| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Walgrave, J.-H., Op de grondslag van het woord. Openbaring en gelovig bestaan (Woord en Beleving, 19). - Lannoo, Tielt, 1965, 276 pp., ing. F. 108, geb. F. 135.
Ofschoon een bundeling van artikelen, vertoont dit boek niet alleen een merkwaardige eenheid van inspiratie maar zelfs, althans in het eerste en derde deel - het tweede valt wat disparater uit - een systematische structuur die het tot een haast volledig geloofstractaat maakt. Bevrijdend is vooral het teruggrijpen, over de rationalistische scholastiek van de vorige eeuw en zelfs over de halfweg vastlopende vernieuwingspogingen van Rousselot heen, naar de zuiver thomistische geloofstheologie, die in een volkomen hedendaags denk- en taalpatroon haar volle religieuze en oecumenische waarde openbaart. Wat hier over het geloofslicht, over verhouding van geloven en kennen, over geloofszekerheid en apologetische bewijsbaarheid gezegd wordt, is ongetwijfeld het beste wat daarover tot nog toe in het Nederlands taalgebied verscheen.
L. Monden
| |
Ariaens, Antoon, Dante en de Kerk. - L.J.C. Boucher, 's-Gravenhage, 1965, 300 pp., geb. f 19,50.
In dit jaar, zeven eeuwen na Dante's geboorte, is een grondig werk over zijn ecclesiologie dubbel welkom. Schr. publiceerde al eerder de studie Met Dante naar God (1955). De grote Italiaanse dichter wordt hier geschilderd als leek die grondig onderlegd was in de theologie, als vurig gelovige, die de Kerk en haar leer onvoorwaardelijk trouw wilde zijn. Uiteraard moest hij z'n intellectuele houding zien te vinden tegenover de toenmalige ketterijen, zoals Joachim van Fiore's spiritualisme en het Averroïstisch rationalisme. Talrijke kwesties komen hier ter sprake die ook in onze tijd actueel zijn. Iedere mediëvist, theoloog, literator of filosoof kan met veel vrucht deze interpretatie van Dante's ontwikkeling bestuderen. Het zal niet zo'n groot bezwaar vormen, dat schr. de Italiaanse teksten dikwijls onvertaald laat. Wij hopen, dat hij mettertijd een dubbele afronding geeft aan dit onderzoek. Hij zou zijn resultaten eens kunnen vergelijken met de laatste studies over Averroës, Siger van Brabant e.d. Verder zouden we graag zien, dat hij de Danteske kerkbeschouwing niet alleen meer vergeleek met Sint-Thomas en particuliere ecclesiologieën uit onze tijd, maar dat hij er vooral ook de encycliek Mystici Corporis uit 1943 bij betrok, en bijv. de commentaren daarop van Nederlandse theologen, zowel in het Latijn als in de volkstaal.
P. den Ottolander
| |
Ermel, J., Les sources de la Foi. Concile de Trente et oecuménisme contemporain. (Questions actuelles). - Desclée, Tournai, 1963, 187 pp.
Een technische studie over het Decreet van Trente aangaande de apostolische tradities (Dz 783) en, aansluitend daarbij, een proeve tot verklaring van de dogmaontwikkeling. Het was er de concilievaders van Trente niet om te doen vast te leggen dat Schrift en Traditie de exclusieve en in de aposteltijd definitief afgesloten ‘openbaringsbronnen’ zijn. Eerder bedoelden zij er de nadruk op te leggen dat ook nog na de aposteltijd de H. Geest voortgaat de Kerk te verlichten en nieuwe inzichten bij te brengen. In deze zin vertoont ook het levend kerkelijk leergezag
| |
| |
een zeker aspect van ‘openbaringsbron’. Dit is van belang voor een juist begrip van de dogmaontwikkeling. Men moet niet angstvallig zoeken het ‘nieuwe’ dogma reeds in de aposteltijd te ontdekken. Het is evenmin een menselijke conclusie, afgeleid door een logische redenering. Hetgeen het nieuwe dogma als ‘nieuwe precisering’ aanbrengt binnen de sinds de aposteltijd substantieel onveranderlijke geloofsinhoud, ontstond in een bovennatuurlijk groeiproces onder de uitsluitende inwerking van de H. Geest. Zo benadert men enigszins de protestantse visie, die immers ook aanvaardt dat de juiste zin en betekenis van de Schrift enkel te achterhalen is door een verlichting van de H. Geest. Waarborg dat het een werkelijke verlichting van de H. Geest betreft, vindt men pas binnen de kerkelijke geloofsgemeenschap. Ook dit inzicht vindt meer en meer ingang bij de evangelische christenen. Met de diepere bedoeling van Schr. zijn wij het eens. Toch hadden wij de besluiten meer genuanceerd gewild. De ontwikkeling van de vraagstelling na Trente was noodzakelijk en gewettigd. Een nogal technische studie, handelend over een theologisch actueel onderwerp.
H. van Beerse
| |
Gooris, Werner, La Lampe sainte explique la Thora, Choses du commencement. - Editions Maria-Médiatrice, Genval, 1965, 64 Fr.
Men kan zich afvragen of de verklaring van Gods Woord in het eerste hoofdstuk van het boek Genesis gediend is met de methode die in dit boekje gevolgd werd. Onder de vorm van een gefingeerde dialoog van een ‘reiziger’ met een joodse leraar (aangeduid met de symbolische naam ‘De heilige lamp’) wil S. een commentaar leveren op het scheppingsbericht. Daarbij doet hij een beroep op joodse exegetische spitsvondigheden, waarbij hij dan allerlei beschouwingen voegt van eigen vinding, die moderne probleemstellingen in verband met het scheppingsgeloof poogt te harmoniseren met de geïnspireerde tekst. Dit euvel wordt niet verholpen door de overweging die S. ten beste geeft in de inleiding, als zou de Openbaring één zijn, en als zou de gewijde tekst in kiem het antwoord bevatten op alle (ook pas later gestelde) problemen. Op deze wijze wordt aan het ‘vele malen en velerlei wijzen’ van Hebr. 1, 1 geen recht gedaan; in elk geval vergeet S. de raad, die hij zelf door zijn ‘Leraar’ laat geven: ‘Stel de Tora geen vragen, waar ze niet op wil antwoorden’ (p. 38). Het ware te wensen geweest, dat S. zich eveneens meer bewust was gebleven van de joodse exegese-principes, die hij zelf een ‘uitpersen’ of een ‘vertrappelen’ van de tekst noemt, om er ‘het sap’ of ‘de diepe zin’ van de Schrift uit te halen. Om één voorbeeld aan te halen, de godennaam Elohim heeft niets te maken met het adjectief eljôn (verheven), en kan dus niet vertaald worden door ‘de hoogten’, zoals herhaaldelijk (en met moraliserende commentaar) geschiedt. Alles samen genomen kan een dergelijke voorstelling van Genesis 1, die zo weinig aansluit bij het literaire genre van die priesterlijke hymne, bezwaarlijk met onvermengde vreugde begroet worden.
J. De Fraine
| |
Fournier, Elie, Le Christ, notre loi. Prédication pastorale et renouveau liturgique III. (Essais Pastoraux, 6). - Ed. Lumen Vitae, Brussel, 1965, 214 pp.
Sinds jaren heeft S., professor aan het catechetisch instituut Lumen Vitae te Brussel, zich ingezet om de zondagsonderrichting systematisch uit te bouwen vanuit de teksten zelf van de liturgische viering. Het decreet over de Liturgie van Vaticanum II kwam intussen de juistheid van zijn inzicht bevestigen. Dat het niet steeds gemakkelijk is de principes van het christelijke morele leven, die tot nog toe in de zondagsonderrichting uiteengezet werden volgens de geboden van de decaloog, nu enigszins planmatig te ordenen vanuit liturgische teksten die vroeger vaak willekeurig gekozen werden, zal iedereen begrijpen. Wij hopen ook dat de door S. gevolgde methode overal de waardering zal vinden die ze inderdaad verdient, des te meer daar S. zich aansluit bij de meer moderne handboeken van moraaltheologie. Voor elke zondag en hoogfeest resumeert S. eerst de grondgedachte van de liturgische teksten, en verbindt ze in een tweede paragraaf met de morele doctrine die hij wil behandelen; het geheel wordt dan verder uitgewerkt telkens in twee grote punten. Aan te bevelen voor priesters in het ministerie.
L. Braeckmans
| |
Bayne Jr., Stephen F., Mindful of the love. - Oxford University Press, New York, 1962, 132 pp., $ 2,75.
Volgens de aanhef van het voorwoord meenden wij in deze serie lezingen een studie te vinden over de hernieuwing der liturgie in oecumenisch perspectief
| |
| |
binnen de Amerikaanse Episcopale Kerk, waarbij Schr. zijn Kerk wilde waarschuwen tegen conservatisme, liturgische zelfgenoegzaamheid en verafgoding van de mooie taal van het Prayer Book. Doch spoedig wordt als doel aangegeven: Communie in het dagelijks leven; betere kennis der Eucharistie (voor priesters); verklaring van deze leer voor niet-Anglikanen. En tenslotte willen deze lezingen geen nieuwe liturgische vormen voorstellen, doch slechts de overpeinzingen van een gelovig christen zijn over de Eucharistie.
Deze ontgoocheling groeit bij de bestudering van het werk, dat zich op verschillende niveaus ontwikkelt: uitleg van de eucharistische leer, vrome raadgevingen en getuigenis van persoonlijke ervaring. De uiteenzetting van de leer is meestal een verheerlijking van de theorieën van Cranmer en een ouderwetse polemiek tegen de Hocus-Pocus-leer der R.K. Kerk. Er is dan ook geen enkele reële waarde naar voren gebracht, welke onze liturgie zou kunnen verrijken, hetgeen juist in de oecumenische stroming als doel gesteld moest worden.
Terecht legt Schr. de nadruk op de nederigheid bij de hernieuwing der offerande-ritus, en eist hij een grote bescheidenheid en onpersoonlijkheid van de bedienaar bij de bediening. Tevens is hij voor de afschaffing van de zegen, daar wij reeds gezegend zijn door het Lichaam van Christus (p. 113).
Voorzeker een nuttige studie voor zijn geloofsgenoten, doch voor de hernieuwing der liturgie of voor de bezinning op de H. Eucharistie, zoals deze nu bij ons liggen, brengt dit werk geen enkele positieve bijdrage.
O. Hendriks
| |
Kloosterrebellen door drie Trappisten. - De Vroente, Kasterlee, 1964, 248 pp., Fr. 110.
