| |
| |
| |
Amerikaanse jezuïeten en het rassenprobleem
Pedro Arrupe
De ernst van de huidige rassencrisis in de Verenigde Staten en de zware weerslag daarvan op de theorie en de praktijk van het christelijk leven nopen mij ertoe u deze brief te schrijven. Ik doe dat met een groot besef van verantwoordelijkheid, na overleg met uw provinciale oversten en met een aantal experts op het gebied van rassenvraagstukken. Het probleem is urgent en gecompliceerd. Wat ik zou willen zeggen is niet gemakkelijk op schrift te stellen, maar ik weet dat u mijn woorden zult lezen in de geest waarin ze geschreven zijn.
De rassencrisis is, voor alles, direct een toetssteen voor de eerlijkheid waarmee wij zeggen een christelijke opvatting over de mens te hebben. Van het antwoord dat wij en gelijkgezinde mensen op deze uitdaging geven, zal het afhangen in welke mate de oplossing van de crisis een christelijk karakter zal dragen. En dit zal op zijn beurt bepalen of de crisis zal uitlopen op een groot menselijk succes of op een grote menselijke mislukking.
Voor het eerst in hun tragische geschiedenis van constitutionele slavernij, bij de wet geregelde segregatie en op het ogenblik sociale discriminatie geeft de grote massa van de Amerikaanse negers, met groeiend zelfrespect en zelfvertrouwen, overtuigende tekenen van hun vaste wil om hun rechtmatige plaats als mensen en als volwaardige burgers te verkrijgen. Als dit doel bereikt wordt, zal het niet alleen de negers, maar al degenen die met hen strijden voor het totstandkomen van menselijke gelijkheid blijvend tot eer strekken. Wordt daarentegen deze inspanning door de weerstand van een vijandige blanke bevolking en de extreme reactie van meer militante negers tenietgedaan, dan zal er niet alleen een historische kans verloren zijn gegaan maar wordt een blijvende breuk in de structuur van de Amerikaanse samenleving een verschrikkelijke mogelijkheid.
Nu wij in zulk een crisis verkeren, moeten de krachten van alle oprechte mensen gebundeld worden om de garantie te hebben dat de rijke mogelijkheden van de beweging voor mensenrechten niet vergooid worden in een vernielend conflict. Wat is, op dit ogenblik van wanhopige menselijke nood, de rol van de Sociëteit als zij trouw wil blijven aan haar dienst aan de Kerk en de geest van het Concilie? Is het niet, haar leden te inspireren om in samenwerking met alle mensen van goede wil ervoor te zorgen dat alle sectoren van de Amerikaanse samenleving, institutioneel en praktisch, een ambiance scheppen waarin de waardigheid en rechten van alle mensen erkend, gerespecteerd en beschermd worden?
| |
| |
| |
Ras en armoede
Rassenverhoudingen en armoede zijn niet noodzakelijkerwijze en overal twee aspecten van hetzelfde probleem. Maar in feite kan het probleem van de rassendiscriminatie in de Verenigde Staten moeilijk losgemaakt worden van het probleem van de armoede. De aangrijpende beschrijving welke mijn voorganger, John Janssens, eens gegeven heeft van de armoede, in zijn Instructie over het sociaal aspostolaat (1949), wordt immers op een schrijnende wijze bewaarheid speciaal onder de honderdduizenden van hen die omwille van hun ras uitgebuit worden. In die Instructie vroeg Pater Janssens ons, jezuïeten, te willen begrijpen ‘wat het betekent, je hele leven in armoedige omstandigheden door te brengen; tot de laagste klasse van de mensen te worden gerekend, miskend en misprezen door andere mensen; onbekwaam te zijn in het publiek te verschijnen, omdat je geen behoorlijke kleren hebt of niet de nodige sociale omgangsvormen hebt geleerd; een middel te zijn waardoor anderen zich verrijken; van de ene dag in de andere te leven op niets anders dan het meest elementaire voedsel en nooit zeker te zijn van de dag van morgen; verplicht te zijn ofwel beneden ofwel boven je krachten te werken, blootgesteld aan alle gevaren voor gezondheid, eer en zuiverheid van ziel; dagen en maandenlang werkeloos te zijn, gekweld door ledigheid en nood; niet in staat te zijn je kinderen een bebehoorlijke opvoeding te geven, integendeel, gedwongen ze prijs te geven aan de gevaren die nu eenmaal eigen zijn aan de straat, aan ziekte en lijden; te treuren over velen die bij gebrek aan zorg door de dood zijn weggerukt in de bloei van hun jeugd; nooit enige behoorlijke lichamelijke of geestelijke ontspanning te genieten; en tegelijk om je heen dezelfde mensen voor wie je moet werken, te zien overvloeien van rijkdom, profiteren van een overbodige luxe, zich wijden aan studie en kunst, overladen met eer, gezag en lofprijzingen’.
