Streven. Jaargang 29
(1975-1976)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 479]
| |
Geen vrijheid in seksualiteit?
| |
[pagina 480]
| |
rakteristiek voor de jeugd om te vragen waarom de dingen zo zijn, waarom moet ik bepaalde dingen doen, waarom niet als zovele anderen het doen, enz. Hier wordt de mogelijkheid en de noodzaak geboden heel veel redenen, heel veel motieven aan te geven. Dit is in dit korte, apodictische stuk niet gebeurd.’Ga naar voetnoot2 Het stuk doet een poging een objectieve structuur aan te geven en somt een aantal vergrijpen daartegen op. Wat wij missen is dat er in doorklinkt wat Paulus in zijn brief aan de christenen te Rome bedoelt met het signaleren van de misbruiken, nl. ‘dat wij troost putten en hoop uit de heilige Schriften die ons zijn toevertrouwd’ (cf. Rom. 15,4). Ook hier, zoals in zovele kerkelijke documenten, is de Schrift als een verzameling teksten gebruikt om een stelling te bewijzen. Als het Romeinse document ons interpelleertGa naar voetnoot3 aangaande de menselijke seksualiteit, ons in beweging zet daarover na te denken in onze dagen, dan mag de christen met recht meer verwachten dan dat er bestaande ongeregeldheden aan de kaak worden gesteld. Hij mag verwachten dat er meer geschiedt dan het doorbreken van bovengeschetst taboe, hoezeer dat ook nodig is gebleken. Hoewel met het document moet worden onderstreept dat een kerk ook het recht én de plicht heeft zich over deze zaken uit te spreken, verkondigend en getuigend, profetisch en bezwerend als dat nodig mag zijn - en al onze angsten en reacties daarop tonen aan dat er op dit gebied nog veel verhulling kan en moet worden weggenomen -, het uitzicht en perspectief op een reëel christelijk leven in de wereld van vandaag wordt node gemist. Dat verklaart de soms bittere, al te bittere reacties, dat de kerk over deze zaken wel onomwonden, open en bloot, wil spreken, maar ten aanzien van andere wereldomspannende zaken zich in zwijgen hult. Wellicht is ten opzichte van dit document de opmerking van Karl Rahner op haar plaats, een opmerking die hij jaren geleden maakte naar aanleiding van het verschijnen van de encycliek Humanae Vitae: de kerk mist hier een kans om door positief te spreken over het christelijk huwelijk in zijn totaliteit aan te geven welk een belangrijke waarde het is voor de maatschappij in haar geheel. Wij maken deze kritische opmerkingen, juist omdat wij instemmen met de verkondiging van de kerk, maar omdat zoveel christenen in de toon en de technische taal van dit document te weinig inspiratie vinden en daarmee het hele stuk naast zich neerleggen. Laat ons daarom een poging mogen wagen om al hetgeen in het document geschreven staat, te plaatsen in een bijbels perspectief, om het programma te onderstrepen dat ons in de Schriften gegeven is. ‘Naar het beeld van God schiep Hij hem (let wel, enkelvoud!), mannelijk en | |
[pagina 481]
| |
vrouwelijk schiep Hij hen (meervoud!)’ (Gen. 1,27). Deze tekst speelt door heel de Schrift heen, hiermee is het programma van mens te zijn op aarde getekend. De mens, mannelijk-vrouwelijk, is in die twee-eenheid geroepen tot de navolging Gods. Zo zal de mens het onuitblusbaar vuur van de lieve Heer brandende houden, door Gods eigenschappen, Zijn deugden, Zijn overvloed van barmhartigheid getuigend te doen op aarde. De apostel Paulus heeft van dit programma geweten toen hij aan de kerk van Rome schreef: ‘Zij hebben de heerlijkheid van de onvergankelijke God vervangen door de gelijkenis van een beeld van een vergankelijk mens’ (Rom. 1,23). Daar staat uitgeteld en gewogen dat de mens het programma van de eerste regels van de Bijbel niet heeft gedaan. De mens heeft zich niet gehouden aan het daar geschetste model: naar Gods beeld en gelijkenis geschapen, mannelijk-vrouwelijk in de wereld te bestaan. Als de mens zich niet aan dat model houdt, hoe zal dan het tegendeel van dit programma luiden? Als de mens zich daaraan niet houdt, moet hij niet denken dat het mannelijk-vrouwelijk nog enige veiligheid biedt, hij mag niet denken dat hij in die verhouding een substituut kan vinden voor het loslaten van het uitgezette bestek op de eerste bladzijde van de Bijbel. Want dan is die verhouding in haar overgrote kwetsbaarheid verstoord. Alles wat de apostel daarna noemt aan wangedrag is om