menschen'. De drie eerste hoofdstukken doorloopen het opvoedingsmidden ('Erzichungsraum') bij de oude Germanen, in de Middeleeuwen en in het moderne tijdperk, doordrongen met individualisme, liberalisme en marxisme. Het interessantste gedeelte van het boek biedt ons hoofdstuk IV: 'Der neue deutsche Bildungsraum'. Bij het nieuwe Duitschland immers past eene nieuwe opvoedingsmethode en Hoffmann schetst op meeslepende wijze de katholieke-nationaal-socialistische school van heden. Zij moet in den jongen en het meisje het duitsche rasgevoel ontwikkelen, en al de eigenschappen die het ras eigen zijn. De lust om te dienen onder een leider moet ze voorbereiden om plaats te nemen in de staatkundig en standmatig georganiseerde gemeenschap. Het gezamentlijk spel, de collectieve arbeid, de jeugdorganisatie, het kampeeren, het reizen in ploegen door de duitsche gouwen zullen het kind den zin voor initiatief, en voor spontane tucht bijbrengen en de liefde voor de heimat zonder dewelke men geen burger kan zijn in het derde Rijk. Aan het leerplan wordt weinig veranderd: alleen de geest van het onderwijs moet van het individualisme tot het rassolidarisme overslaan. Er zal nochtans meer aandacht besteed worden aan de aardrijkskunde, de geschiedenis en de natuurkunde. Hoffmann wil het latijn en het grieksch behouden zien in de Oberschule, alsook de confessioneele scholen van elken graad. Op het einde van het boek vindt de lezer nder vorm van bijlagen de bijzonderste officieele documenten aangaande het onderwijs in het Derde Rijk.
F.
| |
Economie
Prof. Dr Fritz RORIG, Mittelalterliche Weltwirtschaft; Kieler Vorträge gehalten... an der Universität Kiel, nr 40. - Gustav Fischer, Jena, 1933, 48 blz., 2 Rm.
In dit prachtig werkje - een voordracht gehouden aan de Universiteit Kiel - zoekt Prof. Rörig, van dezelfde Hoogeschool, de fabel van de zelfgenoegzaamheid der middeleeuwsche stad voorgoed den kop in te drukken. En hij slaagt ten volle. Vroeger, onder invloed van Bücher's theorie der economische ontwikkelingsstadia, werd algemeen aangenomen dat, vóór de 16-18e eeuwsche staats-autarkie, een middeleeuwsche stad sautarkie moest bestaan hebben. In een levendig en helder betoog levert Prof. R. het bewijs, dat de middeleeuwer der 14e en 15e eeuw, minstens evenzeer als wijzelf.
| |
| |
voedsel en kleeding uit heel de (toen) bekende wereld haalde, en aldus waarlijk in een wereldeconomie leefde. Een studie welke allen met veel belangstelling lezen zullen.
J. Van Houtte.
Dr F.A. ZEILINGER, Kapitaal en kapitaalvorming in de inheemsche maatschappij van Nederlandsch Indië. - H. Veenman 6 Zonen, Wageningen, 1933, f. 2.75.
Dit boek is in hoofdzaak aan het onderzoek naar de kapitaalvorming onder de bevolking van Nederlandsch Indië in sociaal-economischen zin.
Dr. Zeilinger deelt de Indonesiërs in ethnische groepen in, en zijn onderzoek heeft zich beperkt tot de grootste dezer groepen.
Uit deze studie blijkt dat het kapitaal der Inlanders meestal bestaat uit concrete, duurzame goederen: gronden, veestapel, huizen, enz. De Indonesiër investeert nagenoeg niet in ondernemingen.
M.D.
Dr Felix KLEZL, Beruf und Betrieb. Ihre begriffliche Abgrenzung und ihre Bedeutung fuer des Ständeproblem. - Carl Heymans, Berlin, 1934, 4.50 Rm.
Dr. Klezl stelt zich ten doel 'de betrekkingen tusschen beroep en bedrijf, als de grondslagen der economische organisatie te onderzoeken.'
Sterk uiteenloopend zijn de begrippen over beroep en bedrijf. Schrijver bestudeert de verschillende meeningen desaangaande vooropgezet in de literatuur, om dan eene analyse te geven van beide begrippen. In een laatste hoofdstuk bespreekt hij het beroep en het bedrijf onder opzicht der sociale ontwikkeling van de menschheid. 'Zal in een min of meer verre toekomst, nog alleen het bedrijf bestaan en geen beroep meer? De wetenschap vermag niet op dit oogenblik een antwoord te geven op deze vraag', aldus besluit Dr
Klezl.
M.D.
Dr O. BAKKER, Statistiek, een inleiding tot de statistische methode en hare toepassingen. - J. Muusses, 1934, f. 5.50.
Tot op heden waren onze studenten in de handelswetenschappen vrijwel nog steeds aangewezen, bij hunne studiën, op het gebruik van het werk van Armand Julin, Précis du Cours de Statistique of gelijkaardig Fransch boek. Thans beschikken zij over het werk van Dr O. Bakker, accountant bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (Holland) dat, volgens schrijver, 'bestemd is voor studenten, andere studeerenden en practici'.
Dr Bakker verdeelt zijn werk in twee deelen: de statistische methode en de toepassingen der statistische methode. Het eerste deel geeft de theorie van de beschijvende statistiek. Het tweede deel be- | |
| |
handelt de bevolkingsstatistiek, de sociale- en economische statistieken, de conjunctuurstatistiek. De tekst wordt verduidelijkt door talrijke figuren, tabellen en bijlagen.
De groote waarde van dit boek moet, m.i. gezocht worden in de klare en eenvoudige uiteenzetting en de talrijke voorbeelden, grootendeels ontleend aan het materiaal van het C.B.S. Studenten en practici zullen er een gemakkelijk en betrouwbaar gids in vinden.
M.D.
Dr Maria RASCHENBERGER, Kontrolle und Revision der Aktien Gesellschaft. - Carl Heymans Verlag, Berlin, 1934, 10 Rm.
De eerste acht en dertig bladzijden zijn gewijd aan de bespreking van de belangrijke rol die de naamlooze vennootschappen in het huidige economische en sociale leven vervullen en aan de definitie van de controle functie.
In het overige van het boek, beschrijft Dr Rasschenberger zeer uitvoerig de accountantscontrole in de naamlooze vennootschap. De Vlaamsche lezer mag niet uit het oog verliezen dat hier specifiek Duitsche en Oostenrijksche toestanden worden belicht en dat de wettelijke voorschriften in die twee landen niet overeenstemmen met onze wetgeving. Niettemin zal dit boek ook bij ons welkom zijn en van nut voor dezen die zich met de controle van N.V.'s bezig houden.
M.D.
| |
Varia
L. MOREELS, S.J., Spreek beschaafd... - Bode van het H. Hart; 1934; 48 blz., 2.50 fr.
Van alle zijden wordt er geeischt dat onze jeugd beschaafd zou spreken. Het is niet verder duldbaar, dat de toekomstige Vlaamsche leiders met de platte en gemeene taal, die nog te dikwijls bij onze intellectueelen wordt gehoord, voor den dag zouden komen. Deze brochure, uit de praktijk van een doordrijvend paedagoog gegroeid, kan machtig bijdragen tot de verspreiding van het mooi Nederlandsch spreken. Wij kunnen niet beter dan met P.A. Geerebaert zeggen: 'Zulke dingen hebben we noodig: ik hoop dat de “Bode” er wel tienduizenden van zal verspreiden.'
F.D.R.
|
|