De drie Trappisten zijn: Raymond Flanagan (USA), de schrijver van Three Religieus Rebels; Desideratus Slembrouck (België), de vertaler; Placidus Staats (Nederland), de bewerker; en alles gaat om de stichting van de Abdij van Cîteaux (11e-12e eeuw), weldra om het uitzwerven van de witte monniken. Het geheel vormt een drieledige sage, een geschiedkundig verantwoorde maar met verbeelding gestoffeerde heldengeschiedenis: die van Robert van Troyes, de wegbereider die nog als zwarte monnik stierf; die van Alberik (familienaam en oorsprong onbekend), de eerste abt van Cîteaux, die te radicaal optrad om de stichting blijvend te vestigen; die van Steven Harding, de abt na Alberiks afsterven: hij vestigde alles voorgoed, en ontving weldra Bernard van Fontaine (van Clairvaux) met wie de wonderbare bloei zou beginnen. Tegen de titel hebben wij wel enig bezwaar. Een kloosterlijke hervorming, een regel, mag vanwege de hervormers wel terugkeer tot de oorspronkelijke geest en altijd rebellie heten; maar het is veel méér een onbedwingbaar oplevende caritas. Ook hier, omdat Cisterciënsers en Benedictijnen, witten en zwarten, toch één familie blijven vormen. Intussen zal het boek zelf, in een niet vlekkeloze ver-taling, aan veel mensen deugd en goed doen: zo werkte en werkt God op de wereld; zo zijn mensen werktuigen in zijn hand.
E. Janssen
| |
De Koran in de vertaling van J.H. Kramers. - Elsevier, Amsterdam, Antwerpen, 1965, 728 pp., F. 205.
‘Indien de christen zich van zijn roomse en hellenistische ideeënpak ontdoet en terugvalt op het puur semietisch denken - deze echte vertolker van het metareligieuze schepselbewustzijn - zal hij niet slechts het Christendom nog meer beschouwen als ‘het ware Israël’ maar ook de Islam als ‘het ware Christendom’; aldus ongeveer Dr. Faruqi in de laatste afleveringen van het tijdschrift Numen. Deze knap bedachte propaganda waarschuwt, dat het Mohammedanisme nog vitaliteit bezit en niet beschouwd kan worden als een levenloos object van studie, doch zij behoeft niet af te schrikken van een kennismaking met het geloof van zoveel medemensen. Hiertoe is de heruitgave van Kramers' veelgeprezen Koranvertaling dienstig, door Agon keurig op de markt gebracht, hoewel de bladspiegel ontsierd wordt door te vele en te groot gedrukte cijfers.
Cl. Beukers
| |
Wijsbegeerte
Beek, M.A., en J. Sperna Weiland, Martin Buber (Wijsgerige monografieën). - Het Wereldvenster, Baarn, Brand, Antwerpen, 1964, 128 pp., 110 BF.
Een goed boekje over leven en werk van M. Buber is zonder twijfel in onze tijd
| |
| |
een kostbare aanwinst voor al degenen die worstelen om een verantwoorde levensbeschouwing. Het monografische contact met deze geïnspireerde, door en door joodse, en toch zeer universele figuur opent voor de lezer zulke verscheidene gebieden als de spiritualiteit van de bijbel, de exegese, het zionisme, de neo-israëlietische mystiek, de hedendaagse antropologie, de huidige atheïstische Godsverduistering, het religieuze socialisme, de verhouding van Jodendom en Christendom, en last not least de hele sfeer van dialoog en medemenselijkheid waarvan de auteur van Ich und Du sedert 1923 de onvermoeibare voorvechter was. Al deze themata worden in het boekje getrouw en interessant weergegeven, zonder uitgesproken stellingname van de kant van de schrijvers. Misschien hebben zij echter wel de edele zin voor onpartijdige informatie te ver gedreven waar zij Buber maar heel rustig het christendom tot een hellenistische ontsporing van het jodendom laten maken. Dit valt des te meer op daar ze integendeel omtrent zijn bekende verduitsing van het Oud Testament en met betrekking tot de toekomst van het door hem gepredikt religieus socialisme wél oordeelkundige vragen weten te stellen.
A. Poncelet
| |
Hoeven, P. van der, Blaise Pascal (Wijsgerige Monografieën). - Het Wereldvenster, Baarn; Brand, Antwerpen, 1964, 112 pp., 110 BF.
Pascals leven, zijn liefde voor de exacte wetenschap, zijn nog grotere belangstelling voor geloof en moraal, de delicate verhouding van zijn reeds geseculariseerde denken ten opzichte van de reddende waarheid der christelijke openbaring: dit alles vindt men op beknopte en overzichtelijke wijze in deze goede monografie. De uiteenzetting van de pascaliaanse gedachte is nauwkeurig, volledig, onpartijdig en permitteert zich geen van de anachronistische extravaganties die sommigen maar al te gemakkelijk in de weerloze fragmenten van de Pensées durven lezen. Ook de vernederlandsing van de aangehaalde teksten is voortreffelijk behalve, naar ons gevoelen, in de weergave van de bekende uitspraak: ‘de mens is noch engel noch beest, en het ongeluk wil dat wie naar de engel streeft, het beest tevoorschijn brengt’ (p. 83). De geniale auteur van de Provinciales, die ook Frankrijks sterkste prozaïst mocht heten, stond o.i. niet zo weigerig tegenover een zekere zin voor engelachtigheid! Een uitstekende, gecommenteerde bibliografie besluit dit heel bruikbare vulgarisatiewerkje.
A. Poncelet
| |
Winkler, F.E., De mens brug tussen twee werelden. - Uitg. Lemniscaat, Rotterdam, 1965, 208 pp., f 8,90.
De medicus-auteur betoogt dat niet het intellect noch de intuïtie de enige weg kan zijn voor de moderne mens om begrip van zichzelf en van de wereld te verkrijgen. In een harmonisch samengaan van deze wegen is het mogelijk tot ware zelfkennis en tot medemenselijke verhoudingen te komen. Hoewel in dit boek vele waardevolle gedachten voorkomen, geeft Winkler de lezer weinig grond onder de voeten. Zijn psychologiserende en wijsgerige schrijftrant is daarvoor onvoldoende lucide.
J.J.C. Marlet
| |
Jaspers, Karl, Kleine Schule des philosophischen Denkens (Sammlung Piper). - R. Piper & Co, München, 1964, 175 pp., DM. 6,80/9,80.
Jaspers' Einführung in die Philosophie (1950) bundelt radiocauserieën, terwijl zijn nieuwste werk ontstaan is uit T.V.-colleges. Uit didactisch en stilistisch oogpunt had men moeilijk een betere spreker voor het grote publiek kunnen laten optreden. Genoemde twee werkjes zijn samen geschikt als eerste kennismaking voor hen die de zeer vrijzinnige Bazelse wijsgeer individueel of gezamenlijk willen bestuderen. De Kleine Schule is zeker niet schools. Zij vraagt wel om kritische studie, maar wie bijv. met de kenleer (hoofdstuk III) moeite heeft, zal daar bij de verdere onderdelen geen last van hebben. Bestudering van Jaspers' grote werken blijft echter onmisbaar, als men de bedoeling wil vatten van de populaire pockets en hun uitstapjes naar actuele kwesties.
P. den Ottolander
| |
Marcel, Gabriel, Auf der Suche nach Wahrheit und Gerechtigkeit. - Josef Knecht, Frankfurt, 1964, 146 pp., DM. 3,80.
De bejaarde franse filosoof die wel eens zulke boeiende dingen over de ‘homo viator’ schreef, imponeert nog altijd niet enkel door de levensechtheid van zijn concrete wijsbegeerte maar evenzeer door de reële inzet van zijn rondreizend getuigenis. Zes voordrachten werden onlangs door hem gehouden voor de studenten van Freiburg in Br.: over het
| |
| |
verband tussen zijn filosofisch oeuvre en zijn soms minder gekend toneelwerk, over het huidige zoeken naar waarheid en gerechtigheid, over dood en onsterfelijkheid, het wezen van het sacrale in onze technische wereld, over wijsheid en wetenschap, over het ik en de ander. De voornaamste thema's van Marcel komen hier dus aan bod in een onderhoudende, zoekende, vragende toon, die minder tracht te bewijzen en oplossingen te geven dan wel bressen te slaan in ons eigenwijs en zelfgenoegzaam denken, opdat het licht voller doorstrome.
A. Poncelet
| |
Literatuur
Van Leeuwen, W.L.M.E., Beschouwingen over Nederlandse auteurs van 5 generaties. (Grote Phoenix Pocket 104). - W. de Haan N.V., Zeist, 1964, 255 pp.
Dit boek bevat beschouwingen over ruim 40 Nederlandse auteurs van Tachtig tot nu: een keuze uit de ± 1400 stukken, welke Van Leeuwen in ongeveer 40 jaar bijdroeg aan kranten of tijdschriften (p. 7). Van de zeer produktieve auteur verscheen in dezelfde pocket-reeks in 1961 de bundel Nieuwe romanciers en in 1963 een herdruk van zijn boek Drie vrienden. Las men in de inleiding tot Nieuwe romanciers: ‘Maar het laatste criterium is inderdaad de persoonlijkheid’, (p. 9), een formulering die duidelijk herinnert aan de tijd ‘Rondom Forum’ (titel van een ander herdrukt boek van Van Leeuwen), in deze nieuwe bundel schrijft de auteur op p. 159, ‘dat menselijkheid het beste criterium is voor een boek’. Deze iets ruimere formulering van hetzelfde standpunt vindt men in een stuk over Jos Panhuysen, zo ongeveer de enige katholiek onder de hier behandelde auteurs van 5 generaties. Ontbreken algemene kenschetsen der afzonderlijke generaties, ook om andere redenen lijken Van Leeuwens criteria voor bundeling wat toevallig: naast uitvoerige stukken uit tijdschriften staan in deze bundel ook kranteartikelen waarvoor de naam ‘beschouwingen’ zeker te weids is, terwijl bovendien auteurs als b.v. Van het Reve en Wolkers wellicht beter op hun plaats zouden zijn in een vermeerderde herdruk van Nieuwe romanciers. Mede dankzij aardig wat aardige foto's levert ook deze bundel van Van Leeuwen een boek op waarin het plezierig en nuttig grasduinen is.
F. van Tartwijk
| |
Schutte, Louis, René. - Kosmos, Amsterdam/Antwerpen z.j. (1964), 101 pp., f 5,90.
