| |
| |
| |
Boekennieuws
Godsdienst
Fr. CROLS, De H. Pastoor van Ars, radiocauseries. - Geloofsverdediging, 1934; 64 bl, 3,50 fr.
Misschien zal men in de toekomst in onze litteraire handboeken eene speciale plaats moeten inruimen voor den 'radio-stijl', evenals er nu in gehandeld wordt over 'geschreven stijl', of 'gesproken stijl'. De radio-stijl zal men tusschen deze twee moeten situeeren, met als ideale kenmerken: beknoptheid, levendigheid, phychologische voeling met de luisteraars, sierlijkheid. Men mag gerust beweren dat al die hoedanigheden aanwezig zijn in de zeer mooie causeries van Priester Fr. Crols. In levendige trekken schetst hij het levensbeeld van den H. Pastoor van Ars, zijne liefde voor God en de zielen, zijn gebedsleven en zijn boeteleven. Mochten nog meer dergelijke causeries 'over de daken' weerklinken.
Dr C.J. BLEEKER, Inleiding tot een phaenomenologie van den Godsdienst. - Van Gorcum en Cie Assen, 1934; 232 blz. Ing. f. 4,75; geb. f. 5,75.
In dit boek ontleedt de schrijver de verschillende godsdienstige verschijnselen, en tracht ze te rangschikken, zonder het ooit te wagen eene waardebepaling dier verschijnselen te geven. Dit laatste wordt overgelaten aan de godsdienstwijsbegeerte en aan de theologie. De phaenomenologie zoekt enkel de uiterlijke godsdienstverschijnselen te beschrijven en hun 'logos' te ontdekken, d.i. de innerlijke structuur 'die deze phenomena in een verborgen harmonie en zinvolle ordening bijeenhoudt'. We zullen hier niet onderzoeken, in hoeverre eene dergelijke godsdienstphenomenologie mogelijk is zonder eene bepaalde godsdienstphilosophie te veronderstellen. We worden overigens eerlijk verwittigd, dat dit boek tot een meerdere deelen omvattend Handboek behoort en dat 'deze serie studies is eene bijdrage van vrijzinnige zijde tot de wetenschappelijke doorlichting van het veelzijdige verschijnsel godsdienst.'
Na enkele voorbereidende gedachten over voorwerp en methode van zijn onderzoek, deelt de schrijver zijne rijke stof in onder drie hoofden: de heilige Visie, de heilige Handeling en de heilige Weg. De heilige Visie is de houding van den geloovige tegenover het 'numineuse', houding die zich wijzigt naar gelang zij gericht is op de natuur (de mythologische godsdiensten), den geest (het spiritualisme), den tijd (de 'heilige' geschiedenis), de ruimte (de mystiek), de eindigheid (levensphilosophieën). Heel dit gedeelte wordt beheerscht door de theorie van Rudolf Otto in 'Das Heilige'. In de studie van de heilige Handeling bekleedt natuurlijk de cultus de
| |
| |
eereplaats. Het beroemde werk van J.G. Frazer, The Magie Art. vindt men er dikwijls in terug. We zien nochtans niet in, hoe het 'geloofsdenken' kan behandeld worden als onderdeel van de heilige 'handeling'. 'Een constitutief element in de Visie, zegt verder Dr. Bleeker, is de gedachte van den heiligen weg, den weg dien mensch en wereld dienen te gaan. Deze heilige weg is heilsweg.' (bl. 157). In dit derde en laatste gedeelte worden het verloop van het persoonlijk leven (geboorte, puberteit, huwelijk, dood) en het wereldgebeuren (schepping, zonde, verlossing, onsterfelijkheid, eschatologie) onderzocht, zooals deze zich voordoen in de religieuse Visie.