De armen vragen terecht een billijk deel in de weldaden van de wetenschappelijke en technologische vooruitgang. Zij zijn ernstig op zoek naar leiders die hen in staat kunnen stellen hun rechtmatig deel in de aardse welvaart te verzekeren, leiders die hen kunnen bevrijden uit de ellende van de nooit aflatende armoede, die hen vrij kunnen maken om te leven in de volheid van de menselijke waardigheid. Als zij, in deze revolutie van rijzende verwachtingen, de sympathie en de hulp die zij nodig hebben niet in de vrije wereld vinden, komen zij misschien in de verleiding zich tot andere leiders en systemen te wenden die vijandig staan tegenover de christelijke waarheid en de democratische idealen.
| |
Een Amerikaans probleem
De opstanden en het bloedvergieten waarmee de rassenstrijd op het ogenblik gepaard gaat, geven ons een grimmige waarschuwing van het gevaar dat in het land op de loer ligt als er niet, snel en oprecht, efficiënte maatregelen worden genomen om het rassenonrecht en de nijpende armoede uit te roeien.
De voornaamste groepen waarop de druk van discriminatie en armoede het zwaarst weegt, zijn de Negers, overal in het land; de Mexico-Amerikanen in het Zuidwesten; de Portoricanen, die vooral in New York en Chicago samen- | |
| |
gepakt zijn; de Amerikaanse Indianen, voor het grootste deel in de reservaten in het Westen; de seizoenarbeiders, die naargelang het seizoen van de ene streek naar de andere trekken. Omdat de negerminderheid het grootste en meest tragische slachtoffer is en in het centrum staat van de binnenlandse bezorgdheid, wil ik hier speciaal de nadruk leggen op de verhoudingen tussen negers en blanken, me wel bewust van het feit dat veel van wat ik zeg toepasselijk is op andere groepen die lijden onder discriminatie en armoede.
De Verenigde Staten nemen in de vrije wereld een leidende positie in. Juist daarom draagt het Amerikaanse volk een zware verantwoordelijkheid om een oplossing te geven aan de problemen van discriminatie en armoede die zich in het eigen land stellen, opdat zijn inspanningen om bij te dragen tot de oplossing van deze problemen elders in de wereld niet gewantrouwd worden.
| |
Amerikaanse idealen
De Amerikanen zijn terecht trots op de politieke en morele filosofie, neergelegd in de Onafhankelijkheidsverklaring van 1776: ‘We hold these thruths to be self-evident, that all men are created equal, that they are endowed by their Creator with certain unalienable rights, that among these are life, liberty, and the pursuit of happiness’. De Declaratie refereerde uitdrukkelijk naar God, de Schepper, de Opperste Rechter van de wereld, en stelde de jonge natie uitdrukkelijk onder de hoede van de Goddelijke Voorzienigheid. We hebben reden om ons te verheugen over deze plechtige en weloverwogen affirmatie van het politiek-religieuze geloof van het Amerikaanse volk. Maar dit politiek-religieuze geloof was niet genoeg. Deze idealen gingen niet vanzelf in vervulling. Racisme verspreidde zich over de hele natie, zowel in het Noorden als in het Zuiden.
