Streven. Jaargang 18
(1964-1965)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 294]
| |
BoekbesprekingGodsdienstFontaine, Dr. P.F.M. Abraham onze Vader. Beschouwingen bij Genesis 12-24 (collectie God en Mens). - Malmberg, 's-Hertogenbosch, 1964. 141 pp., f 8,25.Evenals ‘Uit God geboren’, wordt ons ook dit werk aangeboden als de vrucht van een bijbelclub. Doch andere ‘bronnen’ borrelen te sterk op, zodat het niveau zelfs van een dure ‘handleiding’ overschreden wordt. De methodiek is volmaakt (tekst, aanduiding van bronnen, uitleg, samenvattende beschouwing), en op uitstekende wijze komt de bijbelclub in contact met het probleem der bronnen-theorie, litteraire en historische kritiek. Trouwens hoofddoel van de Schr. is aan te tonen dat Genesis historisch materiaal verwerkt op litteraire wijze met een profetisch doel. Vraag is nu welk element voor een bijbelclub moet overheersen? Ik meen dat hier enigszins teveel de nadruk wordt gelegd op etymologie, archeologie, volkenkunde, familiestammen; b.v. de lange uitleg van C 14 (p. 52-70) is zeker overdadig. De profetische visie echter wordt niet verwaarloosd. Sterk wordt de nadruk gelegd op de groeiende toename van het geloof van Abraham, zijn totale overgave aan God. Ook vele andere thema's (universaliteit van God, onverschuldigdheid, verbond, besnijdenis, strijd tegen het kwaad, Gods macht, etc.) zijn aangeduid. En toch komt deze gehele profetische visie niet voldoende tot haar recht en dit niet alleen wegens de overvloed van realia, doch ook wegens de ‘beschouwing’ (samenvattingen), welke dikwijls meer ‘meditaties’ zijn dan bijbelse visie (b.v. Abraham en Adam, p. 32-33; Jesus in Egypte, 45; Lot en Abraham, 50; Slaap van Adam en Abraham, 74 etc, etc). Wellicht was het voor een bijbelclub belangrijker geweest de thema's synthetisch te behandelen, vanuit wel aangegeven, doch hier niet voldoende uitgewerkte princiepen: zoals lotsverbondenheid van Abraham en Israël; personen-geschiedenis is volkeren-geschiedenis, historische retro-jectie, waarbij latere wetten en instellingen reeds aan de aartsvaders worden toegeschreven. Met deze vaststaande princiepen kan men heel wat ingewikkelde uitleg vermijden (een goed voorbeeld is het bezoek van Jahweh aan Abraham, 93-94). - Wanneer men zich zoveel moeite geeft de litteraire kritiek uit te leggen, waarom dan niet duidelijk gemaakt dat wij in de ‘verhalen’ van Abraham het volmaakte geloof van Israël terugvinden in bepaalde ‘gegevens’ der oude traditie. Een uitstekende ‘handleiding’ voor bijbelclubs, wanneer de leider deze aan de capaciteit der deelnemers weet aan te passen. Olaf Hendriks | |
Haaren, J. van, Jonge mensen geloven.... De geloofshouding van de grotere jeugd. - Uitg. Pax, 1963, 105 pp., f 5,90.Een bundel opstellen welke grotendeels gepubliceerd werden in ‘Huwelijk en Huisgezin’. In eenvoudige bewoordingen tracht de auter begrip te wekken voor de bijzondere opgaven en moeilijkheden waarvoor jeugdigen geplaatst worden in de ontplooiing van hun geloofsleven. Duidelijk laat hij zien, hoe hierbij rekening moet worden gehouden met de eisen welke de ontwikkelingsfase van puberteit en adolescentie stelt voor de verwerkelijking van de gehele mens. De formuleringen blijven dikwijls vaag en meer vragend dan bevestigend, maar het is ook wel uiterst moeilijk om in deze tijd van veelvuldige veranderingen tot stellige uitspraken te komen. J. Kijm | |
Brillenburg Würth, Prof. Dr. G. Eerherstel van de deugd. - J.H. Kok, Kampen, 159 pp., f 6,50.Ofschoon deze verhandeling over de deugd als onderdeel van een ethiek op gereformeerd protestantse grondslag, bij toeval wat laat in mijn bezit kwam, wil ik haar toch onder de aandacht brengen, niet zozeer wegens de historische, bijbelse en psychologische elementen, welke daarin verwerkt zijn, en nu grotendeels achterhaald, doch als een uitnodiging tot protestantse en katholieke vakmensen dit onderwerp nogmaals zuiver bijbels te bestuderen of in een synthese te behandelen, daar de werken daarover nu talrijk zijn. Het zou een vruchtbaar oecumenisch werk zijn. Olaf Hendriks | |
Maio, Romeo de, Le livre des Evangiles dans les conciles oecuméniques. - Biblioteca Apostolica Vaticana, 1963, 46 pp., 10 klpl. + 10 pp. tekst.Toen in 1962 de zieke Joannes XXIII in de conciliezaal de pauselijke troon zag staan liet hij die terzijde schuiven en fel vereenvoudigen. De ereplaats zou gegeven worden aan Christus, aan het Evangelieboek. Zo werd de intronisatierite terug opgenomen in de conciliecelebratie. | |
[pagina 295]
| |
In een plaquette werden samen met een studie over de zin en het gebruik van deze rite in de oecumenische concilies een serie van 10 platen afgedrukt uit het beroemde Evangeliarium ‘Urbinate latino 10’. Elk van deze reproductief werd van een commentaar voorzien. Meest gewaardeerd wordt de wetenschappelijke bijdrage van de huidige prefect der Vaticaanse Bibliotheek, de oriëntalist A. Raes S.J. Zijn medewerking geldt vooral de studie van voormelde rite in de concilies die werden gehouden in het Oosten. Een zinvol aandenken aan Vaticanum II en de geest die paus Joannes daaraan heeft weten te geven. S. De Smet | |
Blomme, R., De zondige mens. (Kernen en Facetten, 6). - Lannoo, Tielt, 1964, 160 pp., ing. F. 65.Vanuit de verworvenheden van de huidige theologie, fenomenologie en psychologie, biedt S. ons een bezinning aan over de christelijke ervaring van de zonde. Na in een inleiding de oorzaken van de verzwakking van het zondebesef te hebben beschreven, maar na ook te hebben aangetoond hoe het gezuiverd herleeft, benadert de auteur de zondige mens in zijn zondedaad, in zijn zondestaat en te midden van de zondige wereld. Dit essay is zeker in staat om de moderne lezer aan te spreken. Het is waarschijnlijk de neerslag van een cursus (p. 83), hetgeen verklaart waarom het niet altijd vlot leest. Was het wel nodig zo vele en lange Franse citaten aan te wenden, en zelfs Augustinus en Guardini in het Frans te citeren? Zou het ook niet beter zijn de Latijnse teksten uit S. Thomas en uit de H. Schrift tenminste in nota te vertalen? L. Braekmans | |
Delmotte, J., Dit is mijn lichaam (‘Ik met u’, 3). - Lannoo, Tielt, 1964, 208 pp., F. 85.In de reeks ‘Ik met u’, monografieën over de sacramenten, behandelt dit nummer de Eucharistie. De auteur, professor aan het grootseminarie en aan het hoger diocesaan godsdienstinstituut te Gent, heeft blijkbaar vooral het publiek van het laatstgenoemd instituut op het oog, m.a.w. leraren en catechisten. Dezen, maar ook andere lezers, zullen dit boek met vrucht kunnen gebruiken: de bijbelse grondslag wordt geboden volgens de huidige stand van het schriftonderzoek, vanaf het begin wordt de kerkelijke dimensie onderstreept, en naast het meer speculatief gedeelte wordt ook aan de liturgische en verdere belevingsaspecten de nodige aandacht besteed. Sommige uiteenzettingen (o.m. het maaltijdkarakter van de Eucharistie) zijn misschien voor verdere discussie vatbaar. Een dergelijk pastoraal geïnspireerd werk, dat stilistisch echter iets beter verzorgd had kunnen zijn. C. Traets | |
Onimus, Jean, Un livre pour mes filles. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1964, 200 pp., ing. F. 78.Het succes van Lettres à mes fils (drie uitgaven op één jaar) moest als vanzelf Onimus op de idee brengen een analoog boek voor zijn dochters te schrijven. Hij begreep echter dat dit niet onder briefvorm kon gebeuren: er is iets irriterends aan de man die uitdrukkelijk aan vrouwen gaat zeggen hoe ze vrouw moeten zijn. Daarom verkoos hij de gestalte van de vrouw op te roepen aan de hand van enkele grote figuren uit de letterkunde. Naast Homeros' vrouwenfiguren en de middeleeuwse Isolde beperkt hij zich wijselijk tot het domein van zijn eigen specialiteit: de franse letterkunde, speciaal de eigentijdse. En zo dekt de Comtesse-de-Ségur-achtige titel van dit boekje een der merkwaardigste benaderingen van de figuur der ‘eeuwige vrouw’ in de literatuur, die in deze tijd verschenen. Het moraliseert niet, maar de ervaring die het weergeeft is een soort impliciete weerlegging-door-het-leven van Simone de Beauvoir's Deuxième sexe. De twee meer bespiegelende slothoofdstukken, waarin respectievelijk aanklacht en verdediging van de moeder en toekomstperspectief op de huwelijksliefde geschetst worden, al klinken ze wellicht hier of daar een tikje eenzijdig, getuigen tegelijk van realisme en van diep vertrouwend optimisme tegenover de metamorfose van gezin en liefde in deze tijd. Dit is een groot boek. L. Monden | |
Bruylants, Placide, o.s.b., Volledig Parochiemissaal voor alle dagen van het jaar met bijbelse commentaar alle Zangen Leesstukken. Aanvaard door de ICLZ. Met begeleidend schrijven van Z.E. Kardinaal Suenens. - Uitgaven van Keizersberg, Leuven; N.V. Splichal, Turnhout, 1964, XVII en 2081 pp.In het kader van de liturgische vernieuwing heeft men dit missaal terecht genoemd ‘Volledig Parochiemissaal’. Volledig is het omdat alle missen van het romeins missaal (ook de recente votief missen van 1960) en het eigene van onze | |
[pagina 296]
| |
bisdommen erin verwerkt zijn. Alle gegeven inzichten en richtlijnen tot en met het jongste ‘Motu proprio’ toe, hebben er een plaats gevonden. In de Lezingen zal men zoals in ‘De Dienst van het Woord’ de officiële tekst van de Wille-brordstichting herkennen. Voor het gewone der mis, voor het toedienen der sacramenten werden de teksten opgenomen die de interdiocesane commissie voor liturgische zielzorg heeft uitgegeven. In dit opzicht zal het parochiemissaal zeker welkom zijn. Van pastorele bekommernis getuigt de opmaak van het gebedenboek als geheel. Waardevol zijn de algemene en bijzondere inleidingen van schriftuurlijke en liturgische inslag. Zij maken niet alleen de evangelie- en de soms lastige epistelteksten verstaanbaar voor elke gelovige, maar ook de gezongen gedeelten.
