| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Renckens S.J., H., De godsdienst van Israël. Serie: Godsdiensten der mensheid. - J.J. Romen & Zonen, Roermond en Maaseik, 1962, 286 pp., f 14 en f 15,75.
Het feit dat dit boek is uitgegeven in de serie ‘De godsdiensten der mensheid’ onder hoofdredactie van Prof. Dr. J.P. Michels O.P., heeft de schrijver voor een bijzondere opgave gesteld. Het is niet zo maar een boek over Israël of over de godsdienstige instellingen en opvattingen van het Oude Testament. Zoals Renckens zegt: ‘dit boek moet geschiedenis geven, zij het dan godsdienstgeschiedenis... Het zou echter een grote verarming van het bijbelse gegeven met zich meebrengen, als wij ons zouden beperken tot historische constructies. Daarom wordt de historische behandeling aangevuld door de thematische behandeling...’ (blz. 48). Deze methode, samen met de enorme eruditie en de grote liefde van de schrijver voor de Schrift, heeft dit werk tot een bijzonder boeiend geheel gemaakt. Uitvoerig gaat de auteur in op Israëls mysterie, waarbij hij nauwkeurig de geheel eigen plaats en het unieke karakter (o.a. blijkend in monotheïsme, messianisme en geschiedschrijving) van Israël (en van het Christendom als Israëls voltooiing) te midden van of liever als ongekend hoogtepunt van alle andere godsdiensten omschrijft. In een zevental hoofdstukken worden de grote lijnen en de grote themata van het Oude Testament uitgewerkt. Het is onmogelijk om in het korte bestek van deze recensie de weldadige rijkdom van dit boek ook maar enigszins schematisch aan te geven. Wij bevelen het met nadruk aan. Verrassend mooie gedachten geeft R. over de band tussen het spirituele en materiële element in de profetie (blz. 210 e.v., 76 e.v.), over Israëls Rest, het Judaïsme van na de ballingschap, het Jodendom als gestalte van authentiek geloof (blz. 239 e.v.). Het bibliografisch overzicht omvat samen met de registers ruim 40 blz.; hier zouden wij wel meer gebruik gemaakt willen zien van de Joodse litteratuur over de Heilige Schrift, zoals dit bijv. in Frankrijk ook aan Katholieke zijde steeds
meer wordt gedaan. Wij zijn Pater Renckens grote dank verschuldigd voor dit prachtige werk en wij zien met spanning het in de inleiding aangekondigde vervolg op dit boek tegemoet, nl. ‘Het Nabijbels Jodendom’, omdat dit ons, Christenen, nog steeds veel te leren heeft en ‘als een blijvend door God gesteld teken zijn laatste geheim nog niet heeft prijsgegeven’ (blz. 12). Daarmee zal dit belangwekkende onderwerp eindelijk ook van Katholieke zijde in Nederland worden behandeld.
Dr. C.A. Rijk
| |
Huyser, Dr. Ph. J., Het ambtsgeheim van de zielzorger. - J.H. Kok N.V., Kampen, 1961, 520 pp.
De schrijver, voorganger in een gemeente van de Gereformeerde Kerken, bezint zich achtereenvolgens op de nodige bewustheid, de bijbelse grondslagen, de bindende kracht, de zielkundige waarde, de zedelijke grenzen en de wettelijke bescherming van het ambtsgeheim van de zielzorger. In deze uitvoerige en zorgvuldig gedocumenteerde studie geeft Huyser als zijn mening, dat zielzorg ondenkbaar is zonder openhartig gesprek tussen gemeentelid en pastor, dat een dergelijke gespreksmogelijkheid slechts gegeven is indien een vertrouwensrelatie bestaat, dat er gesproken mag worden van een vertrouwenscrisis in de protestantse kerken (bewijze de loop naar de psychiater, de progressieve secularisering van de zielzorg) en dat het vertrouwen zou kunnen worden hersteld door een formele en officiële geheimhoudingsplicht van de pastor (zoals bijvoorbeeld in de Nederlands Hervormde Kerk sinds 1957 al wel is bepaald).