In Gods Voorzienigheid begint nu echter een nieuwe periode in de rassenverhoudingen te dagen. Het Hoge Gerechtshof van de Verenigde Staten heeft in zijn terecht befaamde uitspraak betreffende de School Segregation Cases (17 november 1954) en in daarna volgende uitspraken in dezelfde lijn duidelijk en consequent gesteld, dat gedwongen rassensegregatie niet te verzoenen is met ‘gelijke rechtsbescherming’ en dat iedere wet, ieder officieel beleid of iedere officiële daad van rassendiscriminatie in strijd is met de grondwet. Door zo te beslissen heeft het Hoge Gerechtshof blijk gegeven van nederigheid, moed en volharding in het rusteloze nastreven van de Amerikaanse idealen.
In navolging van het Hoge Gerechtshof heeft het Congres onlangs, binnen zijn federale rechtsbevoegdheid, een reeks wetten uitgevaardigd om de burgerrechten te beschermen tegen rassendiscriminatie en gelijke economische kansen te bevorderen voor mensen van alle rassen. En verschillende Staten hebben, binnen hun eigen wetgevende bevoegdheid, antidiscriminatie-verordeningen uitgevaardigd op het gebied van onderwijs, publieke diensten, werk- en woongelegenheid. Dit zijn allemaal hoopvolle en bemoedigende vorderingen in de lange en pijnlijke strijd voor rechtvaardigheid en liefde tussen de rassen.
Als ik daareven gezinspeeld heb op de moeizame vooruitgang van de rassen- | |
| |
verhoudingen van de Onafhankelijkheidsverklaring tot op onze dagen, dan heb ik dat gedaan om een wezenlijke les van de geschiedenis naar voren te brengen. Een principe is op zichzelf nog geen garantie voor de uitvoering ervan. En dat geldt niet alleen voor politieke principes, maar ook voor religieuze en morele. Want het racisme, in al zijn afzichtelijke uitingen, of het voortkomt uit dwang van ongrondwettelijke verordeningen of uit een onchristelijke levenshouding, of het zich manifesteert in het publieke of in het particuliere leven, is objectief een moreel en religieus kwaad. Als zodanig kan het nooit adequaat opgelost worden door burgerlijke wetten of door het burgerlijke gerecht. Het moet ook opgelost worden in de gewetens van de mensen. De Amerikaanse jezuïeten kunnen niet, mogen niet afzijdig blijven.
| |
Religieuze idealen
De idealen van de Onafhankelijkheidsverklaring, van menselijke vrijheid en gelijkheid voor God, zijn vervat in de theologie van de Universele Kerk. De waardigheid van de menselijke persoon, de eenheid van het menselijk ras en de gelijkheid van alle mensen vormen het wezen van de christelijke Boodschap, die onze gemeenschappelijke oorsprong, ons gemeenschappelijke doel, onze gemeenschappelijke verlossing en bestemming verkondigt. Deze fundamentele waarheden van ons geloof eisen en inspireren bovennatuurlijke liefde voor ieder mens als zoon van de Vader en broeder in Christus en bijgevolg onze bovennatuurlijke ijver voor rechtvaardigheid en liefde tussen de rassen. Als wij dus een onderscheid maken tussen blank en zwart en op grond daarvan handelen alsof wij de zwarte minder rechtvaardigheid en liefde schuldig zijn dan de blanke, dan doen wij de christelijke mensopvatting geweld aan.