Voor de jongen René is wat hij in het veilige ouderlijke huis van de oorlog ervaart, niet schokkend. Voor de lezer is de roman van de debutant Schutte niet schokkend, omdat de schrijver er niet voldoende in slaagt om de oorlogservaringen werkelijk te ‘vertalen’ in de belevingswereld van het kind. Vergelijking met b.v. de film ‘Jeux interdits’ (met eenzelfde thema) leert, dat het mogelijk is de oorlogstragiek schrijnend te weerspiegelen vanuit het perspectief van een kind. Louis Schutte heeft de kans die zijn thema hem bood, gemist en in plaats daarvan zoekt hij het kinderlijke te treffen door zijn schrijftrant aan het kinderlijke aan te passen, hetgeen wel even doel treft, maar op den duur alleen eentonigheid bewerkt.
E. Tartwijk-Smals
| |
Crottet, Robert, Noorderlicht. Nieuwe Lappen-legenden. Van Loghum Slaterus, Arnhem 1964, 176 pp.
Voor mensen op onze breedtegraad is ‘Noorderlicht’ een openbaring. Door de Frans schrijvende Robert Crottet werden de hier bijeengebrachte legenden opgetekend uit de mond van de Finse Skoltlappen en de Utsjokilappen. Door de natuur gedwongen tot een sobere, haast ascetische levenswijze, leggen de Lappen in hun verhalen getuigenis af van een elementair levensbesef, dat zowel mystieke als poëtische en speels-kluchtige elementen verenigt. De charme van deze verhalen is gelegen in de ongerepte oprechtheid, waarmee de Lappen, levend aan de rand van de moderne beschaving, de wezenlijke levensfeiten op hun mythische wijze omspelen. Het blijft de vraag, in hoeverre de legenden authentiek zijn en in hoeverre de naverteller er zijn stempel op drukte; zeker is, dat het resultaat prachtig is.
E. van Tartwijk-Smals
| |
Julius, Rudolf, Eppure. Boucher, 's-Gravenhage, 1964, 41 pp., f 7,50.
Of bovengenoemde auteur ooit eerder gedichten gepubliceerd heeft, is - mij
| |
| |
althans niet bekend; de onderhavige uitgave lijkt mij een debuut. Er leeft iets prils, iets onbevangens in. Er is een heldere sfeer in deze verzen; de natuur wordt er met jeugdige, glanzende ogen gezien; naar noord en zuid voert ons het meer gesproken dan gezongen woord. In deze verzen klinkt een klare stem; in een bijna zakelijke taal heeft de dichter zich uitgesproken; onopgesmukt zijn deze verzen, kort van zegging, raak, in doodgewone woorden met als enig siersel het rijm (en dit: zéér wèlluidend). Doch onder en in dit alles leeft, trilt een zeer zuiver gevoel; uit een oprechte en diepe innerlijkheid zijn deze ‘eenvoudige’ gedichten voortgekomen. Is het gedicht waarmede de bundel opent en waarvan het laatste woord tot titel van het geheel is gekozen, een aanwijzing?, een (duidelijk) stelling nemen? Te midden van vreemde brouwsels die ons vaak als poëzie worden voorgezet, verschijnt in Eppure een reeks verzen die geen raadsels opgeven, opvallend afwijken van veel hedendaags ‘dichterlijk’ geschrijf, geen klankcombinaties-zonder-meer zijn, waarin de geroemde ‘lichamelijkheid’ afwezig is; kortom gedichten die naar hart en geest weerklank vinden. Eppure... en toch: poëzie? Zonder twijfel. Niet groots, maar open, als een heldere hemel.
Joh. Heesterbeek
| |
Pennink, R., Twee uit het latijn van pseudo-Petrarca en Petrarca vertaalde middelnederlandse novellen. - Tjeenk Willink, Zwolle, 1964, 174 pp., f 8,-. (no. 43 in de reeks Zwolse drukken en herdrukken).
De inleiding op de hier vermelde uitgave getuigt niet alleen van een omvangrijke en diepgaande studie van de heer Pennink, doch biedt tevens een uitgebreide lectuur- en studie-stof voor wie zich verder in deze branche zou willen bekwamen. In dit opzicht is de inleiding een uitdrukkelijk woord van waardering dubbel waard. Wat de uitgave der teksten betreft: naast de middelnederlandse teksten is de latijnse tekst afgedrukt, hetgeen voor een kenner van beide talen een interessante vergelijkingsstof oplevert.
Zowel de novelle ‘Thegen die strael der Minnen’ als de - nog ruimer bekende - ‘Hystorie van Griseldis’ waren blijkbaar geliefde lectuur in vroegere tijden en.... laten zich ook nu nog met interesse lezen. Een uitvoerige lijst van geciteerde werken besluit deze uitgave die voor neerlandici een bron van studie kan zijn.
Joh. Heesterbeek
| |
Strengholt, L., Joseph in Dothan. Treurspel van Vondel. 2e druk. (Klassieken uit de Ned. Letterkunde). - Tjeenk Willink, Zwolle, 1964, 120 pp., f 4,75.
In een van de aantrekkelijkste spelen van Vondel wordt de lezer met een korte, heldere inleiding door de heer Strengholt binnengevoerd. In zijn inleiding wijst Strengholt - en terecht - al te ver gaande typologie van enige figuren uit dit treurspel af. In ‘enkele zakelijke gegevens’ die op de inleiding volgen, wordt om Jozef in Dothan in breder verband te zien, door de inleider gewezen o.a. op de Joseph-trilogie alsook een lectuuropgave verschaft die verband houdt met dramatische tragiek (bijzonder in Vondels spelen) en wat er gepubliceerd is over Joseph in Dothan. De tekst is ruim van woordverklaringen en annotaties voorzien. Zeer aanbevolen.
Joh. Heesterbeek
| |
Das andere Gesicht Russlands. Erzählungen. Herausgegeben von Johannes von Günther. - Verlag Jakob Hegner, Köln, 434 pp.
Veel is er de laatste honderd jaar geschreven over kerk en godsdienst in Rusland. In de meeste publikaties werd betoogd, dat de Russische volksziel een heel speciale relatie tot de godsdienst had. De onbekendheid met de Russische orthodoxie en haar mystieke inslag is voor velen een onuitputtelijke bron geweest om de godsdienst van de Russische mens te idealiseren en te romantiseren. Merkwaardigerwijze moet men bij de Russische romanciers te rade gaan, wil men een reëler beeld van het godsdienstige leven in Rusland krijgen.
Johannes von Günther heeft een bloemlezing samengesteld, waarin enkele generaties van Russische schrijvers de Russische mens belichten in zijn relatie tot God, tot de wereld hierboven, tot eeuwige waarden. Deze schetsen van de Russische religieuze mens omvatten een aantal perioden: van Gogolj via Toergenjew, Dostojewskij en Tolstoj naar Merezjkowskij en Boenin, om tenslotte bij de Sowjetschrijver Prisjwin uit te monden. Door de tijdgebondenheid van vele schrijvers heen ziende, krijgt men
| |
| |
dan een vrij volledig beeld van de Russische godsdienstigheid. Verre van romantisch, is zij eerder hard, bereid tot een verzoening met het lijden, maar tevens familiair en vol besef dat God niet zo ver is.
Vanuit literair oogpunt bevat deze bloemlezing tevens het kruim van de Russische literatuur, en dat in een bijzonder lofwaardige Duitse vertaling.
J.P. Schuyf
| |
Ein Orden für Argil. Jugoslavien in Erzählungen seiner besten zeitgenössischen Autoren. Auswahl und Redaktion von Milo Dor. - Horst Erdmann Verlag, Herrenalb/Schwarzwald. 397 pp.
Een land met drie talen, kulturen en godsdiensten is op zichzelf reeds een interessant verschijnsel. Joegoslavië is zo'n land en de diversiteit van het geestelijk leven daar vindt ook een weerspiegeling in de literatuur.
Milo Dor heeft getracht deze diversiteit in een bloemlezing van 27 verhalen bijeen te brengen. Alleen moderne schrijvers zijn in deze bloemlezing vertegenwoordigd. Onder hen zijn tot nu toe slechts Ivo Andric, nobelprijswinnaar, en Miodrag Bulatovic bekend in Nederland. De geïnteresseerde lezer kan nu door middel van deze Duitse bloemlezing nader kennis maken met het literaire leven van het huidige Joegoslavië, waarbij het hem zal opvallen, dat in dit overigens socialistische land geen spoor van het beruchte socialistische realisme te vinden is.
De vrijheidsdrang van de Joegoslaven, die een weerspiegeling vindt in veel partizanenverhalen, die in deze bundel zijn opgenomen, uit zich ook in de literaire stromingen. Men heeft zich er nooit willen laten binden door een van boven opgelegde literaire stroming.
De Joegoslavische schrijvers zijn van oudsher meesters in de schildering van hun land en volk. Ook de moderne schrijvers staan in deze traditie.
Bovendien hebben de Joegoslaven ook altijd een grote affiniteit gehad met de verfijnde Oosterse erotiek. In een aantal verhalen van deze bundel komt dit naar voren.
De voortreffelijk vertaalde verhalen vormen in zoverre een hechte eenheid, dat de titel ‘Joegoslavië in vertellingen’ volkomen gerechtvaardigd is. Met het lezen van deze bloemlezing leert men dit land - eventueel beter - kennen.
J.P. Schuyf
| |
Flügel, Heinz, Konturen des Tragischen, Exemplarische Gestalten der Weltliteratur; Evangelisches Verlagswerk, Stuttgart, 1965, 184 pp., DM. 14,80.
Een bundeltje van tien essays waarvan er zeven in het begin van dit jaar onder de titel ‘Was ist der Mensch’ over de Duitse radio werden uitgezonden, en die de grondstructuren van het menselijk bestaan willen benaderen aan de hand van bekende tragische personages uit de wereldliteratuur. Deze zijn: Jonas, de profeet; Orestes; Oedipus; Don Quijote; Shakespeare's Hamlet; Nathan der Weise, uit het gelijknamige drama van Lessing; Faust; Schillers Demetrius; Iwan Karamasow; en tenslotte de eenbenige kapitein Ahab uit Melvilles roman Moby-Dick.
Ook al wil de auteur niet allereerst de literatuurwetenschap dienen, maar meer de lezer aan de hand van deze exemplarische personen wijzen op de situatie van zijn eigen bestaan, toch ontkomt hij, ons inziens gelukkig, niet aan zijn rol van literatuurcriticus.
In de eerste twee essays heeft hij nog gepoogd naar aanleiding van zijn onderwerp een expliciet religieus-christelijke duiding te forceren, met als resultaat enige wrevel bij de lezer die nu niet direct een preek had verwacht. Heeft deze echter de moed om door te lezen, dan zal hij, om maar een greep te doen: met name in ‘Nathan der Weise - Tragik und Toleranz’, een van zijn interessantste moderne levensvragen terugvinden.