De auteur wijst het biechtzegel af, dat volgens de Rooms Katholieke Kerk schriftuurlijk is gefundeerd, beroept zich terzake deze afwijzing op Luther en Calvijn, maar wil wel in zee gaan met Augustinus die de zwijgplicht van de zielzorger beschouwt als een specialisering van de broederlijke zwijgplicht. Huyser geeft blijk van een open bereidheid zich te verdiepen in de sacramentele biecht en het biechtgeheim van de Katholieke Kerk; hij bewondert de wijze waarop Katholieke priesters het biechtgeheim hoog houden en bewaren, vindt anderzijds dat de absoluutheid van dit biechtgeheim soms ten onrechte wordt gehandhaafd in gevallen waar het levens- | |
| |
belang van derden op het spel staat. Hij is voorstander van een door zedelijke principes begrensde zielzorgelijke geheimhoudingsplicht, welke wettelijk wordt beschermd.
Terzijde moet worden gezegd, dat de neurose-opvatting van de schrijver - wat ook door Prof. Dr. P.J. Roscam Abbing in een aanbevelend woord vooraf wordt opgemerkt - te zeer in overeenstemming is gebracht met de reformatorische denkbeelden omtrent het geweten en daardoor nogal eenzijdig is geworden. Voor Katholieke lezers is dit gedegen werk van Dr. Huyser niet slechts van belang omdat daaruit een neiging tot tegemoetkoming valt op te maken, maar ook en meer omdat de auteur het ambtsgeheim van de zielzorger in zijn geheel bekijkt (niet alleen het biechtgeheim i.e.z.!) en omdat hij de broederlijke zwijgplicht zo benadrukt (van gelovige t.o.v. gelovige). Deze twee laatste punten zijn een nadere beschouwing in katholieke kringen stellig waard.
J.J.C. Marlet, zenuwarts
| |
Groenendijk, P.C. e.a., Jonge mensen en Kerk (= Pastorele Cahiers 8), Paul Brand, Hilversum/Antwerpen, 1962, 124 pp., f 5,90.
Dit deeltje van de ‘Pastorele Cahiers’ wil enig inzicht geven in het werk van het katholiek militair vormingscentrum Waalheuvel en bundelt enkele ervaringen van zijn tienjarig bestaan. Na een overzicht van opzet en ontwikkeling (P.C. Groenendijk) volgt een weergave van enkele peilingen, die H.C. de Graaf en P.C. van Vliet hebben verricht inzake verwachtingen en bevindingen van deelnemers aan een cursus. F.C.M. Josso en L.M. Thomas hebben getracht vanuit de hedendaagse literatuur voeding te geven aan de praktische benaderingswijze, waarover in andere opstellen wordt geschreven: H. Wagemans over ‘Muzikale ervaringen in het vormingswerk’, H.J.H. Brentjens over ‘Toenadering tussen geloof en wereld’. Het boekje wordt besloten met de rede van Prof. Dr. H.M.M. Fortmann bij de viering van het tienjarig bestaan, over de spanning tussen een mondig geworden wereld en de feitelijke verschijningswijze van de Kerk, die daarop nog niet is ingesteld. Dit Cahier lijkt ons een zeer belangrijke publicatie; niet alleen omdat het een goed en grondig inzicht verschaft in het streven van ‘Waalheuvel’ (velen misschien meer bekend door de uitgave ‘G-3’), maar vooral ook omdat de daar opgedane ervaringen allen die met de vorming van onze hedendaagse jeugd belast zijn (zielzorgers, maar ook andere opvoeders), kunnen en moeten voorlichten. Dit boekje is dan ook een ernstige bestudering overwaard. Wel valt op, dat de ervaringen hoofdzakelijk vanuit psychologisch en sociaal-pedagogisch standpunt uit verwerkt zijn. Men zou graag ook de vaktheoloog ingeschakeld gezien hebben. Nu blijven de suggesties inzake een nieuwe voorstelling en verkondiging van het openbaringsgegeven uitermate summier en vaag; hetgeen aanleiding zou kunnen geven tot verwarring. Mogen de komende tien jaren ‘Waalheuvel’ in het teken staan van een even diepgaande theologische bezinning als thans op psychologisch terrein verwerkelijkt is.