Hun benamingen: intredelied, offerzang, communiezang onthullen meteen hun plaats in de viering. Een samenvatting van wat de christelijke eredienst voor de christenen van de twintigste eeuw kan betekenen werd klaar uitgedrukt in de XVII inleidende bladzijden. - Diegenen die op de hoogte zijn van de stand der liturgische wetenschap en van de specialisatie van Dom Bruylants op het gebied van de romeinse oraties, zullen ongetwijfeld de vertaling weten te waarderen van de gebeden. Ook hun benamingen zijn relevant: openingsgebed, gebed over de offergaven, slotgebed. De typografische schikking van deze gebeden is o.i. uniek. Met één oogopslag wordt daarbij de theologie van het gebed in beeld gebracht: de aanroeping tot God, de eigenlijke smeking en tenslotte de bemiddelende taak die verricht wordt ‘door Christus’. Voor het Tijdeigene zullen de gelovigen en ook de zielzorgers erkentelijk zijn voor de vele toelichtingen bij de voornaamste perioden van het kerkelijk jaar, voor de bijzondere feestdagen als Lichtmis, Witte Donderdag en Allerzielen. Behalve het verloop der heilige handelingen zullen zij er telkens een uitleg vinden die de geest stoffeert en het hart bevredigt. Origineel lijken ons ook de bladzijden waar in het Eigen der Heiligen veel hagiografisch materiaal van het bizarre wordt ontdaan en gesteld in het zuiver perspectief van de vroomheidsontwikkeling van het volk der heiligen in onze gewesten (pp. 1923-1932). De gelovigen die volgens het verlangen van de Kerk, actief aan de celebraties willen deelnemen zullen in dit boek een zorgvuldige voorbereiding vinden en een hulp om hun actueel gebed in gemeenschapsverband mogelijk te maken. - De publikatie van Dom Bruylants hoort naar het getuigenis van kardinaal Suenens thuis in de grote traditie der liturgische beweging die meer dan een halve eeuw geleden in de abdij van Keizersberg haar impuls ontving van de zielzorger en de geleerde die dom Lambert Beauduin was. Met het ‘Parochiemissaal’ voor de zondagen is dit recente ‘Volledig Parochiemissaal’, zoals het door de firma Splichal van Turnhout luxueus is uitgegeven met 2081 bladzijden verzorgde druk op roomkleurig Oxford-papier, een geschenk dat zijn gewicht in goud waard is omdat er het schoonste wordt geboden van wat thans leeft in de Kerk. S. De Smet | |
Missel de l'assemblée chrétienne présenté par l'Abbaye de Saint-André. - Biblica, Brugge-Parijs, 1964. XVI-1871 pp.Dit ontwerp van missaal is volkomen nieuw. Het bevat de voornaamste liturgische en schriftuurlijke bevindingen die Dom MAERTENS en zijn medewerkers in hun merkwaardige Biblica-uitgaven hebben gepubliceerdGa naar voetnoot*). Vooraan staat het psalterium volgens de Gelineau-versie. Hiernaar wordt gerefereerd voor de zang bij de intrede, na de lezing, onder de voorbereiding van de offergaven en bij de communiegang. Daardoor wordt de structuur van de mis doorzichtiger gemaakt. Het ‘Gewone der Mis’ biedt een samenvatting van de jongste inzichten op liturgisch, historisch, exegetisch en theologisch domein. Een nieuwigheid ook is het verwerken van de gegevens uit Bilan du Monde van abbé J. FRISQUE, als een stimulans voor een christelijk leven in de huidige wereld. De zielzorger zowel als de intellectueel zullen er kostbare tips vinden. Er zijn suggesties voor schriftlezing en meditatie iedere dag, voor het bidden van het rozenkransgebed en zelfs voor een actueel levensprogramma op het ritme van de liturgie. Merkwaardig genoeg schaadt de encyclopedische toerusting van dit gebedenboek niet aan zijn bruikbaarheid. Een missaal dat wij toewensen aan zoveel mogelijk van onze lezers. S. De Smet | |
[pagina 297]
| |
Hamman, A., La Prière II: les trois premiers siècles. Prière et liturgie des premiers chrétiens. - Desclée, Tournai, 1963, 383 pp., B.Fr. 220.Deze studie heeft als eerste deel een verhandeling over ‘Het gebed in het nieuwe Testament’ (Desclée, 1959), welke niet door Streven besproken is. Hoofddoel van het onderhavig werk is een onbegrijpelijke leemte aan te vullen in de geschiedenis der spiritualiteit van de eerste drie eeuwen aangaande het gebed en theologie van het gebed, en daarmee een waardevolle bron voor theologie bij de theologen in eer te herstellen. Schrijvers aandacht gaat voornamelijk uit naar het liturgische gebed in de sacramenten en belijdenissen, en dat ook vaak in het persoonlijk gebed verweven wordt. Ofschoon de bronnen zelf en een uitgebreide literatuur intens verwerkt zijn, is deze studie niet uitgegroeid tot een diepgaand wetenschappelijk onderzoek. Dit komt voort uit de ingewikkeldheid der stof zelf en uit de gebruikelijke methode van de S., die de kunst verstaat anderen voor zijn constructies te laten werken. Wel is deze studie uitermate geschikt voor theologiestudenten om een inzicht te krijgen in de vroomheids-beleving en vooral in de liturgie der eerste eeuwen. Immers, de structuur van het werk is duidelijk en omvat alle soorten van geestelijke geschriften in chronologische orde: de apostolische vaders, akten en verhalen der martelaren, apocryfen, het liturgisch gebed (Hippolytus), en de eerste tractaten over het gebed van Tertulianus, Cyprianus, Clemens van Alexandrië en vooral van Origenes. Elk onderdeel wordt doorzichtelijk ontleed. Daarbij wordt vaak de mogelijkheid aangeduid een of ander onderwerp persoonlijk meer uit te diepen. De afzonderlijke studies, vooral die van de apocryfen, het liturgisch gebed, Origenes, worden overkoepeld door ‘meesterlijke’ syntheses. Deze bovenbouw is soms te zwaar in vergelijking met de onderbouw en vervalt dikwijls in herhalingen. Het is verheugend dat Origenes in ere wordt hersteld, doch aan de syrische vroomheid wordt slechts terloops aandacht gewijd, ofschoon Schr. dit onderwerp heeft behandeld op het patrologisch Congres te Oxford (1963). Het gehele werk, tevens voorzien van een uitgebreide teksten-, namen- en zakenregister (341-380), is keurig zonder drukfouten, uitgegeven door Desclée. Sterk aanbevolen voor theologanten. Olaf Hendriks | |
Liturgisch woordenboek, onder redactie van L. Brinkhoff O.F.M., G. Laudy Ord. Praem., A. Verheul O.S.B. en Th. Vismans O.P., Aflevering 4: H. Hartfeest - Kerkelijk Jaar. - Romen en Zn., Roermond, 1962, 17 × 25, kol. 961-1310, f 9,75.Met deze aflevering is er weer een voornaam stuk aan het Liturgisch Woordenboek toegevoegd. Wat we van vorige afleveringen hebben gezegd, kan hier worden herhaald: veel wetenswaardigs wordt door competente auteurs op kort bestek bijeengebracht. Een opsomming der voornaamste trefwoorden laat dit zien: Hel, Hemel, Hemelvaart, Hippolytus (wat kort uitgevallen), Instellingswoorden, Italië, Jerusalem, Jezuïeten, Jezus Christus, Jonge Gelasiana, Joodse liturgie, Karmelieten, Karthuizers, Kerkbouw, Kerkelijk Jaar. Naast deze langere artikelen vermelden we ook het belang der kleine bijdragen, waarin over allerlei personen en zaken het voornaamste te vinden is. Verschillende bladzijden met foto's dienen als toelichting. Wat we in de derde aflevering zeiden, is ook hier weer het geval: de afstand foto-corresponderende tekst is soms zeer groot: zo staat de fotobladzijde over kazuifel tussen kol. 10245, terwijl de tekst pas in kol. 1247 te vinden is. Hier en daar zijn de opschriften boven de kolom verkeerd: k. 975 (hel i.p.v. heiligverklaring), k. 977 (hemel i.p.v. hel), k. 1061 (opschrift moet zijn: Innocentius III). Het is wel te hopen dat de volgende delen van dit Woordenboek niet al te lang meer op zich zullen laten wachten. J. Mulders | |
TheologieAlting Von Geusau, L.G.M., Die Lehre von der Kindertaufe bei Calvin. Gesehen im Rahmen seiner Sakraments- und Tauftheologie. Synthese oder Ordnungsfehler? - Nelissen, Bilthoven en M. Grünewaldverlag, Mainz, 1963, 335 pp., f 15,90; geb. f 18,50.Op objectieve wijze wordt de ontwikkeling van Calvijns leer over de Kinderdoop in confrontatie met zijn lutherse en Zwitserse tegenstanders beschreven. Vanwege de genetische methode behoudt het werk een eigen plaats naast het nog steeds leidende werk van prof. Dankbaar, waaruit rijkelijk is geput. De studie heeft voor Nederland een bizondere betekenis, | |
[pagina 298]
| |
daar hier altijd meer over de Doop gestreden is dan over de Avondmaalsleer. Bij het sterk onderverdeelde werk, waar wel alle controverse themata ter sprake komen (verhouding van geloof en sacrament, rechtvaardiging en heiliging, Verbond en Kerk, Verbond en Wedergeboorte etc.), is het niet gemakkelijk, de grondlijn van Calvijns visie vast te houden. Toch maakt de schrijver overtuigend duidelijk, dat het Sacrament een noetische functie bij Calvijn uitoefent en derhalve de Kinderdoop moeilijk bij hem in te bouwen is, zoals blijkt bij zijn volgelingen. De jongste bijbeltheologische discussies over de Kinderdoop, vooral in Duitsland, konden in het onderhavige werk - dat in 1955 werd afgesloten - niet meer verwerkt worden. W. Boelens | |
Plotzke, U., Aller Glaube ist Wagnis. - J. Knecht, Frankfurt/M., 1963, 224 pp., geb. DM. 11.80.Bezinning over het geloof blijft een thema dat alle mensen aangrijpt. Een reeks zondagspreken, gehouden in de dom van Keulen in 1961/62, worden hier in een meer gedrongen en synthetische vorm gepresenteerd. Niet zozeer de geloofsleer als wel de gelovige houding van de mens tegenover deze leer komen op het voorplan. Onder het motto van Newmans ‘alle geloof is een waagstuk’, beschouwt de schrijver het geloof achtereenvolgens als allesinzettende beslissing, als groei, als confrontatie met de wereld, en als gerichtheid op de eind voltooiing, terwijl elk van deze dimensies naar verscheidene aspecten wordt belicht. Te waarderen zijn de mensenkennis en de diepe geestelijke ervaring van de schrijver. C. Traets | |
Galot, Jean, S.J., Eucharistie vivante (Museum Lessianum, section ascétique et mystique). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1963, 312 pp., F. 150.Schrijver beschouwt het mysterie der Eucharistie achtereenvolgens als tegenwoordigheid van de Heer, als offer en als communie, om te eindigen met een merkwaardig hoofdstuk, ‘le culte de la présence’. Het mogelijk gevaar van een isolatie der voornoemde aspecten werd overstegen door het benadrukken van hun vitaal onderling verband. Dit vlot geschreven werk richt zich, in zijn klassieke degelijkheid en zijn schriftuurlijke vertrouwdheid, tot een ruim en ernstig publiek. C. Traets | |