te onderstrepen dat er dan van dit programma niets meer terechtkomt. Voor de lezer moge duidelijk zijn, dat dit ons inziens het verband is waarin al deze dingen in het eerste hoofdstuk van de brief aan de Romeinen worden geschreven. Daarom is het een tekort en spreekt het niet aan, bepaalde geïsoleerde verschijnselen (seksuele omgang voor het huwelijk, homofilie, masturbatie) met deze woorden van Paulus aan te duiden als waren zij op zich een schriftbewijs. Heel het perspectief van de mens geschapen naar Gods beeld is in het geding en niet alleen de onveilige of veilige kant van 's mensen seksualiteit. Paulus wil onderstrepen dat, als de mensen hun rol verwaarlozen en geen getuigen meer zijn van de lieve Naam des Heren, alles misgaat: er is dan meer gestoord dan slechts de seksuele relatie... Omdat het er soms alle schijn van heeft dat de apostel Paulus op deze plaatsen verengd en met angst wordt gelezen, willen wij erop wijzen dat ook het uitzicht van Jezus zelf uit de aandacht dreigt te verdwijnen. Terwijl de Heer toch zelf, wanneer Hij in Mt. 19 ondervraagd wordt over het recht van echtscheiding, nadrukkelijk een beroep doet op dit programma van het mensenleven, door niet alleen te wijzen op de verhouding man-vrouw, maar ook op het geschapen zijn naar Gods beeld en gelijkenis. Intussen kan het de schijn hebben dat het document van de congregatie van de geloofsleer, waar alles om begonnen was, wel ver uit ons gezichtsveld is verdwenen. De alledaagse werkelijkheid waarop het stuk doelt, lijkt ver weg. Wij hebben met onze gedachten geen praktisch antwoord gegeven op de | |
[pagina 482]
| |
grote vraag: wat moet ik doen, hoe moet ik handelen? Welke richtlijnen kunnen wij aan dit stuk ontlenen? Want wij hebben bovenstaande gedachten niet ontwikkeld om te concluderen dat wij dit stuk naast ons neer kunnen leggen. Integendeel, want hoe dan ook, de verkondiging van de kerk roept tot de orde, niet slechts tot die van de binnenkamer, maar ook tot die orde waarvan wij allen dromen op deze aarde. De mens die naar het beeld van God is geschapen, draagt verantwoordelijkheid, heeft een opdracht in voor- en tegenspoed. In de kerkelijke verkondiging ook van dit stuk wordt op deze verantwoordelijkheid gewezen. Wij worden opgeroepen ons deze verantwoordelijkheid bewust te worden. Hiermee is niet gezegd dat, als deze verhoudingen goed zijn, het verder met de wereld wel goed zal gaan, dat, als deze zaken geregeld, geordend worden beleefd, er niets meer te wensen zou overblijven. Wel wordt benadrukt dat deze verhoudingen een spiegelbeeld zijn van wat er in de grote wereld geschiedt. Deze verhoudingen, de seksuele relaties tussen man en vrouw, zijn geen stormvrije momenten, geen schuilplaats tegen het kwaad van de wereld, en kunnen daarom niet als zodanig worden voorgesteld, hoezeer eenieder hunkert naar momenten van troost en veiligheid en bescherming tegen de kille eenzaamheid. De hele maatschappij, het gemenebest is in het geding, dat is het minste wat wij uit de bijbelse overwegingen kunnen afleiden. Daarom, hoe slecht dit document bij velen ook mag vallen, deze ondertoon moet erin worden gehoord, die aan het begin met duidelijke woorden wordt aangegeven: ‘Inderdaad krijgt de mens door zijn seksualiteit die eigenschappen die, zowel op biologisch als op psychologisch en geestelijk vlak hem tot man en vrouw maken, daardoor voor een heel groot deel zijn ontwikkeling tot de volwassen rijpheid bepalen en zijn inschakeling in de maatschappij.’ Op het eerste gezicht is dit een gemakkelijk te aanvaarden opvatting, maar hoezeer wij hier in medias res worden gevoerd kan blijken wanneer Frencken stelt: ‘Wat wij missen is een visie op de seksualiteit als lichamelijkheid in relatie, ongeacht of deze relatie geïnstitutionaliseerd is of niet. Seksualiteit is in zo'n visie een geïntegreerd bestanddeel van de vrijgekozen persoonlijke relatie die mensen onderling aangaan’.Ga naar voetnoot4 Waar tegenover het document van oordeel is: ‘Wij weten uit ervaring dat, opdat de seksuele eenwording kan beantwoorden aan de eisen van haar eigen doelgerichtheid en aan de menselijke waardigheid, de liefde haar waarborg en bescherming moet vinden in de stabiliteit van het huwelijk’. Ziehier de vraag naar het programma dat de Schrift ons geeft, in de praktijk. |
|