S. Trooster
| |
Fuller, R.H. en R.P.C. Hanson, Rome: wij raden het af. - G.F. Callenbach N.V., Nijkerk, 1962, 180 pp., f 6,90.
Wij vragen ons af, hoe het mogelijk is geweest, dat in onze tijd van oprecht oecumenisch streven dit boekje is kunnen uitgegeven worden. Dat men meent ‘Rome’ te moeten afraden, à la bonheur; maar dan hoeft dit toch niet op deze onaangename, en eigenlijk ook onwaardige wijze te gebeuren. Het 5e hoofdstuk biedt nog enige interessante informatie inzake het hedendaags belijden in de Anglikaanse Kerk. Maar hoeveel lezers zullen zover komen? De hoofdstukken daarvoor staan vol hinderlijke onjuistheden. Vooral de eerste twee hoofdstukken maken het te bont. Goed, men mag bezwaren hebben tegen de ‘macht’ van Rome; maar uitdrukkingen als ‘despotisme’, ‘geestelijk schrikbewind’, ‘lage onverdraagzaamheid’ ‘leerstellig bedrog’, ‘kinderachtig geloof’ gaan te ver. Deze ongelukkige bestrijding van ‘Rome’ vindt waarschijnlijk ten dele haar oorzaak in het feit, dat de auteurs voornamelijk steunen op de publicaties van P. Blanshard, een meester in het vervalsen der perspectieven door onjuist hanteren van feiten en citaten. Een duidelijke vergissing, dit boekje.
S. Trooster
| |
Morel, V., De Kerk, haar wezen en werking. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1962, 176 pp., F. 130.
In dit relatief bondig, doch helder geschreven tractaat biedt de auteur, profes- | |
| |
sor aan het theologicum der Paters Kapucijnen, een samenvatting van wat in de laatste 50 jaar in de ecclesiologie aan theologische verdieping werd gewonnen. De bouw van de uiteenzetting volgt de logische weg van het innerlijk moment van de Kerk (haar zending vanuit de Vader als Lichaam van Christus) naar het meer uiterlijk moment van de Kerk (als heilsinstelling en sociaal verschijnsel). Een nieuwe speculatieve synthese wordt hier niet geboden, wel een sterk gestructureerd tractaat, waarbij voorzichtig - soms al te voorzichtig? - de nieuw opengekomen perspectieven worden geschetst.
J. Kerkhofs
| |
Lescrauwaet M.S.C., Dr. Jos., Communiteit van Taizé (= C.G.G. No. 725), Geert Grote Genootschap, 's-Hertogenbosch, 1961, 80 blz., f 1,25.
In dit boekje worden wij kundig ingelicht inzake opzet, streven, regel en dagorde van de protestantse kloostergemeenschap van Taizé. Bijzondere aandacht wordt besteed aan de viering der Eucharistie aldaar. Hoofdstukjes over de waardering van zowel protestantse als katholieke zijde vervolledigen het geheel. Wij kunnen dit boekje niet warm genoeg ter lezing aanbevelen. ‘Taizé’ vormt een van de meest hoopgevende momenten in het oecumenisch streven der Kerken van het ogenblik. Wij kunnen ons sterk verwant voelen aan de geestelijke sfeer die daar heerst. Wanneer deze kennismaking de lezer zou aansporen verder kennis te nemen van b.v. de publicaties van Max Thurian over Eucharistie en Biecht, zou hij niet weinig verrijkt worden.
S. Trooster
| |
Baas, L.C. e.a., Vragen aan het Concilie. - Uitg. Paul Brand N.V., Hilversum, 1961, 120 pp.
Dit boekje bevat de vertaling van de belangrijke duitse publicatie ‘Fragen an das Konzil. Anregungen und Hoffnungen’ (besproken in Streven 14/2, 1961, 1122), aangevuld met de nederlandse tekst van een inleiding van Mr. L.C. Baas, ‘Libres Propos d'un laïc’, op de studiedagen van de Informations Catholiques Internationales op 13-14 mei 1961. Een zeer belangrijk boekje voor allen die werkelijk bekommerd zijn om de naaste toekomst van de Kerk, en zich een zelfstandig oordeel willen vormen inzake de onderwerpen die het komende Concilie zo actueel maken.