Kuester, O., Glauben müssen? Theologische essays. - E. Klett Verlag, Stuttgart, 1963, 186 pp., DM. 17.80.De meeste theologische essays van deze protestantse auteur kwamen tot stand tussen 1938 en 1960, naar aanleiding der studiebijeenkomsten van een groep gelovig-protestantse, hoewel niet confessionele, onderzoekers. De uiteenlopende geschriften hebben dit gemeen: ze kringen rond de eis van het geloven-moeten als menselijke optie ten overstaan van Gods genade-aanbod. Om reden van de typisch hervormde geloofsproblematiek die uit deze bladzijden spreekt, alsmede wegens het feit dat het probleem van de verhouding tussen geloof en mythe en van de demythologisering vrij regelmatig ter sprake komt, richt dit werk zich tot ervaren en kritische lezers. St. Raes | |
Tillard O.P., J.M., L'Eucharistie. Pâque de l'Eglise (Coll. Unam Sanctam, 44). - Ed. du Cerf, Paris, 1964, 272 pp., NF. 13.50.Deze studie zet het verband uiteen tussen Eucharistie en Kerk, volgens het kerkvormend dynamisme van dit sacrament. Schrijver toont aan hoe ons heil, in zijn twee opeenvolgende etappes als Paasdoortocht van de mensheid uit de zonde naar het leven, verwerkelijkt in de gestorven en verrezen Christus, wordt voortgezet door diens eucharistisch lichaam waardoor de Kerk wordt gevormd. Dit gebeurt voornamelijk door een onderzoek van de Schrift, van de patristiek, de liturgie en van Thomas' geschriften, zonder dat meer speculatieve conclusies ontbreken. Mocht deze studie een minder theologisch geschoold lezer moeilijk vallen, dan wordt hij toch geholpen door een uitvoerige verklaring van technische en theologische termen op het einde van het werk. C. Traets | |
Desqueyrat, A., Le civilisé peut-il croire? - Desclée de Brouwer, Brugge, 1963, 266 pp., BF. 120.In dit werk komt een socioloog aan het woord: in een tamelijk schematisch betoog onderzoekt hij in hoever de westerse beschaving sociologisch en psychologisch ruimte schept voor het christelijk geloven. Na in een eerste, het meest uitvoerige deel de opeenvolgende stadia te hebben geschetst in de sociale evolutie van de middeleeuwer over de bourgeois naar de hedendaagse organisatorische mens en hun religieuze instelling, typeert schrij- | |
[pagina 299]
| |
ver in een tweede deel kort de oriëntatie van de groeiende beschaving als groei in reflexie, in socialisatie en in persoonlijke stellingname, om te besluiten dat het de hedendaagse mens sociologisch mogelijk is om te geloven, en dat dit geloof hem in zijn authenticiteit steeds meer eisen stelt. C. Traets | |
Newman, John Henry, Apologia pro vita sua. introd. by Basil Willey. (The World's Classics). Oxford University Press (imp. J. Meulenhoff, Amsterdam), London, 1964, 405 pp., f 7.60.Dit is een keurig verzorgde, handzame uitgave van Newmans beroemde geschrift. Aan de inhoud hebben wij in dit tijdschrift meerdere malen aandacht besteed. R.S. | |
PedagogieElias, Ton, Van Mammoet tot Wet. - Pax, 's-Gravenhage, 1963, 276 pp., f 8,90.Een boek over zware stof (n.l. de geschiedenis en de betekenis van de wet tot regeling van al het onderwijs tussen de lagere school en de universiteit of hogeschool), dat men met genoegen leest van het begin tot het eind en waardoor men beter gaat zien, hoe ook deze wet door de politiek, d.w.z. door het praktisch realiseerbare, getekend is. Goedgekozen illustraties en handige schema's verhogen nog de leesbaarheid van dit boek. Warm aanbevolen aan voor- en tegenstanders van wetsontwerp nr. 5350! B. Bot | |
Babin, P., De jeugd tegenover het geloof, vert. J. Cocle. - Patmos, Antwerpen, 1964, 164 pp., F. 90.Zie onze bespreking van het originele boek in Streven, XV, aug.-sept. 1962, p. 1079. E.H. Cocle tracht bij de vertaling enkele verwijzingen naar de Vlaamse literatuur in te lassen. Als hij toch een ‘bewerking’ wilde schrijven, dan had die adaptatie wat meer diepgaand mogen zijn. Toch herhalen wij onze aanbeveling: geen enkel opvoeder, die met moderne adolescenten in contact komt, kan dit boek voorbijgaan. A. Cauwelier | |
Ravier, André, Education selon l'Evangile. - Spes, Paris, 1964, 240 pp., ing. NF. 9,30.Dit is een soort meditatieboek. Het bevat geen expliciete theorie over de godsdienstige opvoeding. Toch voelt men bij schr. een rijke achtergrond aan van theoretische pedagogische kennis. Zijn voornaamste kracht ligt echter in zijn jarenlange ervaring en in de intuïtieve scherpte waarmee hij concrete feiten benadert. Ouders en leraren, die zich thuis voelen in de mentaliteit van de Franse cultuur, zullen menig hoofdstukje van dit ‘meditatieboek’ graag lezen en herlezen. Want er zitten pareltjes tussen van Franse woordkunst. A. Cauwelier | |
Babin, P., e.a., Dieu et l'adolescent. - Editions du Chalet, Lyon, 1963, 320 pp., NFr. 19.50.Dit tweede grote werk van de godsdienstpedagoog P. Babin kwam tot stand in samenwerking met het ‘Centre de recherches de psychopédagogie religieuse’ van Lyon. Het boek bevat drie scherp onderscheiden delen, die elk met een eigen methode zijn behandeld en dus elk met een eigen mentaliteit moeten gelezen en bestudeerd worden. Primo, een weergave van de resultaten van een enquête die werd doorgevoerd op een representatief staal van 1.800 Franse adolescenten van 13 tot 20 jaar; secundo, een zorgvuldige commentaar bij deze enquête-resultaten; tertio, een verder doorgedreven studie over het godsbeeld van de adolescent. Dit derde deel lijkt ons de meest waardevolle bijdrage van het boek. Het is een apart essay geworden, dat eigenlijk slechts naar aanleiding van de enquête werd geschreven. De gegevens van de enquête dienden slechts als lanceerbasis: heel de jarenlange pedagogische en katechetische ervaring van schr. en zijn ploeg wordt in dit derde deel synthetisch verwerkt. Belangrijke hoofdstukken lijken ons te zijn: de vergelijking tussen de kopijen uit het katholiek en uit het officieel onderwijs; de vergelijking van de katholieke antwoorden met de resultaten van een analoge peiling bij protestantse adolescenten; een typering van het godsbeeld van de jongen (le Dieu-idéal) en van het meisje (le Dieu-confident). De lacunes en de zware fouten van ons zéér gebrekkig godsdienstonderricht worden pijnlijk blootgelegd. Het Godsbeeld van de adolescent is dikwijls nog zeer ‘heidens’: de god van de filosofen, de god van het wazig natuurgevoel, de god die in dienst moet staan van het ‘ik’, de god van de abstracte en levensvreemde katechismus-taal. Uiterst zelden treft men bij de jeugdigen een formulering aan die wijst naar de ‘bijbelse’ God, de Vader die zich open- | |
[pagina 300]
| |
baart in Jezus Christus. Het boek verdient een sterke aanbeveling. Het is helder geschreven. Het staat in de kern van de moderne theologische visie. Het is pedagogisch up-to-date. Bovendien kan het de opvoeders zelf oriënteren in hun persoonlijke bezinning op het eigen Godsbeeld. A. Cauwelier | |
Kenneth Richmond, W., Culture and General Education. - Methuen & Co, London, 1963, 184 pp.De auteur bestudeert de betekenis van de ontwikkeling, welke de vrucht is van hogere opleidingen. Bij zijn discussie steunt hij op resultaten van een vijftal tests, waarvan er twee, gepubliceerd in The Times Educational Supplement, veel belangstelling wekten. Bijzondere aandacht besteedt hij aan het onderscheid tussen een meer geesteswetenschappelijk gerichte ontwikkeling en een vooral fysisch-mathematische kennis. Tevens echter vestigt hij sterk de aandacht op het gevaar dat ligt in een cultuuropvatting die zich te exclusief richt op traditionele waarden. Een inspirerende studie, die vooral bij de bezinning op de universitaire opleiding een steun kan bieden. J. Kijm | |
SociologieBlieweis, Theodor, Es gibt noch glückliche Ehen. 200 Eheleute haben das Wort. - Herder, Wien, 1964, 288 pp., geb. DM. 15.80.Naast de vele enquêtes over huwelijksproblemen eens navraag houden bij mensen die hun huwelijksleven als geslaagd beschouwen, is niet alleen een origineel, maar een zeer waardevol idee. De al te suggestieve wijze waarop de vragen hier geformuleerd werden, en het totaal gebrek aan selectie van de ondervraagde personen (de vragenlijst werd eenvoudig in de pers verspreid) laten weliswaar niet toe enige wetenschappelijke conclusie uit de antwoorden te trekken, en de besluiten van het slothoofdstuk zijn dan ook het zwakste deel uit dit boek. Maar tussen de gebrachte getuigenissen zijn er enkele merkwaardige, die op zich alleen reeds de publikatie van het boek rechtvaardigen; en uit het geheel blijkt wel hoe veelzinnig woorden als ‘liefde’ en ‘geluk’ zijn, en hoe moeilijk maar noodzakelijk wetenschappelijk verantwoord onderzoek in deze richting zou zijn. L. Monden | |
Sociologische MonografieënLeent, Dr. J.A.A. Van, Sociologie, Psychologie en Sociale Psychologie. - Uitgeverij W. de Haan/van Loghum Slaterus (Zeist/Arnhem), 1964, 213 pp., f 9,50.De vraag naar de verhouding en de taak-afperking tussen voornoemde wetenschappen, is een vraag die al vele pennen aan het schrijven heeft gezet. De voedstervaderen van zowel de psychologie als de sociologie hebben er reeds hun hoofden over gepijnigd, en nog zijn de beide wetenschappelijke familie-genoten niet tot duidelijke klaarheid gekomen. Het werkterrein van sociologen en psychologen blijft moeilijk afperkbaar en in het brede jachtgebied van mens en maatschappij heeft menige potentiële jachttrofee aanleiding gegeven tot heftige discussies omtrent de aanspraken van de wetenschappelijke vizier-kijkers. De wetenschap van de sociale psychologie heeft zich nu als verzoenende brugfiguur geplaatst tussen de beide broeders en sedertdien is de dialoog ietwat gemakkelijker geworden. De problemen zijn evenwel bij lange nog niet opgelost, getuige de studie van de Wageningse hoogleraar Prof. Dr. J.A.A. Van Leent. Wat Prof. Van Leent onderneemt in deze studie is een aftasten van de wederzijdse standpunten van sociologen en psychologen vanuit zijn positie als sociaal-psycholoog. Gezien het verzoenende klimaat waarin hij als vertegenwoordiger van de middenwetenschap der sociale psychologie is geplaatst, staat deze terreinverkenning er borg voor dat geen der twee standpunten overbeklemtoond wordt. Omwille van de streng theoretische behandeling van het onderwerp, lijkt ons deze studie vooral waardevolle vruchten af te werpen voor de studenten in de drie wetenschapstakken, waarmee niet gezegd wil zijn dat de wetenschappelijke geïnteresseerde lezer geen poging mag ondernemen. J. v. Lierde | |
Verenigingsleven in Nederland, onder redactie van Dr. H.M. Jolles. - Uitgeverij: W. de Haan/van Loghum Slaterus Arnhem, 1964, 178 pp., f 9,50.In de serie Sociologische Monografieën (redactie Prof. Dr. I. Cadourek e.a.) verschenen, wordt in bovenstaand werk een gezamelijke poging ondernomen door een groep jongere Nederlandse sociologen om het verenigingsverschijnsel vanuit de vakliteratuur en met behulp van concrete | |
[pagina 301]
| |