Deze korte samenvatting kan slechts een kleine voorstelling geven van het ontzaglijk materiaal, dat in deze 'Inleiding' werd verwerkt en doorgaans duidelijk ontleed en gerangschikt. Waar de katholieke godsdienst-visie onder de lens komt, wordt ze doorgaans weinig of niet misvormd. We willen nochtans de aandacht van den schrijver op enkele punten vestigen, waarin hij het katholieke denken niet heeft weten te benaderen. Waar hij spreekt van de 'dubbele moraal' der Katholieke Kerk (bl. 105, 107), had hij kunnen inzien dat deze uitdrukking, door de protestanten de Kerk steeds weer voor de voeten geworpen, minstens... dubbelzinnig is, en dat zij grondig werd weerlegd door Grisar in zijn standaardwerk over Luther en het Lutheranisme. Door het heele boek heen, maar vooral in de overigens interessante uiteenzetting over den cultus, wordt de magie steeds in één adem genoemd met de sacramenteele handelingen van de Kath. Kerk, en de priester staat aanstootelijk naast den toovenaar (bl. 136). Welke breede definitie men ook geve van de magie (Dr. Bleeker begint, 't is waar, met te zeggen dat hij de magie niet definiëeren wil) geen enkel katholiek zal ooit het sacramenteele ermee verwarren, en dat op ernstige gronden, die Schmidt, Bellon (waar Bleeker zelf naar verwijst), Piniard de Ia Boullaye, Deschamps, Bouvier, e.a. hebben uiteengezet. Eindelijk in het hoofdstuk over 'de innerlijke heilsweg' (bl. 175-189) schijnt de Schrijver de katholieke leer over de genade in de heiliging van den mensch heelemaal over het hoofd te zien: hij schijnt geen middenweg te kennen tuschen het protestantisme (het heil door het geloof alleen) en het pelagianisme (het heil door de menschelijke vrije daad alleen). Dit laatste beschrijft hij zeer juist, maar in de meening dat hij het katholieke 'phaenomenon' weergeeft. Deze en enkele andere minder belangrijke missingen reserveeren het boek voor oordeelkundige katholieke
lezers. Maar over 't algemeen mag nochtans gezegd, dat de objectieve en wetenschappelijke toon van dit werk gunstig afsteekt tegen zoovele radicale en simplistische voorstellingen, die in dergelijke werken nog al te dikwijls schering en inslag vormen.
D.R.
| |
| |
M.J. SCHEEBEN, Die Mysteriën des Christentums, 3e uitg., opnieuw bewerkt door Dr. A. Rademacher. - Herder, Freiburg im Breisgau. 692 blz. Ingen. Rm. 6; geb. Rm. 7.50.
Het prachtig werk van Scheeben behoeft geen aanbeveling meer. Deze derde verzorgde uitgave zal elken intellectueel toelaten er zijne bibliotheek mee te sieren. In een tijd waarin zoovele historische, polemische, godsdienstvergelijkende, pseudo-wetenschappelijke boeken over den godsdienst op de markt komen, is een werk als dat van Scheeben deugddoend en noodzakelijk. Het is eerst en vooral dogmatisch-theologisch. Ons katholiek geloof wordt er in doorgrond; het spreekt er voor zich zelf, ontlast van alle apologetische bijbedoelingen of historische bijzonderheden. Het Christelijke Mysterie in al zijne geledingen, in heel zijn harmonischen bouw straalt er ons in tegen. En wat andere dergelijke boeken te dikwijls missen, bezit dit in hooge mate: de synthese. Alles wordt gerangschikt rond enkele kernproblemen van waaruit het licht straalt in vele richtingen. Zoo b.v. weet de schrijver het dogmatisch verband van Eucharistie, Kerk en Priesterschap in éénzelfde pakkend perspectief te behandelen, alles scharend rond het physisch en het mystisch Lichaam van Christus. Hij weet het eene dogma door het andere te verklaren, zoodat de innerlijke samenhang van het Christelijke Mysterie in grootsche trekken naar voren komt. Voeg daarbij een meeslepende, ietwat oratorische stijl, die u over vele moeilijkheden weghelpt en u kunt u een gedacht vormen van den rijkdom van dit werk. Dat is katholieke theologie in haren schoonsten vorm.
| |
Wijsbegeerte
Prof. Dr. F. SASSEN, Waarheid en Zekerheid. - Paul Brand; reeks 'Waarheid en Leven'; 1934; 44 bl.; fl. 0,55.
In zijn korte studie over de 'Waarheid en zekerheid', schetst Prof. Sassen in enkele buitengewoon heldere bladzijden de kennisleer volgens het realisme van Sint Thomas. Van af de ervaring tot aan de vorming van het begrip toont hij het objectieve, het reëel-buiten-bewustzijnde, dat door al onze kenacten wordt verondersteld. In het tweede gedeelte van de brochure worden de noties van waarheid en zekerheid ontleed, in het kader van de thomistische kennisleer. 'Het algemeen motief voor onze zekerheid, zegt de schrijver, is dus tenslotte geen ander als het criterium voor de waarheid van onze kennis: datgene wat ons de waarheid doet kennen, de objectieve klaarblijkelijkheid, geeft ons tevens grond om vast te bevestigen dat 't zoo is.' (bl. 37). Deze glasheldere uiteenzetting steunt overigens op de klassieke werken van thomisten als Garrigou-Lagrange, Gilson, Maréchal, Maritain, Mercier, Sertillanges, e.a.