S. Trooster
| |
Weze, A.M., Het kloosterleven van elke dag. - Lannoo, Tielt, 1962, 168 pp., ing. F. 62; geb. F. 85.
Met dit werk, de neerslag van een concrete ervaring in contact met vrouwelijke religieuzen, heeft pater Weze een frisse, vlot geschreven bijdrage geleverd tot de literatuur voor kloosterzusters. Zoals uit de titel blijkt, wil het een handleiding zijn in de essentiële problemen van het religieuze leven; hierbij geeft de auteur blijk van een concrete kennis van de gevaren en de meest voorkomende afwijkingen. Met zijn gezonde kijk op het leven en zijn realisme waarschuwt hij zowel voor elke onderschatting van het gebedsleven als voor de gevaarlijke illusies van een valse lijdensmystiek. De grootste verdienste van dit pretentieloze werkje is dat het ook in zijn meest concrete uitwerking gecentreerd is op de meest centrale geloofs-gegevens, vooral dan de caritas.
W. Goossens
| |
Gelin, Albert, De hoofdlijnen van het Oude Testament. - Patmos, Antwerpen, 1962, 90 pp., F. 42.
Gelin, Albert, Israëls gestalte volgens de Bijbel. - Standaard-Bh., Antwerpen, 1962, 114 pp.
Twee van de beste werkjes van de betreurde Franse exegeet verschijnen tegelijk in Nederlandse vertaling. Zijn Idées maîtresses de l'ancien Testament, waarin vooral de etappes van de heilsgeschiedenis - godsopenbaring, messianisme en individueel heil binnen de collectieve roeping - belicht worden; en L'âme d'Israël dans le livre (zie Streven, aug. 1959 p. 1080), dat aan de hand van het O.T. de religieuze gestalte van het godsvolk oproept. Een dubbele wezenlijke aanwinst voor onze religieuze literatuur.
L. Monden
| |
Dankelman C.s.s.R., J.L.F., Christen nu. Deel I. - J.J. Romen & Zonen, Roermond/Maaseik, 1962, 399 pp., f 19,50.
Het boek, dat wij in januari 1962 met voldoening begroetten in Streven (pag. 381) als een werk dat op levendige en boeiende wijze het christen-zijn in deze tijd beschrijft en belicht, verschijnt een half jaar later reeds in tweede druk, reeds voordat deel II van de pers is. Wel een bewijs dat het werk inslaat en aan de wensen en behoeften van tallozen voldoet. De uitgever zorgde wederom voor een grootscheepse en rijk geïllustreerde presentatie van het boek.
J. van Heugten
| |
| |
| |
Goerres, Ida Friederike, Laiengendanken zum Zölibat. - Verlag Josef Knecht, Frankfurt a/M., 1962, 92 pp., DM. 6.80.
Twee reeksen ideeën werden hier gegroepeerd. In een meer theoretische reeks wordt eerst aangetoond, dat de bezwaren die tegen het celibaat worden ingebracht - dat het namelijk een vorm van manicheïsme betekent en dat het bovendien de zielzorger van een onmisbare, persoonlijke ervaring berooft - voortkomen uit onbegrip betreffende de eigen aard van de priesterroeping. Dan brengt de schrijfster een positieve waardering van het priester-celibaat; ze steunt hierbij op de traditie en haalt als belangrijkste tekst de inderdaad merkwaardige prefatie uit de Mis van de Maagdenwijding aan. De praktische beschouwingen over de verhouding tussen priester en vrouw zijn behartenswaardig. Dit essay heeft de kenmerken van de vorige werken van deze begaafde schrijfster: het blijft intuïtief, benaderend, soms een tikje vaag. Een interessant en positief getuigenis over een omstreden kwestie werd het zeker.
H. Smets
| |
Les authentiques ‘Fils de la Lumière’ (Coll.: Unité). - La Colombe, Paris, 1961, 159 pp., ing. NF. 8.