onderzoekingen nader te doorlichten. Het verenigingsleven is in ons land van zulk een omvang en verscheidenheid dat we hier mogen spreken van een sociaal gebeuren bij uitnemendheid. Niettemin wordt in de bestaande sociologische literatuur aan dit onderwerp nog maar weinig aandacht geschonken. De auteurs beschouwen dit als een gemis in de sociologische kennis waaraan hoog nodig moet worden tegemoetgekomen; vandaar hun eigen initiatief terzake. Het resultaat van hun arbeid is neergelegd in een uitvoerige theoretische verhandeling (van de hand van redactie-leider Dr. H.M. Jolles) een een viertal lokale studies met betrekking tot het verenigingsverschijnsel in het Nederlandse plattelandsmilieu (resp. door drs. W. Burger, drs. A. Houttuyn Pieper, drs. J.J.C. van de Lest en Dr. H.M. Jolles/ drs. Th. J. Rinsma). De theoretische concepten uit het beginartikel worden in de vier enquête-studies aan de werkelijkheid getoetst en in het besluit nader gecorrigeerd. De algemene bevinding van de onderzoekers is wel dat we met deze eerste verkenning van de vereniging als sociologisch fenomeen nog maar aan het begin staan van een sociologie van de vereniging. Veel practisch gericht studiewerk en contactname ter plaatse zal in de toekomst nodig blijven om tot een werkelijk uitgebouwde theorie op dit gebied te kunnen komen. De eerste stap is in ieder geval gezet. Dat practijk en theorie in deze verkenning zo doelbewust zijn gecombineerd lijkt ons een deugdelijk vertrekpunt. J. v. Lierde | |
Michel Prof. Dr. Ernst, De maatschappij als bedreiging van de persoon; twee eeuwen sociologische evolutie. - Erven J. Bijleveld, Utrecht, 1963, 172 pp., f 10,90.Men vindt in dit werk een aantal opstellen, waarin de schrijver de ontwrichtende invloeden die van de moderne maatschappij op de mens als persoon uitgaan, blootlegt. Een eerste deel is gewijd aan de vraag hoe de mens in de wereld en in het samenzijn met de medemens zijn persoon-zijn realiseert. Daarbij legt de auteur er de nadruk op dat de mens zijn vrijheid slechts vindt in de binding met God en de ander. In het tweede deel worden een aantal krisisverschijnselen, die voortkomen uit onze maatschappijstructuur, aan een onderzoek onderworpen. Zo is er sprake van de ‘technische maatschappij en de crisis van het personale leven’, van de ‘structuurveranderingen van het gezin’, ‘het hedendaagse vader-probleem’, van ‘de ouderdom en zijn plaats in de biografie’ en van ‘de dubieuze positie der bejaarden’. De auteur geeft herhaaldelijk blijk scherp de sociale dimensie en de historiciteit van 's mensen bestaan aan te voelen. De totale visie die uit zijn gedachtengang spreekt, is te zeer beheerst door een nogal scherpe tegenstelling tussen ideaal en werkelijkheid. Daardoor verstaat de schrijver de maatschappelijke ontwikkeling te weinig van binnenuit, als een zoeken van de mens naar het betere. Zo komt hij tot een wat eenzijdige pessimistische beoordeling van een aantal verschijnselen die aan de moderne ontwikkeling inherent zijn. H. Hoefnagels | |
GeschiedenisGeschiedenis van de Kerk, o.r.v. L.J. Rogier e.a. Deel II: Van de vervolging van Diocletianus tot de dood van Gregorius de Grote, door H.I. Marrou. - Brand, Hilversum-Antwerpen, 1964, 360 pp., 17 afb., 13 krtn., geb. f 19,90; 280 F.Bij het bespreken van het eerste deel van deze Kerkgeschiedenis (meinummer 1964, p. 810) hebben wij haar algemene kenmerken voldoende aangestipt. De beroemde Franse Augustinus-kenner Marrou heeft in dit deel de hele kerkgeschiedenis van de vierde tot de zesde eeuw behandeld. Opvallend is allereerst dat hij voor de vierde eeuw de hele Kerk beschrijft, maar voor de vijfde en zesde eeuw eerst het Oosten en daarna, afzonderlijk, het Latijnse Westen behandelt, o.l. volledig terecht. Gaandeweg immers zijn Oosten en Westen van elkaar vervreemd en hun eigen weg opgegaan, zodat men voor de eigenlijke scheiding geen vaste datum kan opgeven. De auteur wijst erop dat bij het begin van de vierde eeuw de Kerk reeds haar organisatie had uitgewerkt, behalve het monachisme. Herhaaldelijk stipt hij de rol van de leken aan, en vooral dan van de vrouwen voor de verspreiding van het christendom. De grote crisis van de vierde eeuw, het arianisme, beschrijft hij in zijn grote trekken, terwijl hij de kerkvaders niet afzonderlijk maar volgens hun algemene kenmerken voorleidt. In de geschiedenis van het Oosten in de vijfde en zesde eeuw treffen de eindeloze christologische twisten, met als gevolg het bestaan tot op onze dagen | |
[pagina 302]
| |
van de nestoriaanse en monofysitische kerken. Marrou legt sterk de nadruk op de verschillende ontwikkeling van Oost en West. Zo stipt hij in het deel over het Latijnse Westen aan dat de Latijnse liturgie door gematigdheid, waardigheid, zin voor het sacrale en ingehouden reserve uitmunt. Tal van interessante bijzonderheden staan in dit lezenswaardige boek: b.v. dat Frankische synoden in de 6e eeuw analfabeten weigerden voor het priesterschap en reeds gewijde priesters die niet wilden leren lezen, verwijderden! De dialoog tussen Oosten en Westen, zo belangrijk voor een weidse ontplooiing van het christendom, werd in de zesde eeuw vervangen door de dialoog tussen continentalen en Kelten, en vooral tussen Germanen en Romanen. Maar pas het volgende deel zal hierover uitvoerig handelen. Een lange tijdtafel, een verzorgde rijke bibliografie, een uitvoerige index en een verklaring van de afbeeldingen verhogen aanmerkelijk de waarde van dit kostbare boek. Onder de zeldzame fouten stippen wij alleen aan dat op p. 321 Stradee staat voor Stracke. Marrou schrijft in een bevattelijke taal ook voor een leek, en de vertaling is verzorgd. M. Dierickx | |
Delfgaauw, Dr. B., Geschiedenis en vooruitgang. Dl. III: De eeuwigheid van de mens. - Het Wereldvenster, Baarn, 240 pp., geb., f 14,90.Dit derde deel van Delfgaauws trilogie bevat twee uitvoerige hoofdstukken: Metafysica der geschiedenis en Theologie der geschiedenis, waarbij zowel de term metafysica als theologie in een door ce auteur zelf gekozen betekenis worden gebruikt. Eigenlijk is dit ook het geval met de term geschiedenis, omdat dit werk veeleer een filosofie van de mens is, die nauwelijks één aspect onbesproken laat dan een filosofie van de geschiedenis als gebeuren of als wetenschap. In dit laatste deel worden bv. behandeld: evolutie, onsterfelijkheid, secularisatie, godsbewijzen, ontmythologisering, zondeval. De veelheid van onderwerpen maakt het voor de lezer natuurlijk wel interessant, maar laat uiteraard geen voldoende uitdiepen toe, zodat men nogal eens teleurgesteld aan een volgende paragraaf of aantekening moet beginnen. Vooral zouden we gaarne uitgediept zien het voor de auteur fundamentele onderscheid tussen ontologie en metafysica, dat wel wordt geponeerd, maar nergens aangetoond en feitelijk een scheiding blijkt te zijn. Hiermee gaat gepaard een scheiding tussen ethica en godsdienst, waarmee S. het gesprek met de humanisten wil vergemakkelijken, maar de vraag is, of deze scheiding met de werkelijkheid overeenkomt. Deze zelfde vraag doet zich herhaaldelijk voor bij punten als waarheidsgehalte metafysica, godsbewijzen, onsterfelijkheid, inspiratie van de Schrift, parousie. Natuurlijk zijn we de Groningse hoogleraar dankbaar voor het opwerpen van vele vragen, die een overgangstijd als de onze oproept, maar op onze beurt zouden we nu de vraag willen stellen, of de fenomenen wel de antwoorden laten vernemen, die hier worden gegeven of gesuggereerd. Het is jammer, dat uitvoerige citaten alleen in de oorspronkelijke taal worden gegeven en de bibliografie niet wat uitgebreider is, zoals we dat in andere werken van de auteur zo goed gewend waren. J.H. Nota | |
Geurts O.F.M., Dr. P.A.M., Het eerste grote conflict over de eigen rechtspraak der Leidse Universiteit. - Het Spectrum N.V., Utrecht/Antwerpen 1964, VII-110 pp.Pater Geurts is specialist in de vaderlandse geschiedenis van de tweede helft der 16e eeuw. Met deze nieuwe studie heeft hij een stukje rechtsgeschiedenis geschreven, waarin de formele zijde centraal staat. Doordat veel bij de lezer bekend wordt verondersteld, is het nogal uitgesponnen verhaal hoofdzakelijk voor vaklieden van belang. Ook menigeen van hen zal behoefte gevoelen aan plaatsing in een wat meer algemeen kader, zoals b.v. de tolerantie-theorieën en -praktijk, die de achtergrond vormen van het behandelde conflict. De studie getuigt van wetenschappelijke speurzin en nauwkeurigheid, waarmee de vele drukfouten jammerlijk contrasteren. J.A. Bornewasser | |
Elias, H.J., Geschiedenis van de Vlaamse gedachte. Deel 2: Van de taal- en letterkundige hernieuwing naar een politieke beweging, 1830-1859. - De Nederlandse Boekhandel, Antwerpen, 1963. VIII-433 pp., de 4 delen: F. 1750.Het tweede deel van Elias' meesterwerk beschrijft tot in details de ontwikkeling van de Vlaamse gedachte in Vlaanderen in de eerste dertig jaar na de Belgische revolutie van 1830. De anti-Hollandse revolutie vestigde de suprematie van het Frans in België, in het bestuur, het gerecht, het leger en het onderwijs; Wal- | |
[pagina 303]
| |
lonië was angstvallig eentalig. Vlaanderen tweetalig. Het precaire van België's onafhankelijkheid tegenover de Franse druk verenigde alle Belgen in een groeiende loyaliteit, en ook in het verweer tegen Frankrijk; zij namen de scheiding met het Noorden aan als een definitief feit en zowel de Franssprekenden als de Vlamingen zochten toenadering tot Duitsland. In deze gehandicapte stelling begint de Vlaamse Beweging te ijveren voor de meest elementaire rechten van de Vlamingen. Aanvankelijk is het een bijna zuiver litterair streven, maar stilaan begint men te beseffen dat men op politiek plan moet ageren. Bij de aanvang zijn de voornaamste Vlaamsgezinden liberaal, maar nagenoeg allen ijveren voor een overbruggen van de partijpolitieke tegenstellingen om alleen het Vlaamse volk te dienen, en binnen de partijen eer als een pressuregroep op te treden; wanneer echter de uniepolitiek ten einde loopt, en Katholieken tegenover Liberalen staan, evolueren de Vlaamsgezinden naar de katholieke partij. Kort vóór 1860 was een samengaan van de Vlaamse arbeidersbeweging met de Vlaamse Beweging een pertinente mogelijkheid; in het derde deel zal de auteur beschrijven waarom dit niet is gebeurd. De eerste dertig jaar hebben de Vlamingen wel een vlammend protest tegen de verfransings-politiek van de Belgische staat laten horen, en hebben de negen leden van de Grievencommissie die door minister De Decker was ingesteld, in 1856 een lijst van de Vlaamse eisen kunnen opstellen - eigenlijk zeer gematigd -, maar zij hebben in niets de verfransing tegen kunnen werken. Toch groeit de Vlaamse Beweging zichtbaar en wint aan omvang, maar, alles samengenomen, is het nog een schuchter begin, en de overwinning lijkt haar in deze jaren nog niet toegezegd. De auteur schrijft vlot, steunt op een enorme wetenschappelijke voorstudie en zoekt behoedzaam naar een juiste formulering van zijn bevindingen. Alleen reeds deze zakelijke toon doet weldoend aan. M. Dierickx | |