Dr. L. BENDER, O.P., Het Geweten. - Paul Brand; zelfde reeks; 1934, 110 blz.; fl. 1,05.
Deze brochure en de vorige vullen elkander volkomen aan. Dr.
| |
| |
Sassen gaf ons eene korte samenvatting van eene thomistische theorie 'der reinen Vernunft', Dr. Bender schetst eene ietwat uitvoerigere verhandeling over de practische rede. Het geweten, immers is 'het oordeel van het practisch verstand over de zedelijke waarde van eigen concrete daden.' (bl. 22). Wat in deze definitie verborgen ligt, wordt nauwkeurig onderzocht, en al de problemen in betrekking met het menschelijk geweten komen ter sprake. Wellicht zal men die hoofdstukken het interesantste vinden, welke handelen over het z.g. beroepsgeweten, over gewetensvrijheid en gewetensdwang, over geweten en kerkelijk leergezag.
Deze beide brochuren zijn waardevolle aanwinsten voor de 'Psychosophische Verhandelingen' van Prof. Verhaar. Wij hopen dat hij zijn programma op dezelfde manier zal kunnen voortzetten, en we zullen ons over een hoogstaand wijsgeerig-apologetisch geheel mogen verheugen.
F. De Raedemaeker, S.J.
E. P. MAES, O.P., De Godsdienstfilosophie van Blondel. - Het Kompas; 1934; 64 blz.; 7 fr.
De leer van een denker als Blondel in enkele bladzijden samenpersen, stelt den schrijver voor eene onmogelijke taak. Voor diegenen die met die leer vertrouwd zijn zal de samenvatting onbeduidend lijken; de oningewijde daarentegen zal met een overdreven schematisme weinig zijn gediend. De moeilijkheid, eigen aan een dergelijk werk, is E.P. Maes niet ontkomen, alhoewel hij, zoo duidelijk mogelijk zijne uiteenzetting indeelt in de grondbeginselen van het Blondelisme, de toepassing van de grondbeginselen en een waarde-oordeel over heel het wijsgeerig systeem. Dit laatste gedeelte schijnt ons het beste: daar wordt immers gehandeld over de eeuwige antithese tusschen het abstraheerend verstand en het door velen gedroomde intellectueele vatten en genieten van het concreet-individueele wezen. Gaarne hadden we in de vorige gedeelten iets vernomen over de opvattingen van Blondel aangaande het natuurlijke en het bovennatuurlijke in het menschelijk denken. Maar deze en vele andere vragen hadden eene nieuwe brochure gevergd.
F.D.
Jacques MARITAIN, Wijsheid en Praktijk, fragmenten vertaald door M. Wijnhoven. - N.V. Paul Brand, Hilversum, 192 blz., ing. 22,50 fr., geb. 29 fr.
Jacques Maritain is zeker met P. Sertillanges een der huidige neo-scholastieken die met het meeste gezag de thomische gedachte in de moderne wereld hoog houdt. Aan die gedachte heeft nu juist onze wereld groote behoefte. De intellectueele ontreddering, de philosophische modezucht en snobisme, het gegoochel met duistere woorden en onrijpe concepten, al de euvelen van den geest waaraan wij lijden, kunnen we genezen door het inleven van de evenwichtigheid, de bezonkenheid, de universaliteit van de thomische synthese, die zich in haar kern, vereenzelvigt met de philosophia perennis.
| |
| |
Wij moeten dan ook de uitgeverij Paul Brand dankbaar zijn die een brok modern thomisme in het nederlandsch taalgebied heeft binnengebracht. M. Wijnhoven biedt ons eene keurige bloemlezing aan uit het reeds omvangrijk werk van den franschen wijsgeer. De keuze beperkt zich geenszins tot de strict-wijsgeerige denkbeelden van Maritain. Zij richt zich bij voorkeur tot die werken waarin de wijsbegeerte wordt toegepast op de groote geestelijke problemen van heden. De vier rubrieken onder dewelke de verschillende fragmenten werden opgenomen bewijzen het: Vrijheid en Willekeur; Godsdienst en Beschaving; Kerk en Christenheid; Persoon en Eigendom.