Een boek enig in zijn genre. Een Franse overtuigde vrijmetselaar publiceert bij een katholieke uitgeverij een boek over de geheime vrijmetselarij, waarin hij, na veertig jaar praktijk, beschrijft wat hij zelf in de loges heeft beleefd, en de verrijking die dit hem heeft bezorgd. Na een korte schets van de geschiedenis, geeft hij in een tweede gedeelte - en dit is werkelijk zeer interessant - zijn opname in de loge en zijn verdere initiaties, de eigen groei en desillusies, en daarna de intieme bevrediging. Drie annexen geven de huidige maçonnieke graden in Frankrijk, de maçonnieke regels van 1782 en de ‘code maçonnique’ van het begin der 19e eeuw. Om de geest van het hele werk te verklaren, citeren wij uit de inleiding: ‘Dans le monde entier, un vaste mouvement vers l'Unité s'amorce. Il prend les formes les plus diverses, mais il répond à ce besoin profond que ressentent les spiritualistes de toutes nuances: faire cesser les querelles byzantines, et faire front contre l'ennemi commun: le matérialiste athée. Puisse ce livre contribuer à la pacification des coeurs et à l'union des esprits!’ (bl. 11).
M. Dierickx
| |
Ferriere, Cinette, L'Alliance ancienne et nouvelle. Essai de catéchèse biblique et liturgique. Ed. du Chalet, Lyon, 1962, 304 pp., F. 173. Le jeu complet des fiches pour enfants, 86 pp., Fr. 55.
Deze uitgewerkte godsdienstcursus voor kinderen van 9 tot 12 jaar, neerslag van de jarenlange experimenten van mevrouw Ferrière te Ottignies, is een der mooiste vruchten van de recente katechetische hernieuwing. Hier gebeurt veel meer dan enkel notionele uitleg van de katechismus: hier is elke les een soort liturgische ‘celebratie’ van een religieuze werkelijkheid, die hic et nunc wordt beleefd en ervaren. Zij noemt het ‘catéchisme liturgique’. De bijbel staat in het middelpunt. Daarrond wordt gebeden en gezongen (liederen van Gelineau, Duval, Cocagnac), geschilderd en gemimeerd. Een levende ‘initiatie’ in het geloof
Het boek van de katechist is ingedeeld in 21 hoofdstukken, die elk een afgerond geheel vormen. Telkens: 1. exposé du thème (met verwijzing naar bijbelse bronnen, liturgisch leven, moraal, nummers van de Franse en Belgische Franstalige katechismus), 2. moyens pédagogiques (verhaal, zang, platen, model voor tekening, symbolen, mime,...), 3. une célébration (lezing, gebedsdialoog, zang,...). Het deel van de leerlingen bestaat uit losse bladen, waarop o.m. een tekst die moet aangevuld worden, een tekening die moet geschilderd worden, enz. Deze methode stelt ongetwijfeld hoge eisen aan de katechist, niet alleen wat betreft pedagogisch talent, maar vooral op gebied van inwendig geestelijk leven en apostolisch engagenement. Want zo'n les kan pas slagen, indien ook zijn leven een ‘getuigenis’ is.
A. Cauwelier
| |
Schnitzler, Th., Das Missale in Betrachtung und Verkündigung. - Einsiedeln, Benziger, 1961, 11 × 18, 152 pp., 8.80 zw. frs.
Schrijver, die door zijn commentaar op de vaste gebeden der mis grote bekendheid heeft verworven, laat ons in dit werkje zien hoe de teksten van het missaal moeten worden geïnterpreteerd. Dit wordt zowel meer algemeen als aan de hand van enige misformulieren gedaan. Ook hier weet Schr. gedegen wetenschap en echte vroomheid met elkaar te verbinden, zodat dit boek in onze tijd van liturgische bezinning warm kan worden aanbevolen.
J. Mulders
| |
| |
| |
Guardini, Romano, Brieven van het Como-meer (vert. M. Bogaers). - Lannoo, Tielt, 1961, 112 pp.