Paul Koch
| |
Ruyslinck, Ward, De ontaarde slapers. - Manteau, Brussel, Den Haag, 19653, 122 pp., f 2,50.
Hiermee is het roman-debuut van Ruyslinck, een boekje dat opvalt door zijn goede compositie en door de tekening van de nooit overwonnen verbazing over de leegheid en zinloosheid van het bestaan, in een paperback uitgegeven.
R.S.
| |
Cocteau, Jean, Les enfants terribles (die vreselijke kinderen). - Manteau, Brussel, Den Haag, 1965, 127 pp., f 2,50.
Dit boekje dateert van 1929. Twee jonge mensen, kinderen nog, die Cocteau zuiver en puur noemt vanwege hun ongeremde en impulsieve menselijkheid, gaan te gronde doordat hun levensex- | |
| |
pansie geen mogelijkheden krijgt in het gewone leven. Op de kaft staat de enigszins verbaasde uitspraak van Schr., dat veel kinderen bleken te leven zoals hij zijn figuren beschreef en dat anderen zo gingen leven. Interessant in de compositie is, dat de auteur telkens zijn reflecties en commentaar in het verhaal verwerkt, waardoor het geheel iets krijgt van een ‘geval’ dat hij waarneemt, beschrijft en tracht te begrijpen.
G.J. Adriaansen
| |
Le Carré, John, The lookingglass war. - William Heinemann, London, 1965, 247 pp., 18 s.
Wanneer men The spy who came in from the cold gelezen heeft, voelt men zich aanvankelijk teleurgesteld door dit boek. Tegenover de harde, bijna feilloze efficiency van het bedrijf in het eerste boek staat men als het ware ongelovig ten opzichte van de evidente en elementaire blunders die hier, direct van het begin af, gemaakt worden. Totdat men ontdekt, dat dit de teneur van dit werk is en dan wordt het huiveringwekkend, zij het op een andere manier dan in ‘the spy’. The looking-glass war is de geschiedenis van een paar militaire intelligence-mensen, die slechts kunnen leven en werken vanuit hetgeen ze in de oorlog hebben gepresteerd, en op dezelfde manier. Le Carré weet meesterlijk te beschrijven, hoe deze mannen zich tot de meest elementaire dwaasheden laten verleiden, omdat ze zich afsluiten voor de realiteit van nu en koppig vasthouden aan methodes die twintig jaar geleden in oorlogstijd bruikbaar waren, maar nu binnen de vierentwintig uur tot een fiasco moeten leiden. Het tragische is, dat de mensen van het ‘Circus’ dit door hebben, maar hen aan hun eigen ijdelheid, afgunst en bekrompenheid ten gronde laten gaan, omdat ze toch niet naar rede kunnen luisteren.
Zo heeft dit boek niets meer van een detective story, maar is een psychologische ‘roman thèse’ geworden. Met als nadeel, dat vele personen te veel type blijven en te weinig als mens uit de verf komen. Van de andere kant: al zijn de gebeurtenissen in ‘the spy’ ingewikkelder en daardoor spannender, eigenlijk is dit boek veel harder en meedogenlozer. Omdat het menselijke hier niet oorzaak van ondergang wordt door een onvoorzichtigheid (die men van hogerhand overigens met cynische duidelijkheid berekend had), maar omdat de menselijke ijdelheid (the looking-glass) van meet af ten onder moet gaan, aangezien de spiegel geen kijk geeft op de hele werkelijkheid. Schr. weet dit voortdurend te suggereren door zinspelingen op het gevoel voor decorum en traditie dat een hele grote rol speelt, en door het onbewust terugkeren tot militaire situaties en houdingen, dat zowel de opleiders en de opgeleide voortdurend parten speelt. Een zeer knap, maar beslist geen vriendelijk boek.
G. Adriaansen
| |
Grimm, Hermann, Essays. Eine Auswahl. - Glock und Lutz Verlag, Nürnberg, 1964, DM. 22,50.
S., zoon van Wilhelm, een van de bekende twee broers, staat in de Duitse letterkunde bekend als de eerste essayist. Met essay wordt bedoeld een cultuurhistorisch of -filosofisch opstel dat tevens literairesthetische eigenschappen bezit. Deze bundel bevat een aantal van deze essays uit diverse interessegebieden: geschiedenis, kunst en literatuur. ‘Bildung’, wijsheid, inpassen van oudere waarden in de actuele geestesontwikkeling, beheerste rust in de argumentatiestijl zijn ook vandaag nog sterk te appreciëren.
C. Tindemans
| |
Kunst
Donat, J., World Architecture One. - Studio Books, London, 1964, 255 pp., rijk geïll, geb. 80 s.
‘De communicatiestoring tussen architect en publiek en het ontbreken van waardevolle criteria (critical criteria) bij leek en pers heeft ons overtuigd van de noodzaak van een periodiek internationaal overzicht met een kritische ruggegraat, dat werkelijk goede gebouwen op zulk een wijze zou voorstellen dat het de ontwakende belangstelling van de intelligente leek en van de specialist kan voldoen’. Aldus John Donat in de inleiding van dit nieuwe jaarboek. Om dat doel te bereiken heeft hij met verschillende jonge ‘contributing editors’ uit nagenoeg dertig landen een team samengesteld. Elk van hen was vrij zijn persoonlijk standpunt uiteen te zetten en zijn keuze van werken te maken. Reeds a priori kan men zien dat de doelstelling en de methode niet helemaal op elkaar afgestemd zijn. Het is juist dat bijna zonder uitzondering waardevolle gebouwen wor- | |
| |
den voorgesteld. En deze voorstelling gebeurt op een ruime en voortreffelijke wijze. Maar de kritische rode draad die wij na de inleiding van Donat hadden verwacht zijn we vlug kwijt geraakt zodat dit jaarboek zich in het rijtje van de andere laat plaatsen. Onze kritiek slaat niet op het feit dat in dit boek verschillende standpunten verdedigd worden, maar wel op het feit dat ook dit boek op het stuk van architectonische kritiek tekortschiet en geen bijdrage levert om de kloof tussen architect en publiek te overbruggen. Intussen blijft het een merkwaardige vaststelling dat het in 1964 mogelijk is een jaarboek samen te stellen met, enkele uitzonderingen niet te na gesproken, oorspronkelijke, boeiende en levende gebouwen. Het wordt echter in de beste bijdragen van dit jaarboek ook duidelijk dat de vormgeving van een gebouw niet meer kan of mag los gedacht worden van het gehele architectonische probleem dat de ‘huisvesting’ van de mens op aarde is. Shadrach Woods noteert: ‘Het wordt hoog tijd woorden als architectuur, town-planning, urbanisatie te vergeten. Zij
staan ons denken over de plaats van de mens in deze wereld alleen maar in de weg.’
G. Bekaert
| |
Otto, K., Schulbau 2. - Verlagsanstalt A. Koch, Stuttgart, 284 pp., rijk geïll.
In Streven, maart 1962, p. 591, werd het eerste deel van Schulbau voorgesteld. Dit vervolg erop is gewijd aan beroepsscholen en technische hogescholen. Aan de hand van 65 voorbeelden uit 12 landen toont ingenieur-architect Karl Otto nu voor deze soort van schoolgebouwen - wat hij eerder deed voor lage en middelbare scholen en gymnasia - de evolutie die de schoolarchitectuur in de jongste jaren heeft doorgemaakt. De inleiders zijn dezelfde als in het eerste deel. Otto geeft een analyse van de opbouwstructuur van de verschillende voorgestelde scholen. Helmut Becher heeft het over de plaats van de school en de technische opleiding in onze maatschappij, Wilhelm Dressel over de pedagogische eisen die aan de bouw van een technische school moeten worden gesteld. De voorbeelden van de schoolgebouwen zijn verdeeld over twee series van Duitse en buitenlandse, die ongeveer evenwaardig zijn. Foto's en tekeningen stellen elk van de voorbeelden duidelijk voor. Over het algemeen is die kennismaking de moeite waard. Toch ligt het niveau van de hier getoonde architectuur niet erg hoog. Op een paar uitzonderingen na zijn het niet meer dan nette, correcte gebouwen, zodat men zich, meer dan in het eerste deel, de vraag stelt waarom sommige andere (en betere) voorbeelden niet werden opgenomen.
G. Bekaert
| |
Hare, Richard, Tausend Jahre Russische Kunst. - Verlag Aurel Bongers, 1964, 326 pp., 220 afb., 35 klpl., geb. D.M. 78.
Wanneer men een mooi, volumineus boek in handen neemt, is men bij voorbaat geneigd het ook voor belangrijk aan te zien. In onderhavig geval klopt dit niet helemaal. Duizend jaar russische kunst geeft een nogal los overzicht van de schilderkunst en enkele vormen van toegepaste kunst: porselein, zilverwerk, meubelen, kleinplastiek. De architectuur en de beeldhouwkunst worden niet behandeld. In op zichzelf staande hoofdstukken worden deze verscihllende takken beschreven, zo dat men zich uit hun opeenvolging maar moeilijk een beeld kan vormen van hun samenhang. Duidelijk wordt alleen de verhouding die de Russische kunst geheel haar geschiedenis door met de westerse kunst heeft gehad. Op zichzelf genomen is het al moeilijk in elk hoofdstuk een overzichtelijke ontwikkelingslijn van de betreffende kunsttak terug te vinden. Wel heeft men heel wat interessante gegevens en aanduidingen over de afzonderlijke werken en kunstenaars bij elkaar. Daarbij onmiddellijk aansluitend biedt dit boek een rijke keuze illustraties (waarvan veel in kleur) die de grote verdienste van deze uitgave uitmaakt. Het ontbreken van sommige klassieke meesterwerken wordt (gedeeltelijk) vergoed door vele geheel onbekende en hier voor het eerst gepubliceerde kunstwerken. De bibliografie is opvallend onvolledig.
G. Bekaert
| |
Schulthess, Emil, Amazonas. - 208 pp., 162 pl. waarvan 78 in kleur, geb. 58 zwf. - id., Afrika. - 115 pp., 53 pl., 30 klpl., geb. 18.50 zwf., Artemis Verlag, Zürich.