Het is beslist niet nodig dat ik, schrijvend aan mijn medejezuïeten, lang stil blijf staan bij de leer van de Kerk betreffende recht en liefde tussen de rassen. U kent die leer. Op 29 oktober verklaarde de Paus: ‘Het Concilie heeft het racisme in zijn verschillende vormen herhaaldelijk en duidelijk veroordeeld als een misdaad tegen de menselijke waardigheid, in tegenspraak met de geest van Christus en in strijd met Gods bedoeling’. Hij verwees in het bijzonder naar de volgende passage in de Verklaring over de houding van de Kerk ten opzichte van de niet-christelijke godsdiensten: ‘Wij kunnen God, de Vader van allen, niet echt aanroepen, wanneer wij weigeren ons broederlijk te gedragen jegens bepaalde mensen, naar Gods beeld geschapen. De verhouding van de mens tot God de Vader en de verhouding van de mens tot de mensen, zijn broeders, zijn onderling zozeer verbonden, dat de Schrift zegt: “Wie niet liefheeft, kent God niet” (1 Jo. 4: 8). Daarmee vervalt de grondslag voor elke theorie of praktijk die tussen mens en mens, tussen volk en volk verschil maakt in menselijke waardigheid en de daaruit voortvloeiende rechten. Derhalve verwerpt de Kerk als strijdig met de geest van Christus elke discriminatie of kwelling mensen aangedaan vanwege ras of kleur, stand of godsdienst’.
Betreffende de rassenverhoudingen in de Verenigde Staten legden de Amerikaanse bisschoppen, in hun verklaring over Discrimination and Christian
| |
| |
Conscience (1958), er de nadruk op dat ‘de kern van het rassenprobleem een moreel en religieus probleem’ is. En aan het eind van die verklaring zeiden de bisschoppen: ‘Om die reden hopen en bidden wij met aandrang dat verantwoordelijke en nuchter denkende Amerikanen van alle religieuze richtingen, overal in het land, de leiding overnemen van de agitatoren en racisten. Het is van levensbelang dat wij nù handelen en op een beslissende wijze. Ieder moet handelen, rustig, moedig en in gebed, voor het te laat is. Voor het welzijn van het land doen wij een beroep op allen om alle bitterheid en haat uit hun hart te bannen. De taak waarvoor wij staan, is werkelijk moeilijk. Maar als wij ons laten leiden door de christelijke liefde komen wij deze moeilijkheden te boven. Om het duidelijk te zeggen: deze problemen zijn vitaal en urgent. God geve dit volk de genade om de uitdaging te aanvaarden waarmee het geconfronteerd wordt. Omwille van generaties van komende Amerikanen en van de hele mensheid mogen wij niet falen’.
De waarheden van ons geloof, de leer van het Concilie, de verklaringen van de Amerikaanse bisschoppen zijn duidelijk en dwingend. Vandaar direct de hachelijke vraag: heeft de weerzin waarvan de Amerikaanse burgers in de geschiedenis blijk hebben gegeven om de Onafhankelijkheidsverklaring in praktijk te brengen, droevig genoeg, een parallel gevonden in een overeenkomstige weerzin van ons, jezuïeten, om de christelijke leer tenvolle in praktijk te brengen?
Het is verootmoedigend, eraan te herinneren dat voor de Burgeroorlog sommige Amerikaanse jezuïetenhuizen negerslaven bezaten. Het is vernederend, eraan te herinneren dat tot voor kort sommige jezuïeteninstellingen geen bevoegde negers toelieten, zelfs in streken waar geen burgerlijke beperkingen bestonden tegen geïntegreerde scholen, zelfs indien die negers katholiek waren. Het is gênant, te moeten opmerken dat tot de dag van vandaag sommige van onze instellingen nog niet veel verder schijnen te gaan dan een symbolische integratie van de negers. Het is heilzaam over deze feiten na te denken.
Natuurlijk is het waar dat in de geschiedenis van de Amerikaanse assistentie jezuïeten zich onderscheiden hebben in trouw en efficiënt werk onder vele minderheidsgroepen. Wij staan in de Verenigde Staten allang en uitstekend bekend voor ons werk onder de Indianen, onder de Ierse, Italiaanse, Duitse, Slavische immigranten van de 19e en het begin van de 20e eeuw. En op het ogenblik gaan jezuïeten voorop in het apostolaat onder de Portoricanen in New York en onder de Mexico-Amerikanen in El Paso.