Bijna veertig jaar geleden schreef R. Guardini deze brieven voor ‘Schildgenossen’. In 1962 hebben ze hun prikkel tot bezinning over de verhouding tussen natuur, mens, cultuur en techniek nog niet verloren. Het boeiende van dit boekje is wel dat de auteur zelf in de loop van de twee jaar, waarin deze brieven werden neergeschreven, een evolutie naar een meer hoopvolle en positieve waardering van de techniek meemaakte. De eerste brieven spreken meer van heimwee naar het oude evenwicht dat verdwijnt. De laatste brief spreekt van de aanvaarding van het nieuwe, waarin de mens een nieuw menselijk evenwicht moet scheppen.
J. Vercruysse
| |
Sources de la vie spirituelle. Documents pontificaux, Tome IIme. Editions St. Paul, Fribourg-Paris, pag. 1235 tot pag. 2174.
Onder bovenstaande titel publiceren de predikheren P. Cattin en H. Th. Conus een uitvoerige verzameling bronnen van het geestelijk leven. In dit tweede deel zijn opgenomen de encyclieken en allocuties van Pius XII vanaf 1951 tot aan zijn dood. Het eerste deel dezer uitgave verscheen in 1951. Het werk is berekend op zeven delen, die de pauselijke documenten zullen bevatten over het geestelijk leven, vanaf Pius IX tot en met Pius XII. In het hier aangekondigde tweede deel zijn opgenomen de documenten over de persoon van Jezus Christus. Voor de studie van het geestelijk leven in de laatste honderd jaar is deze kostbare uitgave een ware goudmijn.
P. van Alkemade
| |
Le Sourd, H. en Liege, P.A., Croyants et incroyants d'aujourd'hui (Parole et Mission). - Ed. du Cerf, Parijs, 1962, 148 pp., NF. 6.
Naar aanleiding van een liturgische bezinning over het contact met andersdenkenden, werd aan de parochianen van de Parijse St. Sulpice een vragenlijst overhandigd. Tweehonderd antwoorden kwamen binnen en dit boekje geeft een verslag van deze geïmproviseerde enquête (door Régine Pernoud) met voorwoord van de pastoor van St. Sulpice, een paar meer uitvoerige getuigenissen en als nawoord drie korte toespraken van P. Liégé O.P. Het geheel getuigt treffend, zowel voor de diepgaande mentaliteitswijziging die in de laatste jaren in de verhouding tussen kristenen en niet-kristenen ingetreden is, als voor de geestelijke maturiteit van de Parijse élite die hier aan het woord komt.
L. Monden
| |
Laloup, Jean, Anthologie religieuse. - 2 dln., Casterman, 1962, 224 en 288 pp., Fr. 90 en 120.
Bloemlezing in (nauwe) aansluiting bij het programma van het godsdienstonderricht M.O. Meestal korte citaten, grotendeels uit de patristiek of uit de hedendaagse theologische literatuur, in voortreffelijke Franse vertaling. Uitstekend werkmateriaal voor godsdienstleraars en predikanten. Eventueel zelfs geschikt voor geestelijke overweging.
A. Cauwelier
| |
Congar, Y., Aspects de l'oecuménisme (Etudes Relig., 756). - Pensée Catholique, Brussel, 1962, 128 pp., F. 51.
De hier gebundelde toespraken vormen geen sluitend geheel, maar zijn als evenveel variaties op het grondthema van het oecumenisme. Wie de grotere werken van Congar gelezen heeft, zal hier geen nieuwe perspectieven vinden, wel een uitstekend vulgariseren van de gedachten die zijn werk beheersen.
L. Monden
| |
Literatuur
100 jaar Max Havelaar. Essays over Multatuli. - Ad. Donker, Rotterdam, 1962, 170 pp., f 8,90.
Het Bestuur van het Multatuli-genootschap heeft met enige vertraging dit negental essays over Multatuli (juister zou zijn: ‘over de Max Havelaar’; de opstellen, behalve dat van Van Loggem, gaan alle over M.H.) doen verschijnen. Het geheel doet erg filologisch aan. De meeste bijdragers hebben met vakkundige accuratesse geschreven over handschrift, druk en herdrukken, vertalingen, bouw en stijl van het beroemde boek. Gaarne hadden wij een essay over de figuur Multatuli, zoals hij na 100 jaar (75 na zijn dood) algemeen gezien wordt, aangetroffen. Er komen nog al wat herhalingen in het boek voor, doordat de schrijvers zich al te bibliografisch hebben ingesteld. Enigszins bevreemdend doet het essay van Manuel van Loggem aan, die niet zuinig is met zijn kritiek op Havelaar-Douwes Dekker. Het boek is smaakvol uitgegeven en zal, ondanks beperktheden, alle Havelaar-bewonderaars welkom zijn.