Dit boek mag niet ontbreken in de bibliotheek, of liever op de leestafel, van een katholiek intellectueel.
Prof. Th. SPOERRI, Goden van dezen tijd, Ned. bewerking van Roel Houwink. - Uitg. J. Ploegsma, Zeist, 1934. 126 bl. gekart. f. 1.75.
Dit boekje is een welsprekende aanklacht tegen het moderne heidendom, of liever afgodendom. Sinds het verband met God werd verbroken, heeft de moderne mensch alles aanbeden. Den Staat, het menschdom, het ras, de machine, de natuur is hij beurtelings te voet gevallen. Maar hij heeft vooral voor zichzelf de knie gebogen. In dit hoofdstuk over 'de vermenschelijking van God en de vergoddelijking van den mensch', excerpeert Prof Spoerri uit de groote schijvers, de europeesche woordvoerders van gisteren en van heden, teekenende bladzijden, die den mensch geknield toonen voor zijn eigen ik, voor zijn verstand, voor zijne begeerte, voor zijne driften, voor zijn zondig vleesch: voor de afgoden Logos en Eros. De groote afgodendienaars komen getuigen de eenen na de anderen: Goethe en Stefan George, d'Annunzio en Hölderlin, Nietzsche en Klages. Allen hebben God verlaten en dolen op zoek naar nieuwe afgoden, 'goden van dezen tijd'.
Spijtig dat dit boekje, dat zooveel goeds bevat, moet voorbehouden blijven voor oordeelkundige lezers, daar de blijkbaar protestantsche schrijver een onaaneembare verklaring geeft van de katholieke liturgie.
| |
Recht
R. VANDEPUTTE, De nieuwe Duitsche wetgeving (Vlaamsche rechtskundige bibliotheek uitgegeven door het Rechtskundiq weekblad) - De Sikkel, Antwerpen, 1934. In-8o, 64 blz., 18 fr.
Schrijver bestudeert, in het licht van de wetteksten en van talrijke commentaren, de nieuwe buitengewoon-uitgebreide en diep-ingrijpend-revolutionnaire wetgeving, welke in Duitschland tusschen 30 Januari 1933 en 19 Augustus 1934 tot stand kwam. Hij beweegt zich achtereenvolgens op het gebied van het publiek recht, van het standenrecht, d.i. de sociale, privaat- en publiekrechtelijke inrichting van het corporatisme, van de sociale wetgeving, van het privaat
| |
| |
recht, d.i. verzekeringsrecht, burgerlijk recht en handelsrecht, van het strafrecht, van de burgerlijke en strafrechterlijke proceduur. Voor ieder vak ontleedt hij de voornaamste oorkonden, onderlijnt er telkens het nieuwe in, en tracht ze in korte woorden kritisch te beoordeelen. De meest belangrijke wijzigingen op nationaal-socialistischen grondslag werden natuurlijk eerst in het staatsrecht aangebracht, n.l. de geweldige centralisatie der openbare besturen, de samensmelting der machten, de totale afschaffing van de zgn. moderne vrijheden en de afschaffing van de landsregeeringen. Door dat alles werd het mogelijk gemaakt, de maatregelen betreffende het corporatisme en de arbeidswetgeving in versneld tempo door te voeren, terwijl o.a. door de voortreffelijke voorschriften ter bestrijding van de werkeloosheid, het Hitlerisme zich een groote sympathie onder de volksmassa verwierf. Voor de andere rechtsvakken kwam evenwel reeds in de toepassing van de bestaande wetten een nieuwe geest te voorschijn, terwijl ook een Akademie für deutsckes Recht, voor de geestelijke opleiding van een juristenkorps naar den zin van den Führer en de bestudeering van actueele vraagstukken, reeds in het begin van 1933 werd gesticht. Doch hier konden, wegens de moeilijke techniek van de stof, in het burgerlijk recht b.v., of wegens de ongunstige tijdsomstandigheden o.a. voor het handelsrecht, opzienbare uitslagen niet even vlug worden bereikt. In het algemeen werd er naar meer eenvoud en billijkheid gestreefd, echter niet altijd zonder nadeel voor de techniek en de logische constructie van het recht; men wilde bovendien de nationaal-socialistische ideologie in juridische normen omzetten, desnoods niet zonder geweldige breuk met de meest eerbiedwaardige traditie, hetgeen niet zonder gevaar voor de toekomst lijkt. Ofschoon zulk een opvatting meermalen tegen de zijne indruischt, toont de Schr. zich zeer voorzichtig bij het uitspreken zijner
beordeelingen; toch laat hij af en toe aanvoelen, dat er bij hem twijfel bestaat nopens de gunstige nawerking van de nieuwe wetgeving. Wij volgen hem gaarne in die richting, en verwachten met belangstelling dat hij ons over korten tijd, in een even leerzame studie als deze, nadere bijzonderheden mededeelt over een nieuwe faze der ontwikkeling van het nationaal-socialistisch recht in Duitschland.