Maar dat belet niet dat onze staat van dienst ten opzichte van de Amerikaanse negers ver beneden de maat is gebleven. In de recente tijd zijn er wel grote pioniers geweest zoals de paters John LaFarge en John Markoe en anderen die hen nagevolgd hebben. Ondanks onbegrip en zelfs tegenwerking, soms in de Sociëteit zelf, hebben deze Amerikaanse jezuïeten heldhaftige dingen tot stand gebracht in hun werk onder de negers. Maar ongelukkig genoeg was ons apostolaat onder de negers hoofdzakelijk afhankelijk van individuele initiatieven en is het veel te weinig gebaseerd geweest op een inspanning van de Sociëteit als corps. In de tijd van de massa-immigratie uit Europa naar de Verenigde Staten hebben onze mensen voortreffelijke diensten bewezen aan de uitgebuite armen
| |
| |
met wie zij verbonden waren door banden van volk en godsdienst. Maar in de jaren daarna, toen de groepen immigranten economisch, cultureel, politiek en sociaal vooruitkwamen, vertoonde de Sociëteit de neiging zich steeds meer te identificeren met het ‘middle class’-, blanke gedeelte van de bevolking.
| |
Waarom zo weinig engagement?
Het zou heilzaam zijn als ieder van ons, individueel én als lid van zijn communauteit, zijn geweten wilde onderzoeken en zich afvragen waarom zo weinig van onze inspanningen in het verleden gewijd is aan het werk voor en onder de negers. Laat mij toe, u enkele mogelijke antwoorden te suggereren: een gebrek aan een volledig besef van de praktische consequenties van de christelijke mensopvatting; een klakkeloos aanvaarden van sommige stereotiepe opvattingen en vooroordelen betreffende de negers, die men opgedaan heeft in zijn jeugd en die de vorming in de Sociëteit niet heeft weten uit te roeien; het feit dat al te veel jezuïeten absoluut geen contact hebben met de concrete levensomstandigheden van de armen en dus van de meeste negers; het feit dat wij ons onbewust conformeren aan de discriminerende gedachten en gedragspatronen van de blanke omgeving waarin wij leven; een onuitgesproken vrees voor de represailles waardoor diegenen soms getroffen worden die actief in het neger-apostolaat staan; de verkeerde opvatting dat, aangezien andere priesters en religieuzen werken voor de negers, wij ons ontslagen mogen achten van de verplichting om een belangrijke inspanning te leveren in de strijd voor recht en liefde tussen de rassen; niet voldoende begrip voor het feit dat de Sociëteit, die zich aan de dienst van alle mensen wijdt, zich heel in het bijzonder aan de dienst van Christus' armen moet wijden. Andere overwegingen zullen u ongetwijfeld zelf wel te binnen schieten als u deze vragen zelf onderzoekt en uw eigen ervaring raadpleegt.
Op het ogenblik echter - en ik ben daar blij mee - is er onder ons een snel toenemende apostolische bezorgdheid voor de negers te merken. De gelegenheden die vooral de jongere mensen op het ogenblik krijgen om zich persoonlijk en direct in het werk onder de negers te engageren, zijn hoopgevende tekenen, dat de Amerikaanse jezuïeten zich meer bewust worden van hun christelijke plicht. De vele publieke lezingen over het rassenprobleem, gehouden door jezuïeten, de talrijke artikelen over deze kwestie in jezuïetenpublikaties, de toenemende nadruk welke in de gewone en de zomeractiviteiten van onze high schools, colleges en universiteiten gelegd wordt op het rassenprobleem, zijn al even zovele tekenen van dit groeiend bewustzijn.