De beeldromans van Emil Schluthess hebben, niet het minst door hun ongewoon breed panorama-formaat (35,5 × 20 cm), een eigen gezicht onder de vele fotoboeken van de laatste jaren. Haast systematisch heeft deze Zwitserse fotograaf, die debuteerde in het tijdschrift Du, de wereld verkend, de wereld van de primitieven vooral, en zijn bevindingen hierbij meege- | |
| |
deeld in reeksen prachtige foto's, waaronder enkele onvergetelijke, klassieke meesterwerken van de fotokunst. In het perspectief van het boek krijgen deze laatste overigens een nog vollere resonantie. Zijn boek Amazonas bestrijkt het immense gebied van de Amazone-stroom, het grootste stroomgebied ter wereld. ‘Geen fantasie kan zich deze streek voorstellen’, noteert Emil Egli, die de tekst voor het boek schreef. Men moet de realiteit zelf beleven, inademen. Een echo slechts ervan vinden wij in de foto's, waarvan vele in kleur, en in de commentaar van Egli. Het boek heeft volgend verloop: het geeft eerst een beeld van de stroom van zijn oorsprong in het Andes-gebergte tot zijn monding in de Atlantische Oceaan bij Belem; daarna beschrijft het het leven in de Cordilleras de los Andes, roept de herinnering op aan de Inka's, volgt dan de stroom van nabij en dringt door in het oerwoud om te eindigen met de ‘realiteit van een visie’: Brasilia. Vroeger had Schulthess twee delen gewijd aan een gelijksoortige reportage over Afrika. Sinds lang zijn die niet meer te krijgen. Aan een volledige heruitgave schijnt men niet te denken. In 'n kleinere, maar evenzeer verzorgde uitgave (18 × 19 cm) resumeert Schulthess ze nu. Een nieuw boektype is het geworden, waarin o.a. de tekst van Egli, Hediger en Fuchs relatief gemeten meer ruimte wordt toegemeten.
G. Bekaert
| |
Akurgal, E., Die Kunst Anatoliens. - W. De Gruyter & Co Verlag, Berlin, XI-350 pp., 264 pl., 7 klpl., geb. D.M. 68.
Aansluitend bij het boek van Schachermeyr en Matz vraagt ook Efrem Akurgal aandacht voor het ‘altägäische charisma’ (Schachermeyr) en de creatieve rol die dit in de vorming van de griekse cultuur heeft gespeeld: de beweeglijke, fijnzinnige ionische geest die de statische stoere dorische kracht doortrekt. Zijn werk is een eerste poging om de gegevens bij elkaar te brengen over de kunst van Anatolië vanaf de homerische tijd tot aan Alexander de Grote. In afzonderlijke chronologisch opeenvolgende hoofdstukken behandelt de auteur de kunst van de Grieken, Phrygiërs, Lykiërs, Kariërs, Urartiërs en Perzen. Ook het contact van de Grieken met de hethitische cultuur wordt onderzocht. De confrontatie van deze verschillende lokale culturen met elkaar en het onderzoek naar hun onderlinge betrekkingen is nu pas mogelijk geworden door de vrij recente opgravingen van vroeg-griekse centra in West-Klein-Azië. Door deze studie is het duidelijk geworden hoe belangrijk het aandeel van de autochtone anatolische culturen is geweest in de ontluiking van de ionische geest die tussen de achtste en vijfde eeuw de Grieken van het vasteland in zijn ban hield en die ook in de hellenistische tijd nog een merkwaardige bloei kende en een onweerstaanbare aantrekkingskracht bezat. Tezamen met de ontwikkeling van de tekst ontplooit zich eveneens een uitvoerig en uitstekend illustratiemateriaal. Belangrijke monumenten of beelden worden in verscheidene detailopnamen geanalyseerd. Een wetenschappelijk instrument van eerste rang blijft dit boek toch ook voor een niet onmiddellijk wetenschappelijk-geïnteresseerde toegankelijk.
G. Bekaert
| |
Walden, N., Herwarth Walden. - Florian Kupferberg Verlag, Mainz, 132 pp., geïll., geb. 28 DM.
Dit boek belooft een portret van Herwarth Walden, de man achter de promotor van de moderne kunst in de eerste decennia van onze eeuw te Berlijn. In feite geeft het een zelfportret van Nell Walden, de vrouw die psychisch (en naar ze zelf bekent, ook financieel) de Sturm, hèt werk van Herwarth Walden, heeft mogelijk gemaakt. Zonder veel omhaal verhaalt zij het dagelijkse leven dat zij gedurende veertien jaar met Herwarth deelde. Een tweede deel komt meer met de titel van het boek overeen: het deelt biografische gegevens over Herwarth Walden mee. Het derde deel bevat een kostbare verzameling van gedeeltelijk ongepubliceerde toe- en uitspraken van Herwarth Walden. Het boek is geïllustreerd met foto's van Nell en Herwarth Walden en hun vriendenkring uit Der Sturm.
G. Bekaert
| |
Poscharsky, V., Bibliographie des Kirchenbaues und der kirchlichen Kunst der Gegenwart. - Institut für Kirchenbau und kirchliche Kunst der Gegenwart, Marburg/Lahn, 1963, dl. 1, 82 pp.; dl. 2, 110 pp.
Een goede bibliografie van een of andere sector van de menselijke belangstelling kan slechts op dankbaarheid onthaald worden. Maar ze stelt ook betrekkelijk hoge eisen van nauwkeurigheid, volledigheid, overzichtelijkheid, systematiek, onontbeerlijk voor de bruikbaarheid ervan. Aan die eisen voldoet onderhavige bibliografie, die heel veel materiaal verzamelt, niet helemaal.
G. Bekaert
| |
| |
| |
Koch, A., Dieter Oesterlen, Bauten und Planungen 1946-1963. - Verlagsanstalt A. Koch, Stuttgart, 1964, 216 pp. geïll.
Dieter Oesterlen behoort tot de generatie Duitse architecten, gevormd in de dertiger jaren door de pioniers van het moderne bouwen. Hij vestigt zich als onafhankelijk architect in 1939, maar pas na de oorlog kan hij te Hannover zijn eigenlijke loopbaan beginnen. Het wordt dan gauw duidelijk dat in de tijd van zwijgen Oesterlen tot eigen opvattingen over de architectuur van vandaag is gerijpt, gebaseerd op een zuivere logische constructie en op een sterke ambachtelijke vaardigheid. Wat hij ook aanpakt draagt de stempel van een zorgvuldige, heldere en verfijnde geest. De vormentaal van de moderne architectuur wordt in zijn handen niet vernieuwd, nauwelijks verrijkt, maar wel met een eigen gratie toegepast. Zijn liefde voor het materiaal en zijn aandacht voor het detail spelen een voorname rol in zijn werk. Deze constanten kan men al zien in de eerste drie zeer verschillende opdrachten die in de voortreffelijke monografie worden voorgesteld: de restauratie van de Marktkirche te Hannover, een filmstudio in diezelfde stad, een papierfabriek te Lachendorf bei Celle. Tot zijn bekendste werken behoren de gebouwen van de TH te Braunschweig, de St. Martinskirche te Hannover, de Christuskirche te Bochum, een kunstcentrum te Hameln/Weser en een Schwesternhaus te Hannover-Linden. De illustraties van het boek zijn goed verzorgd en zeer uitgebreid. Van elk werk worden verschillende foto's, plattegronden en doorsneden getoond. Het boek is het tweede deel in de serie Bauten und Planungen. Het eerste deel was aan E. May gewijd.
G. Bekaert
| |
Strobl, Alice, Gustav Klimt: Zeichnungen und Gemälde. - Verlag Galerie Welz, Salzburg, 1962, 88 pp., geïll.
Mitsch, Erwin, Egon Schiele: Zeichnungen und Aquarelle. - Verlag Galerie Welz, Salzburg, 1961, 79 pp., geïll.
Koschatzky, Walter, Wilhelm Thöny; Zeichnungen und Aquarelle. - Verlag Galerie Welz, Salzburg, 1963, 87 pp., geïll.
Schmeller, Alfred, Moldovan: Zeichgnungen. - Verlag Galerie Welz, Salzburg, 1957, 79 pp., geïll.
In de eerste helft van deze eeuw heeft Oostenrijk enkele kunstenaars gehad, die door hun kwaliteiten als kunstenaar en hun typische Oostenrijkse karaktertrekken recht hebben op onze belangstelling. Zij kenmerken zich door verfijnde smaak, door een zekere lyriek in hun voordracht en ook wel door een bepaald eclectisisme. Hier is goed merkbaar, dat men in Oostenrijk leeft op het randgebied van twee culturen: de Germaanse en de Slavische. De genoemde karaktertrekken maakten de Oostenrijkse kunstenaars bijzonder geschikt om een eigen en zeer sterke rol te spelen in de z.g. Jugendstil of Secession-kunst.
Drie van de vier bovengenoemde deeltjes behandelen bekende figuren uit deze kunstrichting. Gustav Klims is ook buiten zijn land bekend geworden. Zijn etherische vrouwenfiguren en sterk decoratieve landschappen trokken in de periode van de Jugendstil sterk de aandacht. De jong-gestorven Egon Schiele, wiens figuren soms maniëristisch aandoen, zoals trouwens veel kunstwerken uit die periode, maar die toch ook bijzonder boeien door de suggestieve kleuren, is de meest eigenzinnige uit de groep. Wilhelm Thöny is de neer Frans-georiënteerde kunstenaar. Hij maakte prachtige lichte, bijna ijle aquarellen, speels en zwierig. Het boekje geeft een reeks aquarellen uit de laatste periode van zijn leven. Deze tonen aan, hoe de kunstenaar zich verder heeft ontwikkeld en volledig zich los maakte van de strakke decoratieve lijnen uit zijn Jugendstil-periode. Moldovan is de jongste van de vier kunstenaars. Hij werd geboren in 1918 en begon pas te exposeren na de 2e Wereldoorlog. Men ziet aan zijn werk, dat hij zich volledig aansluit bij de tekenstijl van na 1950.
De deeltjes zijn uitstekend geïllustreerd en geven een goede gelegenheid om op aantrekkelijke wijze kennis te maken met vier belangrijke Oostenrijkse kunstenaars.
C. de Groot
| |
Toneel
Evans, Gareth Lloyd, J.B. Priestley the Dramatist. - Heinemann, London, 1964, 230 pp., 35
Priestley's bijdrage tot het 20e-eeuwse drama mag vrij dubieus lijken maar is in elk geval omvangrijk en in deze studie poogt S. objectief na te gaan waarom. Hij volgt in de periodisering dezelfde indeling die Priestley in zijn verzamelde
| |
| |
oeuvre al onderscheidde: de time-plays, de comedies en de society-plays. Uiteraard moet S. de ingewikkelde problematiek van Priestley's opvatting van de ‘tijd’ bespreken, waarbij hij wel begrip betoont voor de bedoeling maar moet vaststellen dat het resultaat doorgaans zwak is uitgevallen. Voor de comedies betreurt hij de al te commerciële rozigheid van het typologische happy-end. Waardering spreekt hij uit voor de sociaal-geëngageerde stukken waarin hij niet de socialiserende perspectieven beklemtoont, maar de menselijke caritas en de behoefte aan solidariteit van alle mensen. Tevens meent S. in deze stukken, ook dramatisch, de meeste theatrale waarde aan te treffen. Zonder van een rehabilitatie te moeten spreken, is deze studie in elk geval van een zakelijke rechtvaardigheid die Priestley meer verdienste toekent dan zijn huidige roep als dramaturg inhoudt.