J. van Heugten
| |
| |
| |
Smits, Simon, Fiaba de Oerwoudjager. - Leuven, De Clauwaert, 1962, 284 pp., geb.
De ons onbekende auteur van dit boek heeft zich blijkbaar heel wat moeite gegeven om de pionierstijd in het vroegere Belgisch Kongo van rond de eerste wereldoorlog in zijn kroniekachtige roman te doen herleven, indien hij althans niet schrijft vanuit de herinnering aan persoonlijke ervaringen. Jammer genoeg komt het verhaal nooit eigenlijk op gang: het verbleekt in een nogal primaire psychologie en verzinkt in een overvloed van volstrekt bijkomstige details. Bovendien is het slordig geschreven. Men vraagt zich af hoe het de onderscheiding verdiende, die een opname in de Clauwaertreeks toch betekent.
F. de Graeve
| |
Augustin, Ernst, Der Kopf. - Piper Verlag, München, (1962), 424 pp., geb. DM. 19.80.
Augustin, geb. 1927 te Hirschberg in het Riesengebirge, was enkele tijd arts van een Amerikaans ziekenhuis in Afghanistan, waar hij in een oerlandschap met deze, zijn eerste, roman begon. Türmann, kleine verzekeringsagent, beleeft in zijn vrije uren op zijn bescheiden, geuniformeerde flat in een moderne uniforme wijk een fantastische avonturenroman, waarin hij zich als de held Asam projecteert. Al de oerangsten en oerverlangens krijgen gestalte: de vernieling van een deel der aarde, een surrealistisch kelderbestaan voor de overlevenden; hij ontsnapt en sticht een nieuwe wereld, wier eerste roofridder hij is, in een voortdurend gevecht met de gluiperige Popov. Al zijn de verscheidene symbolen niet origineel, S. weet buitengewoon een beangstigende atmosfeer te scheppen, een wereld van voor of over 10.000 jaar, die steeds in ieder mens aanwezig is. Soms is zij echter te onwaarschijnlijk om door de lezer even onontkoombaar meegeleefd te worden als Kafka's werelden, waarmee zij duidelijke affiniteiten vertoont.
A. Deblaere
| |
Hellerberg-wendriner, Anna, Mystik der Gottesferne. Eine Interpretation Thomas Manns. - Francke Verlag, Bern & München, (1960), 204 pp., Zw. Fr. 1850.
Tamelijk zeldzaam in onze tijd: een boek over een groot onderwerp, dat goed doordacht én zeer goed geschreven is. Het uitgangspunt is juist: Manns werk is verankerd in het christelijk bewustzijn van het Westen, hoewel hij zelf het christendom niet meer belijdt. S. behandelt vervolgens de in alle werken steeds weerkerende motieven: oplossing der verbondenheid, egocentrisme, tegenstelling, genealogie, verheviging, tijdsopheffing. Is het buitengewoon leerrijk, met S. die motieven te vervolgen, toch blijkt zij, op de drempel van de volgende etappe der analyse, nl. de wezenlijke geestelijke inhoud, een onbewezen weg in te slaan. Wel ziet zij duidelijk de oppositie bij Mann tussen: leven + gezondheid = welslagen en dierlijkheid: geest + cultuur = ziekte voor 't gezonde leven, doch daaraan superieur (om beurt kan de kranig brutale of de artist de caricaturale trekken krijgen); doch de afwending van het leven door kunst en denken stelt S. voor alsof zij een gevolg was van een soort ethische wilsdaad, van afvalligheid, alsof de twee gebieden wél hadden kunnen harmoniëren (slechts éénmaal is dit het geval: door de menselijke liefde, in Königliche Hoheit, dat zij precies niet behandelt; men vergeet te licht dat dit werk, veelal als Spielerei beschouwd, ontstond onder invloed van M.'s eigen huwelijk). Bij Mann is de oppositie onherleidbaar en natuurnoodzakelijk Hier had Heller klaarder ingezien, dat Manns nihilisme niet uit een verbroken harmonie of uit het gemis van God stamt, maar uit het besef van een immanente contradictie, vandaar geen humor, doch ironie en geen mystiek, doch niet-zijn. Heller versaagde bij de Zauberberg en verving zijn tot dan toe scherp exposé door een vage dialoog; A. Hellenberg-Wendriner schijnt Zauberberg noch Faust volledig te begrijpen en ziet b.v. de vredige mensheid van
Castorps visioen slechts in tegenstelling tot de wreedheid der menseneterij in de tempel; zij ziet niet dat bij M. het wonderbaar harmonieuze leven slechts mogelijk is op grond van de kinderenverslindende wreedheid, dat het twee onvoorwaardelijk noodzakelijke correlaten zijn van één werkelijkheid. Dit nochtans zo ernstige en knappe boek schuwt, over de motievenstudie heen, de laatste problematiek niet, het gaat er aan voorbij.