Maar zelfs als wij erkennen wat er in het verleden en vandaag door ons al gedaan is, toch blijft het waar dat de Sociëteit haar menselijk potentieel en haar krachten niet ingezet heeft in een mate die beantwoordt aan de behoefte welke de negers hebben om ook van onze diensten gebruik te maken. Wat wij op sociaal gebied gepresteerd hebben in onze vormingshuizen, parochies, retraitehuizen, colleges en universiteiten blijft aanzienlijk beneden de maat; in één woord: wij zijn er in het verleden niet in geslaagd, de christelijke waarheid
| |
| |
van interraciale rechtvaardigheid en liefde adequaat te verwerkelijken, te preken, te leren en in praktijk te brengen, overeenkomstig onze jezuïetenroeping.
| |
De geest van armoede
We moeten naar de toekomst kijken. In de eerste plaats moet ons apostolaat stevig gebaseerd zijn op ons persoonlijk en gezamenlijk getuigenis van christelijke armoede. De noden van de wereld en de levensvoorwaarden van de armen in de wereld vormen een opdracht en een stimulans om onze eigen levensstandaard te herijken. De ignatiaanse liefde voor de armoede moet ons inspireren om zo te handelen, ‘dat ons hele apostolaat doordrongen is van de geest van armoede’ (XXXIe Generale Congregatie, 18-4).
Wordt het geen tijd dat wij, alvorens ons tot anderen te wenden om hulp, ons opnieuw bezinnen op wegen en middelen om onze persoonlijke en gezamenlijke uitgaven te reduceren en op die manier onszelf ten dienste te stellen van en te identificeren met Christus' armen? Ik ben er zeker van dat uw traditionele goedheid en edelmoedigheid in dit opzicht niet tekort zullen schieten. Het zal een bewijs zijn van de oprechtheid van onze liefde voor de arme Christus. ‘Wat baat het, broeders, of iemand beweert, het geloof te bezitten, zo hij de werken niet heeft? Kan het geloof hem soms redden? Wanneer een broeder of zuster naakt zou zijn en van het dagelijks voedsel beroofd, en iemand van u zou hun zeggen: gaat heen in vrede, verwarmt en verzadigt u, maar gij schenkt hen niet wat ze voor hun lichaam behoeven, wat zal het baten? Zo gaat het ook met het geloof: zonder de werken is het dood’ (Jak. 2: 14-17).
| |
Algemene richtlijnen
Opdat mijn brief niet louter een opsomming zou zijn van algemene principes en afbrekende kritiek, acht ik het raadzaam de volgende richtlijnen te schetsen als een aanwijzing van de richting welke de jezuïeten in mentaliteit en praktijk moeten nemen om de twee samenhangende kwalen van rassenonrechtvaardigheid en armoede in de Verenigde Staten aan te pakken.
1. | In samenhang met het Sociologisch Onderzoek dat op het ogenblik aan de gang is, zullen de provinciale oversten met hun raadgevers en de plaatselijke oversten met hun communiteiten hun arbeidsterreinen, menselijk potentieel en andere krachten opnieuw aan een ernstig onderzoek onderwerpen om te zien hoe dat potentieel het meest efficiënt georiënteerd kan worden op de zware problemen van ras en armoede. Krachtig en moedig zal het dan ingezet moeten worden voor de dienst van Christus' armen. |
2. | Alle jongere jezuïeten moeten vanaf het noviciaat grondig opgeleid worden in de grondbeginselen van sociale rechtvaardigheid en liefde. Dienovereenkomstig moeten priesters, scholastieken en broeders, al naargelang hun academische vorming dat vereist, de gelegenheid krijgen om persoonlijke ervaring op te doen in confrontatie met de praktische problemen van de binnenstad en de rassen- |
| |
| |
| discriminatie. De oversten zullen voor ogen houden dat het nodig is echte experts in rassenvraagstukken te vormen. |
3. | Het feit dat er in de Verenigde Staten bijzonder weinig negerjezuïeten zijn, is zorgwekkend. Negerroepingen moeten niet alleen bewust bevorderd worden, maar zo nodig, moeten er aan negers speciale gelegenheden gegeven worden om zich voor te bereiden op een intrede in de Sociëteit. |
4. | In de catechese moeten wij rechtvaardigheid en liefde tussen de rassen onderwijzen als een integrerend en vitaal bestanddeel van ons katholiek geloof en engagement. In al onze werken moeten praktijken die op rassendiscriminatie of segregatie lijken, om welke subtiele of zogenaamd pragmatische redenen ze ook toegepast worden, worden uitgeroeid. |