C. Tindemans
| |
Garten, H.F., Modern German Drama. - Methuen, London, 1964, 296 pp., 25
In deze tweede druk (19591) heeft S. (een geboren Duitser) de vrij drukke activiteit der laatste jaren toegevoegd aan een merkwaardig overzicht, dat objectief en kritisch een model is. Wel geeft S. toe aan de historicus-mentaliteit een dramatische schematisering duidelijk te maken via thematische samenvattingen, maar hij vergeet niet deze encyclopedische bezigheid telkens aan te vullen met analyse van motieven, scenische visie, dialoogtechniek en ideologische impulsen. En ondanks de overdaad aan informatie, die hem dan ook nagenoeg elk auteur uit deze eeuw doet behandelen, komt er een panorama uit dat rechtvaardig is omdat het in staat is het toevallige te onderscheiden van het echt blijvende, zelfs voor de jongste debutanten (van Hochhuth tot Dorst).
C. Tindemans
| |
Wellwarth, George E., The Theatre of Protest and Paradox. Developments in the Avant-garde Drama. - Macgibbon and Kee, London, 1965, 315 pp., 30
Pronko, Leonard Cabell, Avant-garde: The Experimental Theater in France. - University of California Press, Berkeley, 1964, 225 pp., $ 1,50.
Ionesco en Dürrenmatt onder één zelfde hoofd aan te treffen, is verrassend. Dat nochtans doet Wellwarth en zijn lijvig boek is een intelligent bewijs dat zijn rubricering zin heeft. S. laat zich inderdaad niet weglokken door het variërende eindprodukt maar tracht de kern te raken. Hij ziet bij deze auteurs (en bij uitbreiding vanzelfsprekend ook hun omgeving, van Beckett, Audiberti, Genêt via Frisch, Pinter en Simpson tot Osborne, Behan, Arden, Albee en Gelber) een identieke impuls aanwezig: ongenoegen over de huidige wereld. Het verschil zit er dan in dat Ionesco de paradox verkiest, de voze plekken mateloos overdrijft en tot nonsens komt die de zinloosheid van deze karakteristieken beklemtoont, terwijl Dürrenmatt de wereld, zo compact als zij is, zichzelf ad absurdum laat voeren. Waarbij S. tot de conclusie komt dat het nihilisme van een Dürrenmatt nog sterker uitvalt, omdat het op de individuele mens toepasselijk wordt, terwijl Ionesco altijd kosmisch mikt en dus autonome integriteit ergens toch nog latent mogelijk acht. In deze gedachtengang struikelt S. over een serie heilige huisjes, vooral bij de Britten, waar hij Osborne, Wesker, Kops en Arden zonder meer bij de archaïsmen rekent, terwijl van de Amerikanen alleen J. Richardson deze bijl overleeft. Zijn methode is altijd de zakelijke benadering van de motieven, het opzoeken van de impulsen, de vraag naar de scenische realisatie en een dubbele punt over de uiteindelijke betekenis.
Deze systematiek blijft uit bij Pronko. S. ontwijkt zakelijkheid en kille analyse en vlucht naar de etherische domeinen van literaire esthetica en desinterpretatie, waarbij hij algemeenheden en cliché's niet schuwt. Grondig is hij eigenlijk alleen in het nagaan van de rol van Jarry en Artaud, en samen met wat Wellwarth over deze twee pioniers schrijft, valt inderdaad wel de hele basis te reconstrueren die de hedendaagse dramatiek conditioneert. Uiteraard kritisch te lezen, maar dan ook meteen verplichte lectuur.
C. Tindemans
| |
Eich, G., In anderen Sprachen - Suhrkamp Verlag, Frankfurt, 1964, 224 pp., DM 5.80.
Deze vier nieuwe luisterspelen zijn er, nog meer dan al het geval was in S.'s vorige produktie, op uit achter de bekende realiteit een nieuwe en andere op te bouwen. In Meine sieben junge Freunde, Die Stunde des Huflattichs en Bliek auf Venedig is het motief telkens de fundamentele
| |
| |
onmogelijkheid van de mens tot communicatie te komen. De eenzaamheid is echter geen natuurtoestand maar een door maatschappij en beschaving opgedrongen euvel waardoor de behoefte aan samenleving, aan gemeenschap, aan bij-elkaarhoren wordt verstoord en het individu afglijdt naar een naamloos iets. De bewustzijnstoestand van de protagonisten levert dan het hoorspelproces. In Man bittet zu läuten is de volgorde averechts; hier vangt een hotelportier de levenskrachten van zijn gasten op, maar formeel krijgen we enkel zijn replieken te horen. Zelden is de onmogelijkheid tot dialoog zo pregnant omgezet in bewustzijn.
C. Tindemans
| |
Zweig, S., Die Dramen. - S. Fischer Verlag, Frankfurt, 1964, 875 pp., DM 46.
Het verzamelde dramatische werk van de Oostenrijkse auteur S. Zweig (1881-1942), bevat hoofdzakelijk vertalingen (van E. Verhaeren, R. Rolland, B. Jonson en L. Pirandello). Zijn eigen neoromantische oeuvre spreekt nog het best in Tersites (1907) en Jeremias (1917), waarin hij de ongewone levenshouding, het ethische outsider-dom gestalte geeft in perfect-metrische vormen. Deze vormbeheersing blijkt echter op afstand een nadeel omdat ze emotie en inzet verhindert of opvangt en de personages al te sterk karakteriseert als constructies. Kamerspelen schreef hij ook in Der verwandelte Komödiant, Das Haus am Meer, Legende eines Lebens, Die Flucht zu Gott en Das Lamm des Armen. Telkens boeiend om een historische reconstructie, gezond-maniëristisch in de evocatie van tijdskleur en levenssfeer, maar artificieel in handeling en mensen. Voor het levende theater waarschijnlijk niet te herontdekken, maar zeker belangrijk voor de kennis en waardering van een periode waarin een literaire voorkeur nog kon samenvallen met levensstijl.
C. Tindemans
| |
Holl, K., Geschichte des deutschen Lustspiels. - Wissenschaftliche Buchgesellschaft, Darmstadt, 1964, 439 pp., DM 55.
Een fotomechanische herdruk van een oorspronkelijke studie verschenen in 1923, een klassieker van de Duitse literatuurwetenschap, geschreven vanuit een filologische-literairhistorische instelling, waarbij alleen de tekstwaarde als aanleiding tot theater wordt geapprecieerd en de dramatische uitbeeldbare kwaliteiten niet ter sprake komen. Dit laatste gemis bepaalt de leeftijd van het werk dat nu niet meer uit dezelfde geest zou kunnen geschreven worden. Niettemin zijn de analytische geest en de methode van periodisering ook thans nog exemplarisch. S. componeert dit thematische en generische overzicht vanuit een evolutiebewustzijn dat begrip heeft zowel voor stijl en compositie als voor de veranderende ethica en de sociaal-maatschappelijke resultaten die telkens verantwoordelijk zijn voor stilistische hernieuwing en thematische behoeften. Als naslagwerk nog steeds niet achterhaald.
C. Tindemans
| |
Varia
Todd, John M., Maarten Luther, uit het engels vertaald door J. Verstraeten. - J.J. Romen en Zonen, Roermond en Maaseik, 1965, 403 pp.
De vanuit het agnosticisme tot het katholicisme bekeerde uitgever J.M. Todd presenteert ons een uitermate boeiend geschreven werk, dat geheel accordeert met de moderne positieve visie op de christelijkheid van Luthers streven, zoals deze bij de katholieke vorsers op het continent doorgebroken is. Naast interesse voor de psychologische verklaarbaarheid van Luthers reacties brengt deze populaire, maar wetenschappelijk verantwoorde studie bekendheid met de theologische visie en de werken van de Hervormer, hoewel er weinig citaten worden aangehaald en het kritische apparaat tot een - overigens belangrijk - minimum beperkt blijft. Daar de laatste 15 jaren van Luther bijna niet beschouwd worden, komt niet zo duidelijk tot uitdrukking, waarin het grote onderscheid met het katholicisme uiteindelijk bleek te bestaan. De studie suggereert juist daardoor echter, dat Luthers visie in principe in het katholieke geheel past. We wensen dit werk niet het minst in lekenkringen een ruime verspreiding toe, zowel bij katholieken als protestanten, daar beide partijen er ‘de ander’ beter in kunnen leren kennen.
W. Boelens
| |
Fromme, Allan, Seksualiteit, huwelijk en gezin, vert. H. Van der Burght (Levensaspecten). - Lannoo, Tielt, 1965, 336 pp., geb. F. 135.
De titel van de Engelse uitgave, The Psychologist looks at Sex and Marriage,
| |
| |
licht de lezer reeds dadelijk in over het beperkte standpunt waarop S. zich plaatst bij het benaderen van situaties en problemen die betrekking hebben op seksualiteit en huwelijk, en niet zozeer op het gezin, zoals de Nederlandse titel laat vermoeden. S. behandelt z'n onderwerp met de vakkennis van een vooraanstaand psychiater, die tevens een nuchtere kijk heeft op de realiteit en daarom reeds zijn lezers alle vakterminologie liefst bespaart. Elk hoofdstuk omvat een aantal hoofdgedachten, telkens geformuleerd in korte, duidelijke zin en daarna uitgewerkt over ongeveer één blz. Waar S. echter z'n domein verlaat getuigt hij soms van wat simplistische opvattingen, zo b.v: inzake moraal, waar hij schrijft: ‘de moraal is te algemeen en onpersoonlijk om rekening te kunnen houden met de persoonlijke noden van het individu’ (p. 276). De Nederlandse tekst voldoet slechts ten dele; de vertaling van de titel is daarvoor reeds een aanduiding.
L. Braeckmans
| |
Lankester Harding, G., Archeologie in Jordanië (Aula). Het Spectrum, Utrecht, 1965, 240 pp..