Prof. E. Lousse.
| |
Geschiedenis
E. de MOREAU en J. LAUWERYS, Kerkgeschiedenis. - N.V. Standaard, Antwerpen, 430 blz., 25 fr.
De reeks 'Vlaamsche handboeken voor Geschiedenis' die ons reeds eene nederlandsche bewerking schonk van de 'Histoire de Belgique' van E.P. Willaert, brengt ons nu ook deze van de 'Histoire de l'Eglise' van E.P. de Moreau. Eene keuze die iedereen zal voldoen, - zoolang oorspronkelijk onmogelijk blijkt - vermits het werk van E.P. de Moreau wetenschappelijk hoog staat en een
| |
| |
welverdiende waardeering geniet. E.H.J. Lauwerys, leeraar aan het Seminarie van Hoogstraten heeft het handboek bijgewerkt, en waar het kon aangepast voor Vlaamsche lezers. Het werk is onmisbaar in de bibliotheek van elken intellectueel. Voor wie de uitgebreide Kerkgeschiedenis van De Jong niet bezit, geeft het betrouwbare en wetenschappelijk verantwoorde inlichtingen over de algemeene geschiedenis der Kerk.
F.
J. DENUCE, Italiaansche Koopmansgeslachten te Antwerpen in de XVIe-XVIIIe eeuwen. - Mechelen, het Kompas; Amsterdam, de Spiegel (1934), 181 blz., ing. 20 fr., geb. 28 fr. (De Wetenschappelijke Bibliotheek).
Onder dezen titel heeft Dr J.D., de geleerde Antwerpsche stadsarchivaris, een reeks beelden pogen op te hangen die ons het handelsleven van de Scheldstad in vroegere eeuwen moeten verduidelijken. Hij bestudeert tweelf firma's, vier lotgevallen innig vergroeid zijn met de geschiedenis der Antwerpsche wereldmarkt van ca. 1500 tot 1785. Hiermede wordt het belang van het onderwerp voor iedereen klaar.
Is Dr D. er altijd in gelukt de beelden samenhangend te maken? Wij meenen het niet. Zulks was trouwens onmogelijk voor de meeste firma's, wegens schaarschte aan documenten. Meermaals moest Schr. zich ertoe beperken aanteekeningen van allerlei slag - familietoestanden, grepen uit het gezelschapsleven, zaakpapieren - in chronologische orde losjes af te drukken. En toch werpen deze bizonderheden een levendig licht op de gedragingen van een groep grootfinantiers uit vroegeren tijd.
Talrijke gegevens hebben het echter mogelijk gemaakt twee portretten voluit te schilderen. De hoofdstukken over de Affaitadi (blz. 57-105), wier Inventaris van 1568 Schr. pas verleden jaar komt uit te geven, en over Charles de Proli (blz. 157-176) geven den lezer een klaar beeld van het zakenleven in de 16e en 18e eeuwen. Op zichzelf zijn zij voldoende om ons interesse voor het boek gaande te maken.
Voegen wij erbij dat het den Antwerpenaar attent zal maken op verscholen overblijfselen van het roemrijk verleden van zijn vaderstad.
Tenslotte een kleine opmerking. - Wij mogen het betreuren dat Schr. op een paar plaatsen woorden inweeft welke een beroepshistoricus wel zal begrijpen, maar voor den leek wat bezwaar opleveren. Het zou voor dezen een raadsel blijven, wat een 'Marraan' (bl. 64 = bekeerde Jood), of een 'vrijlaat' (bl. 101 = inwoner van het Brugsche Vrije). Doch dit is uitzondering en Dr D.'s verhalen worden ons in het algemeen in klare taal voorgedragen en lezen gemakkelijk.
J.A. Van Houtte.
|
|