5. | In onze high schools, colleges en universiteiten moeten wij ons meer inspannen om te zorgen dat negers die de nodige diploma's hebben, ingeschreven kunnen worden, en negers die niet in die gelukkige omstandigheden zijn moeten wij met speciale programma's helpen om aan de toelatingsnormen te voldoen. Wij moeten onze invloed aanwenden om conferenties, seminaries, workshops, lezingen enzovoort zelf te leiden of te steunen betreffende problemen als vrijheid van woning zoeken, gelijke kansen voor tewerkstelling, promotie op grond van capaciteit, gezondheidsdiensten, sanitaire situatie, gezondmaken van de stad. Wij moeten erop aandringen dat er in de colleges en universiteiten instituten komen die zich bezighouden met menselijke verhoudingen en urbanisatie en die door research en actieprogramma's nauw betrokken kunnen worden bij de vernieuwing van de stedelijke agglomeraties waarin ze gelokaliseerd zijn. Zoals reeds op vele plaatsen gebeurt, moeten speciale programma's worden opgesteld die studenten in staat stellen persoonlijk contact te krijgen met en een persoonlijke dienst te verlenen aan de bevolking van de binnenstad, en deze programma's moeten opgenomen worden in de erkende zomeracitviteiten van de universiteiten. Bovendien moet ernstig overwogen worden of jezuïeten geen leeropdracht kunnen aannemen in de faculteiten van negercolleges en high schools in de binnenstad. Tenslotte moeten wij onze invloed aanwenden om bevoegde negers te recruteren voor diensten in de faculteiten en de leiding van jezuïeteninstellingen. |
6. | In onze parochies moeten wij er, samen met onze parochianen, ernstig naar streven dat de negers van harte welkom zijn en hen helpen om ten volle deel te nemen aan het parochieleven. De christelijke leer van sociale rechtvaardigheid en liefde, met concrete toepassingen op het rassenprobleem, moet een frequent onderwerp zijn voor onze preken. |
7. | In onze retraitehuizen moeten de Geestelijke Oefeningen zo gegeven worden, dat ze zowel de sociale als de individuele moraal bevorderen en op die manier een christendom inprenten dat het hele leven doordringt. Deze benadering is van groot belang, omdat vele, zoal niet de meeste van onze retraitanten in een positie verkeren die hen in staat stelt om in de vrije beroepen, in zaken, in vakbonden, in de politiek en in de publieke opinie de ontwikkeling van sociale rechtvaardigheid en liefde te versnellen of te vertragen. Het is nauwelijks nodig te herhalen dat in geen enkel retraitehuis, om welke reden ook,
|
| |
| |
| rassensegregatie getolereerd kan worden bij het aannemen van retraitanten. |
8. | In onze Mariacongregaties moeten wij ons speciaal inspannen om de leden met een apostolische ijver te bezielen om de onchristelijke barrières van rassenvooroordeel en discriminatie af te breken en speciale actieprogramma's ondernemen om hun engagement te verdiepen en de werkdadigheid van hun apostolaat te verhogen. |
9. | In het tekenen van contracten voor de aankoop van goederen en diensten moeten wij er bijzonder voor waken dat wij uitsluitend die firma's en ondernemingen begunstigen die de regels van billijke tewerkstelling hebben aanvaard en concreet in toepassing brengen. |
10. | Wij moeten zien hoe wij mee kunnen doen aan de vele pogingen die ondernomen worden door oprechte, wijze en moedige mensen, katholieken en niet-katholieken, gelovigen en ongelovigen, die een wezenlijke bijdrage leveren aan de zaak van de rechtvaardigheid en liefde tussen de rassen. Daarom, als de omstandigheden het zo uitwijzen, moeten wij ons ten dienste stellen van organisaties zoals de diocesane commissies voor menselijke verhoudingen, de diocesane interraciale raden en de verschillende interdenominale en niet-religieuze groeperingen die met toewijding en efficiency werken voor dit gemeenschappelijke doel. |
| |
Praktische programma's
Naast deze meer algemene richtlijnen en ten einde hun doeltreffendheid te verhogen, wil ik ook nog een concrete werkwijze aanduiden.