Dit uitstekend werk is meer dan archeologie. Mr Harding, die van 1936 tot 1956 aan het hoofd stond van het jordaans Departement van Oudheden, en daarvóór reeds lange jaren Jordanië heeft doorkruist en meegewerkt aan verschillende opgravingen, is niet alleen een geleerde, doch ook een bekwame en onderhoudende gids. Daar in deze studie praktische aanduidingen voor de reiziger niet ontbreken, zou ik haar willen typeren als een wetenschappelijke reisgids, doch zonder ballast en met glasheldere uitleg in levendige stijl; het geheel tegen de achtergrond van historische, bijbelse en archeologische gegevens, welke niet alleen verwerkt zijn in de uitleg zelf, doch reeds prachtig samengevat in de eerste vijftig bladzijden. Systematisch reizen wij van het Noorderdistrict (Irbid, Amman, Medeba, Nebo, Dzjerasz, het oude Geraza), naar het Midden, het land der Moabieten (Diban, Kerak), waar verrukkelijke vergezichten ons verrassen, om te komen aan de rand van de woestijn, het zuidelijke district met Petra en Akaba met hun taferelen van grote schoonheid. Eveneens zeer interessant is de tocht langs een negental paleisvestingen of kastelen der Omajaden in de woestijn, en het bezoek aan Jericho en de Chirbet Qoemraam. Uitstekend zijn ook de plattegronden en kaarten om de uitleg gemakkelijk te volgen. Ofschoon Schr. getuigt, dat hij te lang in het land is geweest om de eerste frisse indrukken weer te geven, wekt dit schijnbaar eenvoudig, doch rijk werk toch zeker het enthousiasme van de lezer en reiziger op, die zal moeten toegeven dat hij niet wist, dat Jordanië zó rijkelijk bedeeld was met monumenten uit het verleden.
O. Hendriks
| |
Kretschmer, E., Gestalten und Gedanken. - G. Thieme Verlag, Stuttgart, 1963, VIII-223 pp., geb. DM. 28.
‘Körperbau und Charakter’ (1921) en ‘Medizinische Psychologie’ (1922) hebben E. Kretschmer wereldvermaardheid bezorgd en waren de aanvang van 'n lange reeks werken over constitutiebiologie en psychotherapie. In dit werk nu verhaalt hij ons zijn leven, de groei van zijn inzichten, de omgeving waarin hij als professor en als psychiater arbeidde. Meteen overstijgt hij het louter biografisch kader en treedt hij naar voren als fijnzinnig getuige van een stuk cultuurgeschiedenis. Als leider en coördinator van de psychiatrische beweging in Duitsland heeft hij aan het navorsingswerk, de klinische verzorging, het wetenschappelijk verenigingsleven een cachet gegeven dat zijn eigen persoonlijkheid weerspiegelt; het is tactvol, eerlijk en aristocratisch.
F. Cuvelier
| |
Schumacher, Joseph, Die anfänge abendländischer medizin in der Griechischen Antike. - (Urban Bücher No. 84) W. Kohlhammer-Verlag, Stuttgart, 1965, 160 pp.
‘Denn ein Artz, der zugleich Philosoph ist, kommt einem Gotte gleich’, moet Hippocrates hebben gezegd. Deze uitspraak zou het motto van Schumachers boek kunnen zijn. De auteur, die zelf gepromoveerd is in de geneeskunde én in de filosofie, brengt de gedachtenwereld van de voor-socratische denkers naar voren als priester-artselijke filosofie, hiertoe verleid door de omstandigheid dat menige oude griekse wijsgeer tevens arts was en de natuurfilosofie van de voor-socratische tijd tegelijkertijd theologie en geneeskunde omvat. Na Thales, Anaxi-manderos en Anaximenes, komt hij bij Pythagoras en Heraklitos, en via Empedokles bij de atomisten Demokritos en Leukippos. Zo wordt tenslotte het Corpus Hippocraticum bereikt, waarin de
| |
| |
empirische geneeskunde van de voor-socratische natuurfilosofie wordt doordrongen, en zó een basis wordt waarop de hedendaagse geneeskunde in verschillende opzichten steunt. Dat Schumacher zich er niet over uitlaat dat vermoedelijk slechts 5 à 6 van de 150 corpusdelen van Hippocrates zelf zijn en de hippocratische eed uit pythagoreïsche kringen afkomstig is, doet niets af aan de waarde van zijn doorwrochte studie waarvoor dit soort historische bedenkingen ook eigenlijk weinig relevant zijn.
J.J.C. Marlet
| |
Rasch, Dr. Wilfried, Tötung des intimpartners. - Ferdinand Enke Verlag, Stuttgart, 1964, 101 pp.
Heft 31 van de serie ‘Beiträge zur Sexualforschung’ bevat een eerste mededeling omtrent criminaal-biologische onderzoekingen uit de psychiatrische universiteitskliniek van Hamburg. De bedoeling van de auteur is licht te werpen op de motivering van homicide vanuit de dynamiek der relatie dader - slachtoffer, in deze studie een liefdesrelatie. Aan de hand van casuïstiek slaagt hij er in een aantal eigenschappen en omstandigheden te verzamelen die beide polen van bedoelde relatie kenmerken en die de conflictsituatie goeddeels bepalen. (Deze relatie kan er een zijn van geliefden, van echtgenoten of van mensen die elkander incidenteel ontmoeten).
Rasch beschrijft hoe de moorddaad zich uit de situatie ontwikkelt als een factische oplossing, na een aanloopperiode (welke vooral bepaald wordt door de levensgeschiedenis van de dader) en in een aparte stemmingstoestand (homicidale dispositie). De waarde van de studie van Rasch is voornamelijk gelegen in de ordening der gegevens in het kader van een ‘verstehende’ psychologie en pathopsychologie. Zijn boek wordt speciaal aanbevolen aan werkers op het gebied van de criminologie en forensische psychiatrie.
J.J.C. Marlet
| |
Hinz, Walter, Das Reich Elam (Urban-Bücher 82). - W. Kohlhammer, Stuttgart, 1964, 164 pp., met 40 kaarten en tekeningen, plus 32 afbeeldingen in kunstdruk, DM. 4,80.
Door zijn uitgebreide kennis en volhardend onderzoek is de geleerde oriëntalist W. Hinz, professor in de Iranische wetenschappen aan de universiteit van Göttingen, erin geslaagd ons de geschiedenis en cultuur van Elam te openbaren. Inderdaad, ofschoon slechts in klein formaat, is zijn groot en groots werk ‘een openbaring’. Zijn de studies over Akkadië, Sumerië, Assyrië en Babyion zeer talrijk, over het zelfstandig tweeduizendjarig rijk van Elam (2500-640), met zijn eigen taal, geschiedenis, godsdienst, cultuur en kunst, wisten wij heel weinig. Elam heeft zich slechts langzaam prijs gegeven wegens de moeilijkheid van het schrift en het ondoorgrondelijk karakter der Elamieten zelf.
Met ongelofelijk geduld heeft Schr. de ingewikkelde geschiedenis van Elam met haar verschillende dynastieën kunnen ontdekken. Daarbij wordt geen enkel aspect vergeten: godsdienst, taal, schrift, recht en kunst. De kunst is als het ware ineens in volle rijpheid naar voren gekomen: fijne ceramiek, metaalbewerking met gestileerde vormen en warme kleuren, groteske en kleinkunst, en vooral de bewonderenswaardige bouw en inrichting van de zigurat Tschoga Sambil.
Deze studie is dan ook meer dan een gelukkige aanvulling der oud-oosterse geschiedenis, zij is daarvan een schakel, welke ons tot nu toe in een volledig overzicht ontbrak.
O. Hendriks
| |
Gerster, G., Nubien, Goldland am Nil. - Artemis Verlag, Zürich, 1964, 228 pp., 220 pl. waarvan vele in kleur, 35 afb., geb. 68 Zw.F.
De Assoeanstuwdam zal binnen afzienbare tijd een groot gedeelte van het bewoonde gebied van Nubië door een ‘kunstmatige zondvloed’ onder water zetten. Belangrijke oud-Egyptische en christelijke monumenten worden daardoor tot de verdrinkingsdood veroordeeld. Een paar ervan worden verplaatst (o.a. de twee rotstempels van Aboe-Simbel). Uit andere worden de voornaamste kunstwerken, reliëfs en fresco's, weggenomen (o.a. de bisschopskerk van Faras). Nog andere worden door hoge dijken tegen het water beschermd (de tempel van Philae). De honderdduizend Nubiërs die nog in dat gebied wonen zullen hun wondere dorpen moeten verlaten om ze hogerop opnieuw te bouwen. Over dat alles heeft het de Zwitserse journalist Georg Gerster in zijn prachtig boek. Jarenlang verbleef hij in het bedreigde gebied, maakte vele opgravingen mede, werd vertrouwd met het leven van de inheemse bevolking. In een vlotte tekst, het resultaat van grondige voorstudie én van directe contacten met de beste Egyptologen van het ogenblik,
| |
| |
en een serie indrukwekkende foto's tekent Georg Gerster een portret van het oude Nubische cultuurlandschap. De uitgever liet niets onverlet om de waarde van tekst en beeld volledig tot haar recht te laten komen.
S. Heester
| |
Kwant, R.C., Filosofie van de arbeid (Filosofie en Cultuur, 1). - Nederl. Boekhandel, Antwerpen, 1964, 266 pp., ing. F. 210.
Toen onze wereld nog minder met ideologie en rationaliteit doordrongen was, zou men het wellicht voor dwaas gehouden hebben over de arbeid te filosoferen. Maar sedert de duizelingwekkende ontwikkeling van de cultuur twijfelt niemand er meer aan dat een klare, bezonnen kijk op de elementaire dimensies van ons bestaan een levensnoodzakelijkheid is geworden. Zo niet, dan worden wij overrompeld. R.C. Kwant opent op waardige wijze deze nieuwe, Nederlandse wijsgerige reeks. Hij peilt naar de zin van de arbeid, hoe de mens door de arbeid zijn gebondenheid met de natuur beheerst hij beschrijft de universaliteit van de arbeidsakt, zijn streven naar vermenselijking, zijn verband met eigendom en vrijheid, kortom alle facetten van het moderne arbeidsgebeuren. Als men weet hoe dit werk gegroeid is uit een veelvuldig contact met mensen die in de praktijk van de arbeid een verantwoordelijke positie en een concrete taak vervullen, zal men des te meer appreciëren hoe vlot en zuiver de empirische feitelijkheid hier wordt beschreven en gedacht. De stijl is onderhoudend, overvloedig, trefzeker in de ontmoeting der fenomenen, en het betoog blijft steeds op strikt filosofisch vlak. Het wordt nooit tot een verkapte theologie Wat natuurlijk niet zeggen wil dat een theologie en een spiritualiteit van de arbeid niet verder wenselijk worden geacht.
A. Poncelet
| |
Lammers, Prof. dr. C.J. e.a., Medezeggenschap en overleg in het bedrijf. - (Marka), Spectrum, Utrecht.