Propyläen Weltgeschichte. Eine Universalgeschichte, herausg. v. Golo Mann und August Nitschke. Sechster Band: Weltkulturen, Renaissance in Europa. - Verlag Ullstein, Frankfurt a.M. - Berlin, 1964, 711 pp., 108 ill., 15 kleurplaten, 6 facsimiles, 9 gekleurde landkaarten, 14 tekeningen, geb. DM. 68.Deze band vervalt in twee delen, door de titel trouwens aangeduid: het voor-columbische Amerika, en Indië en China van de vroege middeleeuwen tot het begin van de 19e eeuw; anderzijds de 15e eeuw in Europa. Ze hebben toch een gemeenschappelijk kenmerk: in de hier beschreven landen voelt de mens zich in die tijden een onderdeel van een groot geheel, waarin de dienst van God een voorname rol speelt. Amerika heeft hoogstaande culturen gekend, vooraleer de Europese veroveraars de rijken van de Azteken, Maya's en Inca's verwoestten; opmerkelijk is dat zij het wiel, de wagen, de ploeg, ijzer of glas niet hebben gekend; maar zij schonken ons de maïs, de aardappel, de cacao en de tabak. De vele volkeren van Indië beleefden een uiteenlopende geschiedenis totdat de veroverende mohammedanen enige eenheid brachten, vooral dan in het noorden: de veelheid aan religies, talen en kunstrichtingen bleef echter behouden. China beleeft in de vroege middeleeuwen onder de T'ang-dynastie een glansperiode; opvallend in China is, hoe opeenvolgende overheersingen het echte China onberoerd lieten. Over de ‘Jezuïeten-episode’ in China (blz. 329-333) met de ritenstrijd heeft de auteur Mote enkele inspirende en o.i. juiste bladzijden: o.a. zegt hij dat Europa hier meer baat bij had dan China. Het politieke hoofdstuk over Europa in de 15e eeuw ontgoochelt ons enigszins, omdat de auteur achtmaal volgens de afzonderlijke landen de hele 15e eeuw doorloopt, zonder naar een algemeen inzicht te streven. Het lange hoofdstuk over de renaissance behandelt alle aspecten van deze cultuurperiode en overschrijdt de 15e eeuw en dus ook de Alpen. Het laatste hoofdstuk over de overzeese ontdekkingen en veroveringen brengt o.a. nieuws, door de hele voorgeschiedenis met de geografische kennis van toen nauwkeurig te onderzoeken; het gaat bijna uitsluitend over de Spaanse en Portugese ontdekkingen. Zoals de vorige delen munt ook dit deel uit door zijn sterke klemtoon op de cultuur, en door zijn uiterst verzorgde en luxueuze illustratie. M. Dierickx | |
Gill S.J., Joseph, Le Concile de Florence, Traduit de l'anglais par M. Jossua (Bibliothèque de Théologie, Serie IV; Histoire de Théologie, Vol. 6). - Tournai, Desclée, 1964, 388 pp., B.Fr. 320.Vaktijdschriften hebben dit werk reeds van alle kanten ‘beproefd’. Voor ons is het een vreugde deze gedegen studie aan | |
[pagina 304]
| |
historisch georiënteerden en belangstellenden voor de oecumene te kunnen aanbevelen. De ineengedrongen, in kleine letter gezette tekst bevat enorm veel materiaal: het bijna ‘dagelijks’ verloop van het concilie en het gehele ingewikkelde historisch milieu, vooral wat betreft de betrekkingen tussen Oost en West gedurende het pontificaat van Paus Martinus V en Eugenius IV. Dank zij zijn samenwerking met de onvergetelijke Pater G. Hofmann aan de kritische uitgave der Acten van het concilie, kon Pater Gill overgaan tot de levendige, soms geestige beschrijving der feiten. Voor deze grootste historische synthese werden hoge eisen gesteld: een zuiver waarde-oordeel over de uiteenlopende bronnen en de verwerking van de talrijke detailstudies over het concilie. Voornamelijk wordt de aandacht samengetrokken op de beantwoording van twee vragen: waarom is de hereniging niet gelukt en is het waar dat deze door de paus of keizer is opgedrongen? Bij ontkenning van de laatste valt de klemtoon op het onderzoek naar de verschillende oorzaken der mislukking; welk onderzoek ook voor nu zeer leerrijk is. Toch behoudt het concilie van Florence ook zijn positieve waarde voor de doctrinale eenheid en niet het minst als bolwerk tegen het ‘episcopalisme’ van Bazel. Olaf Hendriks | |
Weiler, A.G., Nicolaas van Cues en de oecumenische problematiek vóór de Reformatie. Tilliburgis, Publikaties van de Katholieke leergangen, nr. 16. - L.C.G. Malmberg, 's-Hertogenbosch, 1964, 22 pp., f 2,25.Kardinaal Cusanus overleed 500 jaar geleden. Naar aanleiding daarvan behandelt de nieuwe Nijmeegse hoogleraar in deze gedocumenteerde rede het wel zeer actuele vraagstuk van kerkelijk absolutisme en indifferentisme. Van het laatste is de jubilaris z.i. vrij te pleiten. De uitleg van diens gedachten heeft altijd veel historische en speculatieve problemen opgeworpen, dus uiteraard kan men in zo'n kort bestek zijn positiekeuze niet stringent bewijzen. Om het velerlei belang van de aangeroerde kwesties hopen wij, dat prof. Weiier bepaalde interpretaties van Hendrik van Gorkum (6) en Cusanus (14 v.), alsook de daarbij gehanteerde maatstaven, nog eens in bredere samenhang zal verantwoorden. In zijn proefschrift heeft hij m.b.t. eerstgenoemde in dezen al enkele aanduidingen gegeven, die om nadere argumentatie en uitwerking vragen. P. den Ottolander | |
Jaspers, Karl, Nikolaus Cusanus. - R. Piper & Co., München, 1964, 271 pp.De bejaarde Bazelse wijsgeer heeft een heel wat duidelijker stijl dan de andere coryfeeën van het existentialisme. Hij is niet alleen systematicus, maar ook historicus. Aan zijn monografieën over Schelling en Nietzsche, en aan Die grossen Philosophen I, voegt hij nu een apart werk over Cusanus toe. Jaspers ziet hem als groot metafysicus èn als overtuigd gelovige. Die twee hoedanigheden verdragen zich volgens de auteur absoluut niet met elkaar. Dit werk gaat ook wel even over Cusanus' relaties met de empirische wetenschappen en de wiskunde, maar het allermeest komt aan het woord de tegenspraak tussen enerzijds ‘leibhaftige’, ‘handgreifliche’ godsopenbaring en anderzijds ‘Offenheit’, ‘Kommunikation’ zoals Jaspers die interpreteert. Dit alles was te verwachten, en op zijn standpunt, als dit woord niet te ‘verfestigt’ is (vgl. 229, 239), kan hij ook niet anders. De bekende aantijgingen van naïviteit, fanatisme, bekrompenheid, absolutisme etc. zijn opnieuw te horen. Het is helaas ook usance, dat uit een dergelijke tolerante pen persoonlijke diskwalificaties vloeien zoals die op pag. 203 v., alle communicatie etc. ten spijt. Het wordt niet steeds duidelijk, of beweerde consequenties door Cusanus zelf uitdrukkelijk worden getrokken dan wel door Jaspers aan hem worden toegeschreven. Dit is van belang, omdat de beschrevene zeker niet alle door de schrijver gemaakte tegenstellingen zal aanvaarden (71, 75, 256). Wie een van beiden wil leren kennen uit dit belangrijke, prachtig uitgevoerde werk, moet wel enigszins bekend zijn met de mentaliteit vanwaaruit het geschreven is. Drie artikelen van de hoogleraren J. Mulders en H. Robbers in dit tijdschrift (resp. 1958-9 en tweemaal 1963-4) kunnen daarbij goede diensten bewijzen. P. den Ottolander | |
Montanari, M., Die geistigen Grundlagen des Risorgimento. - Westdeutscher Verlag, Köln-Opladen, 1963, 52 pp., ing. DM. 4.20.Op de februarisessie 1963 van de Arbeitsgemeinschaft für Forschung des Landes Nordrhein-Westfalen, hield de Italiaan Prof. Mario Montanari een voordracht over de geestelijke grondslagen van het Risorgimento, die negentiende- | |
[pagina 305]
| |
eeuwse Italiaanse stroming die uitmondde in de eenmaking van Italië in 1870. Zijn exposé is interessant, maar belangrijker is de discussie die op zijn lezing volgde, en waarin verscheidene professoren de voordrachtgever talrijke, soms delicate vragen stelden. Zo b.v. welke de invloed was van de Duitse romantiek, of van het anti-Franse affect, of van de vrijmetselarij in het Risorgimento. Wie zich voor het hier behandelde onderwerp interesseert, raden wij deze brochure zeer aan. M. Dierickx | |
LiteratuurAchterberg, Gerrit, Verzamelde gedichten. - Querido, Amsterdam, 1963, 1000 pp., f 29,50.Begin 1962 overleed G Achterberg, zijn Verzamelde gedichten zagen eind 1963 het licht. Al bij zijn leven werd over Achterberg ongewoon veel geschreven, zijn dood opende de sluizen voor een nieuwe stroom publikaties. Aan de bekende werden officieel nog onbekende biografica toegevoegd, naar men moet aannemen niet altijd alleen uit pure belangstelling voor Achterbergs dichterlijke werk. Wie zich voor de kwestie interesseert, zij 't beste verwezen naar het artikel van prof. Nagel in het Achterbergnummer van Maatstaf (jan./febr. 1964). Belangwekkender zijn in dit verband de bezwaren die men heeft ingebracht tegen de wijze van uitgeven der Verzamelde gedichten (zie vooral Merlyn, jan. 1964): de anonimiteit van de tekstbezorgers, het ontbreken van een verantwoording der gevolgde methode en de afwezigheid van een variantenapparaat. Al biedt deze uitgave dus geen verantwoord uitgangspunt voor een wetenschappelijke beschrijving van de ontwikkeling in Achterbergs dichterschap, de poëziegrage lezer mag zich niettemin gelukkig prijzen met deze dundrukeditie die hem het totaal van Achterbergs gedichten toegankelijk maakt. De prachtige bundel is een monumentaal getuigenis van een levenwekkend dichterschap. Achterbergs poëzie, gekarakteriseerd als een ‘snelvuur tegen de dood’, wordt beheerst door een niet aflatende poging de tijd te vangen op eeuwigheid. Een zo vergaande opgave is niet haalbaar zonder een fanatiek geloof in de scheppingskracht van het dichterlijke woord. Achterberg exploreert de taal in al haar lagen, ook die welke vóór hem als ondichterlijk golden, om daarmee in zijn gedicht het dode tot leven te dwingen. Zijn dichten is een doodernstig spel, waarvan de inzet humor niet uitsluit; het is een ‘wilde jacht’ tegen de tijd. De wezenlijkste aandrift van dit ‘zingen als een gek’ lijkt van religieuze aard: een vertwijfelde vraag om de verschijning van de Heer van leven en dood. F. van Tartwijk | |