In de nabije toekomst zullen de provinciale oversten in iedere provincie raadgevers aanstellen wier taak het zal zijn, na gesprekken in de provincie en in de verschillende communiteiten, concrete aanbevelingen te doen over de manier waarop iedere provincie of streek het best kan beantwoorden aan de boven gegeven algemene richtlijnen. Die aanbevelingen moeten aan de provinciaals overgelegd worden voor hun vergadering in de lente van 1968.
Onder deze aanbevelingen suggereer ik in de eerste plaats een rapport over de mogelijkheid om, met kerkelijke goedkeuring, een aparte jezuïetenresidentie op te richten in een arme negerwijk in één of meer grote steden, in iedere Sociëteitsprovincie. Diegenen die in zo'n huis gaan leven, zullen voorbereid worden om een leven van armoede te leiden, aangepast aan het leven van de buurt, om zo de nederige en arme Christus tegenwoordig te stellen onder hen die zij dienen en onder wie zij leven.
In de tweede plaats zal er een voorstel moeten zijn betreffende de mogelijkheid om in iedere provincie een full-time directeur voor interraciaal apostolaat aan te stellen.
Zij die bestemd worden voor het interraciaal apostolaat moeten daarop voorbereid worden door intensieve opleidingscursussen in de specifieke problemen van de binnenstad. Op die manier zullen zij intellectueel en psychologisch bekwaam zijn om de geestelijke en materiële noden van de armen met begrip en meeleven tegemoet te treden.
| |
| |
Ik hoop dat zulke binnenstadresidenties effectief in werking zijn voor het einde van 1968.
| |
Conclusie
Laat mij, tot besluit, u verzekeren dat ik heel goed begrijp hoe moeilijk de taak is die ons wacht. Ik weet dat sommigen hun houding in de rassenkwestie zullen moeten herzien om ze in overeenstemming te brengen met de leer van de Kerk. Ik realiseer me verder heel goed dat het apostolaat waarvan ik hier de grote lijnen heb geschetst, in sommige kringen buiten de Sociëteit misschien een reactie van afkeuring en tegenstand zal verwekken. Ik ben er me van bewust dat de financiële hulp voor de werken waar we nu mee bezig zijn, af kan nemen. Ik weet dat de trouwe vervulling van deze nieuwe taak ernstige toewijding en volhardende ijver zal vergen. Hoge bovennatuurlijke moed zal nodig zijn voor de offers die wij zullen moeten brengen als wij ons mensenpotentieel en onze krachten willen reorganiseren om de schrijnende nood tegemoet te treden van onze broeders in Christus die omwille van hun ras in minderwaardige omstandigheden leven en in een onmenselijke armoede. Maar in de ijverig en volhardend gedragen last van dit apostolaat zal ook de grote troost liggen, dat wij een nieuw tijdperk verhaasten, waarin alle mensen de gefundeerde hoop zullen hebben dat zij in de volheid van de hun door God gegeven waardigheid kunnen leven. Aanvaarden wij deze uitdaging, dan geven wij een levend en zichtbaar getuigenis van de kracht, de integriteit, de geloofwaardigheid en de relevantie van de christelijke Boodschap, in een wereld die steeds sceptischer wordt ten aanzien van de oprechtheid van de christenen, zoal niet van het christendom zelf.
Tenslotte, wij, jezuïeten, moeten ervan overtuigd zijn dat ons werk in het interraciaal apostolaat slechts effectief zal zijn in de mate dat het doordrongen is van de geest van Hem die gezegd heeft: ‘Hieraan zullen de mensen zien dat gij mijn leerlingen zijt, dat gij liefde hebt, de een voor de ander’.
|
|