Het scheppen van democratische werken leefruimten vormt ongetwijfeld een van de gewichtigste opdrachten van deze tijd. Op zeer verschillende levensterreinen is de roep aanwezig om binnen de grotendeels technisch bepaalde procedures spelregels te ontwerpen voor echt menselijk verkeer. Dialoog, communicatie, medezeggenschap zijn veel gebruikte begrippen, die alle terugwijzen naar de behoefte ons massale produktie- en consumptiebestel een menselijk karakter te doen behouden.
Het boekje ‘Medezeggenschap en overleg in het bedrijf’ richt zich op de problematiek van het medeweten, medespreken en eventueel medebeslissen van de werknemers in de ondernemingen. Het is opgebouwd uit een serie voordrachten gehouden op de bedrijfssociologische studiedagen 1964. De auteurs, waaronder bekende figuren als prof. Lammers en dr. Horringa, belichten aan de hand van begrippen en onderzoekmethodieken uit het arsenaal der sociale wetenschappen verschillende medezeggenschaps- en overlegvormen die men in de bedrijven kan aantreffen. Van sociologische onderzoekingstechnieken is een ruim gebruik gemaakt, hetgeen het voordeel biedt dat de ingenomen standpunten zo veel mogelijk aan feiten zijn vastgeschroefd. Het geeft het boekje een enigszins nuchter en zakelijk karakter, hetgeen evenwel juist zijn waarde vergroot.
W. Reynaerts
| |
Scheepmaker, N., Organisatie en automatisering. (Aula), Spectrum, Utrecht.
- In het boek van drs. Scheepmaker over Organisatie en automatisering wordt de nadruk gelegd op de personeelsaspecten van de automatisering in het bedrijf, en met name van de invoering van de computer. Behandeld worden b.v. selectie, opleiding en communicatie. Hierdoor wordt de aandacht gevestigd op een aantal belangrijke problemen, die echter niet helemaal uit de verf komen. Daartoe is de schrijver te weinig concreet, en geeft hij te weinig aan welke van verschillende in aanmerking komende procedures in bepaalde situaties gevolgd moeten worden.
Het veelvuldig, en voor de niet ingevoerde lezer nogal eens overbodige, amerikaanse vakjargon (het materiaal is voor een belangrijk deel te danken aan een studieverblijf in de Verenigde Staten) irriteert soms. Het wachten is m.i. op een vervolg, dat aan de orde gestelde theorieën meer specificeert en concreter uitwerkt. Het begrippenapparaat daartoe ligt in het thans verschenen boek opgeslagen.
G. Schlichting
| |
Katona, George, De invloed van de consument. (Aula), Spectrum, Utrecht.
- Het bekende boek van Katona, die in de Verenigde Staten veel
| |
| |
gezag geniet op het gebied van de ‘psychologische economie’, is een uitstekende inleiding tot een vak dat in Nederland nog ternauwernood burgerrecht heeft verworven. Katona vindt in zijn onderzoekingen dat de consument zich in de regel door het gezond verstand laat leiden en een zeer redelijk inzicht heeft in wat voor hem op langere termijn economisch wenselijk is. De schrijver behandelt met name ook de makro-economische gevolgen van consumentenbeslissingen, en komt soms tot voor de oningewijde verrassende conclusies. Het boek is vooral beschrijvend; een fundamentele theorie bevat het niet. De flap vermeldt dat het onderhoudend is.
Enkele kleine opmerkingen: het jaar van de amerikaanse uitgave zou vermeld kunnen worden; naar de literatuur te oordelen is het 1959 of 1960. Een onderzoek naar feitelijke gedragingen noemt men in Nederland niet ‘opinie-onderzoek’. Het aanhangsel over methodologie geeft weinig nieuws, doch is nuttig als inleiding; men doet het beste dit het eerst te lezen.
G. Schlichting
| |
Wemelsfelder, J., e.a., Geld, aspecten van het gebruik, het najagen, het verspillen. (Aula), Spectrum, Utrecht.
- De eerste twee hoofdstukken van de pocket over ‘Geld’, een bundel opstellen ter gelegenheid van een bankjubileum, zijn een economische inleiding; zij hebben het nadeel gehad van hun onderwerp vele aspecten even te moeten aanstippen, van welke taak zij zich overigens boeiend kwijten. De haast waarmee veel informatie moet worden meegedeeld voelt men minder in de hoofdstukken over de psychologische, sociologische, literaire en ethische kanten van het verschijnsel geld. Voor de leek is het hoofdstuk over de ontwikkelingspsychologie het meest spectaculaire. Het hoofdstuk over de ethiek is aanvankelijk wat voorzichtig, zij het dat de uiteindelijke conclusies duidelijk genoeg zijn. Het laatste - wijsgerige - hoofdstuk is moeilijker dan de andere; het is dan ook niet eenvoudig in één adem te spreken over het slijk der aarde (zie het hoofdstuk over ontwikkelingspsychologie) en de human condition. Via het begrip secularisering wordt hier echter een goed begaanbare weg gewezen, waarlangs men tot een verstaan van het huidige verschijnsel geld in een breder perspectief kan komen.
Voor de geïnteresseerde lezer van velerlei oriëntatie is dit boekje een aardige introductie in de wereld van het geld.
G. Schlichting
| |
Stiennon, E., Etude expérimentale sur la fonction des mots en analyse grammaticale (Etudes et Recherches de pédagogie expérimentale). Nauwelaerts, Leuven, 1965, 128 pp., F. 180.
In de literaire vorming is de kennis van de grammaticale analyse van groot belang. De auteur heeft een onderzoek gewijd aan deze kennis in de laagste klassen van de waalse jezuïtencolleges. Hij heeft daarvoor een objectieve procedure opgesteld en voorgelegd aan de 690 leerlingen van 8 colleges. Deze methode maakt een objectief vergelijkend oordeel mogelijk. Niet alleen blijkt het welke ‘klassieke fouten’ door 50 tot 80% der leerlingen begaan worden, maar tevens hoe de leraren zich geen rekenschap geven van de moeilijkheid van de gestelde examenvragen. De auteur vermeldt ook belangrijke problemen inzake het vroeg aanleren van de grammaticale analyse: in de zgn. primaire scholen wordt deze analyse niet uitdrukkelijk aangeleerd, dit gebeurt alléén in de zgn. voorbereidende afdelingen. Dit heeft tot gevolg dat een aantal leerlingen zwaar gehandicapt de laagste latijnse beginnen. Dit boek vestigt de aandacht op dit belangrijke probleem dat een ware democratisering van het onderwijs onmogelijk maakt.
H. Somers
| |
Alexander, Christopher, Notes on the Synthesis of Form. - Harvard University Press, Cambridge, Massachusetts, 1964, 216 pp., $ 6,75.
Dit intelligente boek bevat een poging om het proces van de redelijke ordening van complexe problemen tot een methodiek te ontwikkelen. Veronderstellen we een probleem dat bestaat in het construeren van een oplossing voor een complexe situatie welke door een 100-tal van elkaar afhankelijke factoren beheerst wordt. Is het mogelijk een procedure te volgen die ons min of meer het vinden van een oplossing, en wel meer bepaald een concrete vorm, mogelijk maakt? De mathematische analyse laat inderdaad toe deze complexe situatie te reduceren tot kleinere gehelen, die vrijwel onafhankelijk zijn van elkaar en die elk voor zich opnieuw aan een analyse kunnen onderworpen worden. Deze trapsgewijze analyse wordt daarna door een trapsgewijze synthese tot vorm uitgebouwd. De
| |
| |
auteur is professor in de architectuur aan de Harvard-Universiteit. Zijn oplossing is geïnspireerd door de informatie- en probabiliteitstheorie, die hij op handige wijze toepast op de complexe problematiek van de ruimtelijke ordening, doch de oplossing zelf is zo algemeen dat zij toepasselijk is op om het even welk complex probleem.
H. Somers
| |
Struik, Prof. Dr. D.J., Geschiedenis van de wiskunde. - Aula, Spectrum, Utrecht, 1965, 256 pp.
De auteur heeft zijn oorspronkelijk in het Engels uitgegeven werk zelf vertaald en bijgewerkt. Hoewel zijn uiteenzettingen ook voor de leek op dit gebied interessant zijn door de talrijke belangrijke personen uit de geschiedenis van de wiskunde die hij bespreekt, valt het voor de oningewijden niet mee zijn betoog steeds te volgen.
R.S.
| |
Plas, Michel van der, Het tweede dagboek van het Concilie. - Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1965, 262 pp., f 7,90.
De kracht van Van der Plas in deze Conciliekroniek ligt in de sfeertekening. Met scherpzinnigheid en een nooit ontbrekende humor weet hij de lezer als het ware van dichtbij de gebeurtenissen mee te laten beleven, de personen mee te doen ontmoeten. Het gevolg hiervan is, dat men bij 'n latere lezing, nu de gebeurtenissen zelf vaak door andere werden achterhaald, vooral oog krijgt voor het menselijke - niet zelden al te menselijke - maar daardoor uitermate boeiende van de Conciliezittingen. Schr. heeft in zijn wekelijkse verslagen zich een voortreffelijk verslaggever en opmerker getoond, wiens verontwaardiging en teleurstelling steeds door humor worden gerelativeerd. Daardoor kan zijn verslag, in de donkerste ogenblikken, toch een fundamenteel optimisme bewaren. Voor hen die niet vakmatig maar uit belangstelling het Conciliegebeuren nog eens willen beleven, een prettig boek.
G.J. Adriaansen
| |
Elseviers Moderne Atlas. - Elsevier, Amsterdam-Brussel, 1964, 240 pp., geïll., 295 F.
De nieuwe Elseviers Atlas bestaat uit 36 zorgvuldig, in acht kleuren, gedrukte kaarten (23 × 27 cm) van de wereld, de werelddelen, de verschillende landen of landstreken. Bijzondere aandacht krijgen de landen van Europa, vooral Nederland en België waaraan telkens een overzichtskaart en twee deelkaarten zijn gewijd. Verder bevat de atlas een groot aantal tweekleurige detailkaarten, die in de tekst zijn geplaatst. De tekst zelf heeft eerst een algemeen gedeelte over o.a. het zonnestelsel, de wereldbevolking, de wereldwaterhuishouding en dergelijke meer. Daarop volgt een kaarten- en landenbeschrijving. Deze laatste is vrij nauwkeurig. Men had mogen verwachten dat de artikelen over de verschillende landen naar een zelfde schema zouden worden opgebouwd. Bij de verschillende werelddelen zijn een serie illustraties gevoegd. Een uitstekend handboek, dat met zijn register van 20.000 namen een grote bruikbaarheid bezit.
S. Heester
|
|