Breitbach, Joseph, Dossier Bruno. - Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1964, 280 pp., f 9,75.Het probleem, dat de schrijver in deze roman aan de orde stelt, is niet nieuw: de tegenstelling tussen de oudere en jongere generatie, de spanning in een gezin tussen ouders en kinderen. Maar wel is dit proces zeer origineel beschreven. Bruno Collignon, kind van gescheiden ouders, wordt in het huis van zijn grootvader opgevoed. Bruno heeft een zeer gecompliceerd en moeilijk karakter. Grootvader, die een rijke industrieel en politicus is, houdt van zijn kleinkind, maar zijn liefde schijnt weinig spontaan en is zeer beredeneerd, zoals het leven van al de figuren uit deze roman uitermate wordt beredeneerd. Maar dit gebeurt door de schrijver op meesterlijke wijze, waardoor men tot het einde toe geboeid is. Breitbach weet de climax tot grote hevigheid op te voeren; de spanning wordt bijna beklemmend. De positie van de grootvader, een sluwe, politicus, stelt de schrijver in de gelegenheid om vermoede of werkelijk bestaande situaties in regeringskringen van verschillende West-Europese landen aan de orde te stellen. Hij laat uitkomen dat steeds weer de begeerte naar macht een belangrijke rol speelt bij de mens. Breitbach, die sinds 1929 in Frankrijk woont, heeft de consequenties van deze machts-begeerte zeker ook in zijn eigen levenslot ondervonden; vandaar dat deze man zo diep menselijk en boeiend is. C. de Groot | |
Erpenbeck, Fritz, Vorhang auf. Anekdoten und Geschichten. - Aufbau-Verlag, Berlin und Weimar, 1964, 360 pp., geb. D.M. 7,80.De inwoners van Oostduitsland, die momenteel rond de zestig zijn, kunnen op een veelbewogen leven terugzien: vier verschillende regiems, twee wereldoorlogen, werkeloosheid, inflatie. Fritz Erpenbeck is een van hen, en daar hij bovendien monteur, toneelspeler en journa- | |
[pagina 306]
| |
list is, zijn z'n losse levensherinneringen alleszins de moeite van het lezen waard. Het grootste gedeelte van zijn boek speelt zich af voor 1933. Zijn marxistische sentiment speelt hier slechts een rol wanneer hij de kans ziet om de godsdienst op de hak te nemen. Slechts een enkele keer steekt hij ook de draak met kapitalistische verschijnselen. Zijn naoorlogse belevenissen doen heel wat minder sympathiek aan, omdat zij te zeer overgoten zijn met een Ulbrichtsausje. Niettemin zijn deze levensherinneringen zeer boeiend, al was het alleen maar omdat ze een specimen vormen van (niet al te hinderlijke) Oostduitse literatuur. J.P. Schuyf | |
Langgässer, Elisabeth, Erzählungen. - Claassen Verlag, Hamburg, 1964, 473 pp.Als vijfde deel in de ‘Gesammelte Werke’ van E.L. verscheen onlangs het 473 pagina's tellende deel, waarin naast de kleine roman Proserpina de novellen en korte verhalen verzameld werden. Deze novellen en verhalen zijn telkens als een deel van een cyclus geconcipieerd. Zo noemt E.L. haar eerste serie novellen Triptychon des Teufels. De novellen met de titels Mars, Merkur en Venus vormen eveneens een geheel. Hetzelfde herhaalt zich met de serie Rettung am Rhein, welke de ondertitel Drei Schicksalsläufe meekreeg. De verhalen Die Prophezeiung, Der gerettete Obolus en Das erfüllte Versprechen vormen eveneens een in zich gesloten cyclus. Onder de verzamelnaam Der Torso werden een aantal short stories bijeen gebracht. Zij werden als een geheel geconcipeerd en onmiddellijk achter elkaar geschreven. Hun relatie is gelegen in het torso-achtige karakter van de mens na de zondvloed van de Hitlertijd. Zij zijn niet meer als een drieluik opgebouwd, doch vertellen, als een raam van een middeleeuwse kathedraal, in vele opeenvolgende, afzonderlijke beelden over de verlossing. Deze cyclusvorming kan men ook in de poëzie en de grote romans van E.L. terugvinden. De novellencyclussen ontstonden steeds in een tussenperiode, d.w.z. ná de voltooiing en vóór het begin van een nieuwe roman. Het Triptychon des Teufels ontstond tussen de romans Proserpina en Gang durch das Ried. Tussen de laatste en het Unauslöschlichen Siegel werd Rettung am Rhein geschreven. Der Torso ontstond vóór de Märkischen Argonautenfahrt. Opvallend is de innerlijke samenhang van haar laatste korte verhalen die in dezelfde tijd als de Märkischen Argonautenfahrt werden geschreven - met deze laatste en ongetwijfeld beste roman van E.L. Deze korte verhalen, zes in getal, worden hier voor het eerst gepubliceerd. Het is jammer dat de belangstelling voor het werk van deze grote Duitse schrijfster in ons land nog steeds zeer miniem is. Dit in tegenstelling met die van Frankrijk, Amerika, Italië en Engeland, waar de laatste jaren verschillende proefschriften over haar werk verschenen. Henk van Gelre | |
KunstJedlicka, G., Spanische Malerei. - Atlantis Verlag, Zürich, 208 pp., 9 kl.pl., 120 pl., geb. 36 Zwfr.Spaanse schilderkunst van de 12e tot het begin van de 19e eeuw staat er als samenvatting van dit boek op de flap aangeduid. Dat is in zoverre correct, dat er inderdaad één romaans fresco is weergegeven, maar verder beperkt dit album zich tot de klassieke hoogtepunten van de Spaanse schilderkunst. Men mag bijna zeggen dat het een verzameling is van monografieën over Greco, Velasquez, Goya, in de evolutie van de Spaanse schilderkunst gesitueerd door enkele aanduidingen over minder belangrijke meesters als Murillo, Zurbaran, Ribera. Dit geldt voor de tekst én voor de illustratie. De tekst van prof. Jedlicka, die vooral steunt op een directe analyse van het werk, stelt op een treffende wijze de eigen aard van deze grootmeesters in het licht en beklemtoont in hun universaliteit toch ook hun ‘Spaansheid’, die hij vooral ziet in het samengaan van contradictorische eigenschappen. De Spaanse schilderkunst is even fantastisch als realistisch. Zij is oorspronkelijk én uiterst gevoelig voor invloeden van buiten. Zij is door en door Spaans in thematiek en geest en toch universeel als geen andere. De illustraties zijn, zoals we dat van Atlantis gewend zijn, van een goede kwaliteit. G. Bekaert | |
Arbour, Reneé, Michel-Angelo. - Uitg. W. Gaade, Den Haag, 1964, 256 pp. geïll. f 19,50.18 februari 1564 stierf Michel-Angelo in Rome. In 1964, vier eeuwen na zijn dood, | |
[pagina 307]
| |
wordt zijn sterven in vele steden herdacht met belangrijke tentoonstelling, en wordt zijn nagedachtenis geëerd in een overvloed van literatuur. Deze figuur zal nooit vergeten worden, maar het is ook goed, dat hij beter bekend wordt; dat voorkomt legende-vorming. Het boek van Renée Arbour is een zeer goede bijdrage tot de kennis van die roemrijke periode, waarin Michel-Angelo een belangrijke rol gespeeld heeft. Arbour bewondert deze kunstenaar en kent zijn leven en werken, noodzakelijke voorwaarde om over een mens van betekenis iets zinvols te zeggen. Zij plaats Michel-Angelo tegen het fond van de renaissance. Wij leren zijn vrienden en vijanden kennen, zijn idealen, verwachtingen en teleurstellingen, zijn strijd ook om de voorkeur van zijn hart, de beeldhouwkunst, uit te oefenen. Maar telkens weer neemt zijn lot een andere wending. Michel-Angelo wordt zo, als het ware tegen zijn zin, ook schilder en bouwmeester. Wij zijn achteraf blij, dat dit leven zich zo ontwikkeld heeft, want daaraan danken wij tenslotte de schilderingen van de onvergelijkelijke Sixtijnse kapel. Arbour beheerst haar stof en schrijft zeer boeiend, ofschoon het hier en daar soms iets te veel literatuur is. Vele uitstekende afbeeldingen geven ons een goed beeld van het werk van Michel-Angelo, zodat dit boek een eervolle plaats inneemt in Gaade's Kunstgalerij. C. de Groot | |
Ullstein Kunstgeschichte - 4. Megalithikum, Kretisch-mykenische Kunst. Steppenraum und Waldgebiet, 175 pp., 7 kl.-pl., 72 pl., 43 fig. - 5. Griechische Kunst, 125 pp., 7 kl.pl, 77 pl., 23 fig. - 15. Vom Klassizismus zur Moderne, 1, 168 pp., 9 kl.pl., 83 pl., 18 fig. - 16. Vom Klasizismus zur Moderne, 2, 135 pp., 8 kl.pl., 74 pl., 20 fig. - 17. Ostasiatische Kunst, 136 pp., 7 kl.pl., 59 pl., 6 fig. - 19. Indische Kunst, 120 pp., 7 kl.pl., 70 pl., 16 fig. - Ullstein Verlag, Darmstadt, per deel 70 F.Met deze zes nieuwe delen is de Ullstein Kunstgeschichte, zoals we vroeger aanstipten een pocketuitgave van de luxueu-ze Illustrierte Weltkunstgeschichte, zo goed als volledig. Ontbreken nog slechts het deel over de Oud-amerikaanse kunst, dat over de Islam en de registers. Deel 4 is moeilijk samen te vatten. Het gaat over enkele nog altijd mysterieuze gebieden van de kunstgeschiedenis: de europese megalietbouwers, de kunst van het steppen- en woudgebied op de brug tussen Europa en Azië en de er op een of andere manier mee samenhangende kretisch-mykeense kunst. Het biedt voordelen dat deze drie gebieden afzonderlijk door specialisten worden behandeld, maar nu ze toch in een boek zijn verzameld zou men meer dan ooit wensen ze eens door een hand in een bredere synthese voorgesteld te zien. Prof. Schuchhardt heeft zijn uiteenzetting over de Griekse kunst in drie hoofdstukken ingedeeld, gewijd aan de archaïsche, de klassieke en de hellenistische periode. Hij toont de historische evolutie van de griekse kunst aan de hand van een bespreking van typische kunstwerken. De twee delen over de moderne kunst vanaf het classicisme zijn van H. Tintelnot, een specialist van de barokkunst. Hij vatte zijn studie nogal informatief en erg academisch op. Hij schrijft wel ‘wij staan in 1964’ maar denkt nog ongeveer in 1954. Werner Speiser heeft zich in het deel over Oost-Aziatische kunst, waarin de bouwkunst van China en Japan door mevr. E. von Erdberg-Consten wordt behandeld, neergelegd bij het feit dat hij onmogelijk het overvloedige feitenmateriaal kan weergeven. Hij tracht op de eerste plaats de Europese vooroordelen ten overstaan van de Aziatische kunst te overwinnen en ons kunstbewustzijn voor ruimere (niet-europese) esthetische categorieën open te stellen. Kl. Fischer en E. Diez beschrijven in het kader van deze algemene kunstgeschiedenis de voorhistorische cultuur van het Indusdal en de boeddhistische kunst van India. Het is de verdienste van de laatste twee delen dat zij een poging ondernemen om de oosterse culturen in de westerse opvattingen te integreren. Het is immers nog altijd zo dat de kunstgeschiedenis, ook wanneer ze zich voor het Oosten interesseert, een westerse aangelegenheid is. G. Bekaert | |
Ruhmer, E., Cranach. - Phaidon Verlag, Köln, 90 pp., 50 klpl., geb. DM. 17.80.Ook na de uitvoerige studie die Friedlander destijds over Lukas Cranach publiceerde blijft deze Duitse renaissanceschilder, tijdgenoot van Tiziaan en Giorgione, een betwiste figuur in de kunstgeschiedenis. Eberhard Ruhmer geeft niet toe aan verheerlijkings- noch aan verguizingsmanie. In zijn beknopte inleiding op het nieuwe Cranachboek probeert hij rustig, binnen het biografisch kader, de fysionomie van de kunstenaar en zijn werk | |
[pagina 308]
| |
uit te tekenen. Hij maakt een nauwgezette analyse van de stijlcontinuïteit die het zeer gevarieerde werk van Cranach toch altijd blijft karakteriseren én van de stijlevolutie vanaf de getourmenteerde schilderijen waardoor Cranach als een schilder van de Donauschool kan beschouwd worden en geestgenoot van Grünewald, tot zijn schitterende carrière als hofschilder in de dienst van de Wittenbergse keurvorst en van kardinaal Albrecht von Brandenburg en tot de uitloper ervan in een ‘schilderijenfabriek’, waarvan hij een zeer ondernemend directeur blijkt geweest te zijn die wist met welke voorstellingen hij bij het publiek van toen (en nu) in het gevlei kon komen. In de vijftig goede kleurenreprodukties vindt men een bevestiging van de veelzijdige aspecten die Ruhmer in dit oeuvre ontdekt. C. Bekaert | |
Kunstschätze in Bulgarischen Museen und Klöstern. - Verein Villa Hügel, Essen-Bredeney, 196 pp., 83 pl., 18 kl.pl.In de villa Hügel van de familie Krupp te Essen, vlak bij de Bredeneyer See, worden sinds 1953 geregeld kunsthistorische tentoonstellingen met een streng-wetenschappelijke ambitie georganiseerd. We herinneren aan Werendes Abendland an Rhein und Ruhr, 5000 Jahre Kunst aus Indien, Unvergängliches Oesterreich, 5000 Jahre Aegyptische Kunst, 7000 Jahre Kunst in Iran, Frühchristliche Kunst aus Rom, Koptische Kunst en tenslotte Kunstschätze in Bulgarischen Museen und Klöstern. Bij elke van deze tentoonstellingen werden prachtige catalogi uitgegeven, die op de eerste plaats een wetenschappelijke begeleiding vormen bij de tentoongestelde werken, maar daarenboven door hun inleidende studies, illustraties en notities een knappe samenvatting van het bestudeerde gebied. Hun belang reikt ver over de tijdsgrenzen van de tentoonstelling. Het laatste volume van deze serie catalogi gaat over de Bulgaarse kunstschatten die van april tot mei in de villa Hügel werden getoond. Voor het eerst werd hier de Bulgaarse kunst als een geheel gepresenteerd. De catalogus bevat een elftal studies die gaan van de Thrakische kunst uit het eerste millennium voor Christus tot de kunst van de XXe eeuw. Daarna biedt hij een chronologische lijst van de tentoongestelde werken met hun beknopte wetenschappelijke beschrijving, tenslotte een serie illustraties, waarvan een achttien in kleur. G. Bekaert | |
Architektur Wettbewerbe. - 35. Baete, U., Verwaltungsbauten; 120 pp., 232 afb. - 36. Gross, R., Unterrichtsreform und Klassenraum; 100 pp., 235 afb. - Karl Krämer Verlag, Stuttgart, per deel 19.80 DM, in abonnement 17.80 DM.Het nummer aw 35 betekent voor deze verdienstelijke serie een betrekkelijk ingrijpende koerswijziging en wel in de richting van een meer bewuste redactionele verantwoording van het gekozen thema. De studie van Ulrich Bäte over het kantoorgebouw bevat nauwelijks verholen kritiek op de toevallige en onberedeneerde samenstelling van de tot nog toe verschenen nummers. Maar Bäte zelf gaat nu overdrijven aan de andere kant door een systematiek tot elke prijs die het (als willekeurig aangevoeld) eigen oordeel van de samensteller zoveel mogelijk wil uitschakelen. Naar het essay van Bäte zelf te oordelen lijkt deze houding niet erg vruchtbaar en per slot van rekening zelfs fictief. Wel brengt ze een verdiepte studie van het programma en de functie van het gebouw met zich mee en gaat ze in tegen een al te visuele en esthetiserende opvatting van het bouwen. Het nummer aw 36 gaat in diezelfde richting door met een studie van de Zwitserse architect Roland Gross over de relatie die er bestaat tussen de vernieuwing van het onderwijs en de uitbouw van het klaslokaal. Ook hier wordt geen expliciete aandacht besteed aan de specifiek artistieke kwaliteiten van het schoolgebouw (die er toch organisch bij betrokken zouden moeten worden). De auteur gaat uit van het nieuwe inzicht in de functie van het klaslokaal en de school als woonmilieu van het kind en beschrijft in dit verband de situatie in Groot-Brittannië en Duitsland. Ter verduidelijking toont de auteur een zeventien gerealiseerde schoolgebouwen en eenentwintig projecten. Zowel het een als het andere nummer vormt een goede samenvatting van de problematiek rond het voorgestelde thema. G. Bekaert | |
Kelber, W., Raphael von Urbino, Die römische Werke. - Verlag Urachhaus, Stuttgart, 108 pp., 38 pl., geb. DM. 21.In de bespreking van het eerste deel van dit werk over Raphael von Urbino heb ik mijn terughoudendheid ten overstaan van een te exclusieve antroposofische verklaring van Raphaels werk meegedeeld. Ook in het tweede deel over Raphaels Romeinse werk staat diezelfde al te visionaire en kosmische interpretatie | |
[pagina 309]
| |
me tegen. Het blijft echter waar dat W. Kelber het zich, om deze visionaire interpretatie te staven, niet gemakkelijk maakt. Hij knoopt telkens bij de feiten aan, waarvan hij zich een zeldzaam uitvoerige kennis heeft verworven. Het blijft verder ook waar dat een dergelijke visie, wanneer men ze kritisch bekijkt, op sommige punten ook verhelderend werkt en dat zij een aanvulling kan zijn voor een al te positieve opvatting over kunst en leven. G. Bekaert | |
Eichhorn, Werner, Kulturgeschichte Chinas. - (Urban Bücher), W. Kohlhammer Verlag, Stuttgart, (imp. J. Meulenhoff, Amsterdam), 1964, 288 pp., geill., D.M. 7,20.Voor velen is China slechts het land, dat wellicht in de toekomst voor het Westen een ernstige bedreiging kan worden. Doorgaans weet men weinig meer van dat land af. En toch is China een land met een roemrijk verleden en een rijke cultuur, die onze bewondering verdient. Werner Eichhorn geeft in dit boek een uitstekend overzicht van China's rijk verleden. Zijn uitgangspunt zijn de verschillende dynastieën, die ook het schema zijn waarop hij zijn beschouwingen over godsdienst, schilderkunst, architectuur, muziek, literatuur, stedenbouw, handel enz. opbouwt. Wanneer men dit interessante boek heeft doorgewerkt, zal men hebben ingezien, dat China heel wat meer te bieden heeft op geestelijk gebied dan problematische beschouwingen over de zuiverste vorm van communisme. C. de Groot | |
ToneelSteane, J.B., Marlowe. A Critical Study. - Cambridge University Press, 1964, 381 pp., 35/.Dat 1964 ook het herdenkingsjaar van C. Marlowe, Shakespeares tijdgenoot, is, komt ons dit boek nog eens duidelijk ma-ken, al weet iedereen dat hij zelden het repertorium siert. Al is het niet de bedoeling een rehabilitatie op te wekken, toch verklaart deze studie waarom Marlowe inderdaad belangrijk is en tevens waarom hij slechts in de handboeken wordt geprezen. In plaats van zich uitsluitend in te laten met het filologische detectivespelletje over de geheimzinnige omstandigheden van M.'s leven en dood (niettemin zet S. weer enkele twijfels recht en voegt hij er een nieuwe versie aan toe), is het S. in de eerste plaats te doen om een kritische interpretatie. Het literaire oordeel over de drama's wordt geleidelijk ontplooid en komt tot een synthese die zowel binnen de dramatische tekst als binnen de perspectieven van de tijd geplaatst is. De studie heeft standaardkwaliteit, ook al omdat ook de lyrische produktie grondig wordt afgespeurd. C. Tindemans | |
Tairow, Alexander, Das entfesselte Theater. - Kiepenheuer und Witsch, Köln, 1964, 181 pp., DM. 12.80.Deze Russische regisseur, een der schaarse groten die langs zijn ‘Teatr Kamerny’ te Moskou (1914) nieuwe banen voor de 20e eeuw heeft geopend, publiceerde dit symposion van eigen opvattingen over theater en regie, vooral toch over de acteur, reeds in 1923. In tegenstelling met Stanislawskij, die de scholing van de acteur vooral als een training van de binnenkant ziet, legt S. de nadruk op lichaamstechniek en pantomime. Dat verklaart zijn grote invloed op het expressionistische theater, dat ritmisch-dynamische principes het best langs het lichaam kon weergeven. Veel van zijn toen zo frisse theorie werd ondertussen gemeengoed in de acteursvorming en bijgevolg is deze herdruk nog even actueel als destijds. C. Tindemans | |
Sorge, Reinhard Johannes, Sämtliche Werke, II. - Glock und Lutz Verlag, Nürnberg, 1964, 384 pp., DM. 25 (bij inschrijving 3 dln. DM. 22.50).Na een eerste deel met het vroege werk van deze expressionistische pionier (1892-1916), krijgt thans zijn hoofddrama Der Bettler (1911) de ereplaats. Met de vele jaren afstand werkt dit ik-drama over de Nieuwe Mens, de Dichter, nog altijd als een semi-geniale gooi, maar tevens valt de amateuristische uitwerking op. S.'s inzicht in het wezen van de dramatiek was meer gericht op een effectvolle stilte dan op histrionische suggestie. Opvallend is de razernij waarmee deze jongeman evolueerde; van Nietzsche-invloed nooit helemaal los, brengt hij in Guntwar (1912) al een soort van profetisme dat zijn overgang naar religieuze mysteriespelen aankondigt. Deze privé-didactische belangstelling blijkt eveneens uit zijn poëtische cycli (vooral Gericht über Zarathustra, Gedichte an die Braut en Hymne), waarin ervaringen | |
[pagina 310]
| |
uit de grootstad en elegische liefdezuchten, bekeringsmotieven en symbolistische scenarii zitten. Meteen wordt begrijpelijk waarom deze begaafde man ondanks zijn korte leven een vol oeuvre heeft nagelaten. C. Tindemans | |
Le lieu théâtral dans la société moderne. - Editions du Centre National de la Recherche Scientifique, 1963, 248 pp. + 39 pl., 25 FF.Op de studiedagen van Royaumont (juni 1961), waarvan de referaten thans gebundeld zijn, hebben de toneelhistorici, tot het voorbeeldige inzicht gekomen dat met een dramatische tekst nog maar een tip van het theatergeheim wordt opgelicht, een aantal experts uitgenodigd van de andere disciplines die bij de theater-kunde een rol spelen: regisseurs, acteurs, architecten, scenografen, akoustici, decorontwerpers, elektriciens en machinisten. Het thema is dubbel: de ruimte van het spel en de ruimte van het publiek. De evolutie van het Italiaanse schouwburgtype naar het multifunctionele gebouw in de 20e eeuw wordt theoretisch (D. Bablet), sociologisch (G. Lunari, A. Voisin. B. Dort) en praktisch (G. Mounet) onderzocht. Zo kon de vraag naar het eventueel ideale theater niet ontweken worden en een serie architecten documenteren hun oplossingen. Ook een voorlopige balans van resultaten wordt gepresenteerd. Tenslotte worden de technische problemen (verlichting, akoustiek, kinetica) besproken. De voortdurende aandacht op de wisselwerking tussen technische uitrusting, artistiek resultaat en sociaal effect maken dit boek tot studieplicht voor ieder die met het theater geassocieerd is. C. Tindemans | |
VariaTeresia, Sr. - a Matre Dei et Ss. Vultu, Edith Stein, Auf der Suche nach Gott. - Verlag Butzon & Bercker, Kevelaer, 1964, 251 pp.Het aantal levensbeschrijvingen over Edith Stein, de joodse filosofe, die karmelites werd, in de gaskamers van Auschwitz werd omgebracht en wier proces van zaligverklaring nu wordt ingeleid, neemt met een verrassende snelheid toe. Het is met haar in God verborgen persoonlijkheid als met een waarlijk groot kunstwerk. Ieder wil trachten iets van het onzegbare uit te zeggen, ook al weet hij, dat dit nooit exhaustief geschieden kan. Dit boek van een zuster uit de keulse Karmel waar Edith Stein haar intrede deed en verbleef voor haar vertrek naar de Karmel in het limburgse Echt, treft bijzonder door een warme bewonderende sympathie voor zuster Benedicta. Het is meer een synthese geworden dan het pionierswerk van moeder Renata en heeft het grote voordeel, dat het allerlei onuitgegeven materiaal: aantekeningen, brieven etc. heeft kunnen benutten. In het licht van het Concilie zouden in een volgende druk bepaalde passages over de joden moeten worden verbeterd. J.H. Nota | |
Berg, Prof. Dr. J.H. van den, De psychiatrische patiënt (Kleine algemene psychopathologie op fenomenologische grondslag). - Uitg. G.F. Callenbach N.V., Nijkerk, 1964, pp., 138, f 8,90.De in 1955 ten behoeve van Amerikaanse lezers gepubliceerde fenomenologische psychopathologie (The Phenomenological Approach to Psychiatry) werd onlangs door de auteur gereviseerd en in het nederlands uitgegeven. De oorspronkelijke opzet van dit boek is gelegen in het uitgangspunt dat de enkele psychiatrische patiënt, onverschillig tot welke groep zijn ziekte behoort, de gehele psychopathologie aan de orde stelt. Van den Berg beschrijft de ontmoeting met een ernstig neurotisch gestoorde man en rubriceert de klachten van de patiënt in vier categoriën: de relaties mens-wereld, mens-lichaam, mens-medemens (communicatie) en mens-tijd (levensgeschiedenis). Hier dieper op ingaand, ziet de schrijver kans inderdaad de gehele psychopathologie in zijn uiteenzettingen te betrekken. In zijn gedachtengang bestaat het enige verschil tussen ‘gezond’ en ‘gestoord’ hierin dat de projecties, conversies, vormen van overdracht en van mythificatie - woorden die betekenend zijn voor de psychismen in de genoemde categorieën - bij de gezonde mens niet opvallen en bij de zieke wel. ‘De reden daarvan ligt hierin, dat de gezonde bij zijn medegezonden dezelfde of ongeveer dezelfde projecties, conversies, vormen van overdracht en van mythificatie aantreft, terwijl de gestoorde met de zijne alleen staat’, aldus Van den Berg. Dit geldt in het bijzonder voor de schizofrene patiënt, wiens bestaan zo ge-isoleerd is dat de gezonde daarin nauwelijks vermag door te dringen, en meer in het algemeen voor de patiënt met hallucinaties en wanen. De auteur betitelt de psychopathologie bij voorkeur als de we- | |
[pagina 311]
| |
tenschap van de eenzaamheid en het isolement. Alvorens een korte bespreking te geven van de betreffende literatuur, in een historisch overzicht, besluit Van den Berg met een reeds eerder door hem geuite stelling: dat de fenomenologie geen behoefte heeft aan de hypothese terzake het onbewuste. ‘De fenomenoloog heeft aan hypothesen nimmer behoefte. Hypothesen ontstaan waar de beschrijving van de werkelijkheid te vroeg wordt gestaakt. Fenomenologie is beschrijving van de werkelijkheid....’. Deze karakteristiek van dit boek (en van de auteur) moge tot uitdrukking hebben gebracht dat de uitgave ‘De psychiatrische patiënt’ een schriftuur is die getuigt van originaliteit en durf. Hieraan zij toegevoegd dat het boek zeer prettig leesbaar is en stelling instructief. Gaarne aanbevolen. J.J.C. Marlet | |
Overing, A., e.a., Homosexualiteit. (Serie Pastorele Cahiers No. 3). - Uitg. P. Brand, Hilversum/Antwerpen, 1964 (4e dr.), 123 pp.In deze nieuwe druk van dit Pastorele Cahier komen weer de drie inleidingen voor, welke in 1960 over homosexualiteit werden uitgesproken. A. Overing behandelde ‘Psychiatrische aspecten der homosexualiteit’; Prof. G. Kempe sprak over ‘Maatschappelijke aspecten van homophilie’ en Prof. J. Vermeulen gaf een uiteenzetting over ‘Pastorele aspecten van homosexualiteit’. Prof. H. Ruygers voegde er een samenvatting van de discussie aan toe. In deze nieuwe editie heeft Prof. Ruygers een ‘Terugblik op vijf jaar experimentele pastorele zorg’ geschreven, waarin hij zeer genuanceerd de ontwikkeling van het pastorele beleid beschrijft. Prof. Kempe vermeldt ergens de negatieve reacties die voorlichting over dit onderwerp aan een breed publiek kan oproepen. De ervaring van de laatste jaren heeft dit duidelijk getoond. Dit boekje kan ertoe bijdragen dat meer ontwikkelden, die bijzondere verantwoordelijkheid dragen voor de geestelijke gezondheidszorg, zich op ernstige en serene wijze op deze kwestie bezinnen. J. Kijm | |
Kerssemakers, J.W., Vrij spreken in het openbaar. Grondbeginselen, praktische wenken, voorbeelden. - De Lanteern, Utrecht, 1963, 124 pp., f 5,90.Allerlei praktische raadgevingen verstrekt de schrijver aan hem die als spreker in het openbaar wil optreden, hoe hij geordend moet spreken, hoe hij kan overtuigen, overreden, bezielen, hoe hij zijn gedachten moet uitwerken in verzorgde taal, hoe zijn optreden moet zijn: houding, stem, gebaar. Bovendien krijgt de lezer allerlei nuttige suggesties, hoe in een vergadering te werk te gaan, als voorzitter, spreker en als vragensteller. Vele soorten van speeches passeren de revue. Kortom een vademecum voor gesproken optreden in het openbaar. Ook voor ervaren sprekers kan het boekje een uitnodiging zijn tot zelfkritiek. De blijvende wetten der welsprekendheid worden ons voorgehouden. De wijze waarop Demosthenes en Cicero hun gehoor bespeelden, verschilde wel in vorm, maar niet in psychologie. De tekst zou nog in waarde stijgen, als nog meer modem illustratiemateriaal was benut, ontleend aan bijvoorbeeld de Handelingen der Staten-Generaal, optreden voor radio en TV, maar ook in deze vorm verdient deze uitgave aanbeveling voor gebruik bij onderwijs, zaken- en verenigingsleven. W. Bennink | |
Kockelmans, J.J.G.A., De zin der wijsbegeerte (Kernen en Facetten, 4). - Lannoo, Tielt, 1964, 48 pp., ing. F. 35.De wijsbegeerte is in wezen een zoeken van de mens naar de zin van het zijn. We hoeven er dus niet over verwonderd te zijn dat de wijsbegeerte in de loop van de eeuwen zeer uiteenlopende en zelfs onderling tegenstrijdige vormen heeft aangenomen; ze is immers een zoeken. En wel een zoeken waaraan de mens zich niet kan onttrekken. De meest aangewezen methode voor dit zoeken is de moeilijke weg van de fenomenologie als explicitatie van het voor-wijsgerig leven; deze explicitatie moet de waarheden onthullen die in het voor-wijsgerig leven impliciet verborgen liggen. Deze gedachten zet Dr. Kockelmans uiteen in het boekje dat we hier bespreken. Hij staat hierin sterk onder invloed van Heidegger. En dit verklaart wel waarom in deze beschouwingen iedere verwijzing van de filosofie naar de moraal ontbreekt. Toch moet ons inziens de vraag gesteld worden of deze verwijzing wel onbesproken mag blijven wanneer het gaat over de zin van de wijsbegeerte. M. De Tollenaere | |
Buchheim Kalender für das Jahr 1965. - Buchheim Verlag, Feldafing, DM. 6.80, DM. 5.80, DM. 5.80 en DM. 7.50.De verschillende kunstkalenders van de Buchheim Verlag zijn ook dit jaar weer | |
[pagina 312]
| |
in smaakvolle samenstelling uitgekomen. De Ikonen-kalender bevat 13 meesterwerken op kunstdrukpapier, o.a. ‘De twaalf Apostelen’, een ikoon uit de veertiende eeuw. Psalm aus Licht und Farben, Farbfenster groszer Kathedralen, Duft aus Chinesischen Gärten, al deze kalenders met artistieke hand ontworpen en samengesteld zijn modellen van fraaie wandversiering. R.S. | |
Oranjekalender 1964. Pro Juventute, Amsterdam, Postbus 1701, f 3,50.De Vereniging Pro Juventute heeft voor 1965 wederom een sympathieke kalender uitgegeven met kleurenfoto's van ons vorstenhuis. Een meertalige Oranjekalender (Frans, Duits, Engels en Spaans calendarium) is ook verkrijgbaar. Voor binnenlandse en buitenlandse relaties stellig een treffende attentie. | |
PocketsElseviers Repertoria. 3 Taalkunde, nederlands, frans, duits, engels grieks, latijn. - Wanneer men als volwassene de hulpmiddelen ziet die de middelbare scholier thans ten dienste staan, kan men slechts verzuchten: wat zijn wij een boel tekort gekomen. Elsevier gaat negen repertoria uitgeven om de leerlingen in alle mogelijke vakken en in algemene ontwikkeling te helpen. Dit eerste ‘repetitieboekje’ behandelt, na opmerkingen over ontledingen, woordsoorten en woordvormen de grammatica's van de in de titel genoemde talen. Zeer praktisch. De repertoria gaan per deel f 3,90 kosten, bij intekening op alle negen f 2,90 per deel. | |
Phoenix pocket
| |
Prisma serieBAUMGART, Fritz, Kalender der kunstgeschiedenis. - Dit boekje van Fritz Baumgart is in zijn opzet zeer origineel. Hij volgt als het ware de eeuwen op de voet en constateert wat er in die duizenden jaren van jaar tot jaar aan belangrijks op kunstgebied gemaakt werd. In korte beschrijvingen bespreekt hij dan het betreffende kunstwerk. Uit de aard der zaak is de keuze van de schrijver persoonlijk, maar de voornaamste kunstwerken komen wel ter sprake. Dt gebeurt kort en zakelijk en mag gelden als een eerste vlotte kennismaking. Maar daar is het dan ook een kalender voor. C. de Groot
De Prisma-serie is haar tweede duizendtal ingegaan met als n. 1000 een Cultuurgeschiedenis van de twintigste eeuw van de hand van Prof. Dr. P.J. Bouman. De naam van Schr. waarborgt een interessante visie, terwijl het boekje verrijkt is met literatuuropgave, register en een aantal karakteristieke illustraties. De sterke afwisseling van de reeks blijkt al uit de titels van de eerste tien deeltjes uit de 1000-serie. Naast een literair zeer waardevol Russische liefdesverhalen van Isaak Babel e.a. staat alweer een deel van de onvermoeibare Jalnareeks: Mazo de la Roche's Terugkeer naar Jalna en een paar boekjes die voor speciale liefhebbers zijn, zoals Prisma Poneyboek van Wouter Slob, dat in kort bestek veel wetenswaardigs geeft; Drs. J. Kroes' Prisma bridgeboek 2, dat op een aantal speciale problemen ingaat en zo een aanvulling is op no. 1; Biologie in de moderne wereld van C.H. Waddington, wiens ‘Evolutie en ethiek’ in de Aula-reeks reeds verscheen; Larry Forrester gaf een halve eeuw luchtvaartgeschiedenis in Helden van het luchtruim. En tenslotte worden de ontspanningsboeken onvermoeid voortgezet met Jorgen Halck, Strikt vertrouwelijk, confidenties van een geheim agent, Edward Lindal, In staat van beschuldiging, een spionageverhaal, B. Traven, Verhalen van de man die niemand kent, een bundel over Mexico, en, voor velen welkom, Ngaio Marsh, Moord aan het feestdiner. R.S. |
|