A. Deblaere
| |
Glasenapp, Helmuth von, Die Literaturen Indiens (Handbuch der Literaturgeschichte in Einzeldarstellungen). - Stuttgart, Alfred Kröner Verlag, 1962, XIV - 484 pp., geb. DM. 15.
In 1929 gaf de bekende Indoloog en godsdiensthistoricus van de universiteit
| |
| |
van Tübingen, met medewerking van enkele andere geleerden, in Walzel's ‘Handbuch der Literaturwissenschaft’ het deel over de Indische letterkunde uit. In een prijzenswaardig streven naar volledigheid, had Von Glasenapp ook de post-klassieke periode, alsmede de literatuur der oervolkeren in zijn overzicht opgenomen. De heruitgave in het bekende zakformaat van Kröner dwong de schrijver tot een drastischer schematiseren, maar bood hem anderzijds de gelegenheid enkele kostbare correcties en aanvullingen aan te brengen. Fundamenteel behoudt dit boek dezelfde eigenschappen als het oorspronkelijke werk, en het is in zijn soort nog niet geëvenaard: het volledigste overzicht van de Indische literatuur, objectief, betrouwbaar, oordeelkundig ingedeeld, en voorzien van een uitstekend geselecteerde bibliografie. De studie van de Singhalese literatuur, in het oorspronkelijke werk geschreven door Prof. Geiger, werd grondig herzien door Heinz Bechert. Voor de Dravidische literaturen vulde Prof. von Glasenapp zelf het overzicht van de inmiddels overleden Hilko Wiardo Schomerus aan, terwijl hij uiteraard ook de Indo-arische literaturen, de hoofdschotel van het werk, voor zijn rekening nam. De uitgeverij heeft er prijs op gesteld, de wetenschappelijke accuratesse van de auteur door een verzorgde editie eer aan te doen.
F. de Graeve
| |
Zimmer, Heinrich, Abenteuer und Fahrten der Seele. - Zürich und Stuttgart, Rascher Verlag, 1961, 330 pp., Zw. F. 28.80.
Heinrich Zimmer, die tijdens de jongste wereldoorlog in de V.S. overleed, was een van de belangrijkste Indologen van zijn tijd, wiens belangstelling voor mythen en legenden echter allerminst beperkt bleef tot de geografische afbakening van het gebied zijner specialisatie. Onderhavig boek verschijnt als vierde deel in een reeks van zijn verzamelde werken. Het stemt grotendeels overeen met een Amerikaanse uitgave, die in 1948 door Joseph Campbell, een discipel en vriend van de auteur, bezorgd werd onder de titel ‘The King and the Corpse’. Behalve de Inleiding, een wel wat oppervlakkige algemene beschouwing over het begrijpen van symbolen, geven alle hoofdstukken een verklaring van bepaalde mythen, sprookjes en sagen uit verschillende cultuurgebieden. Soms worden er ook twee of meer met elkaar verrassend geconfronteerd, en alle worden ze, niet zonder ‘medeplichtigheid’ van Campbell, samengebracht rond het centrale motief van de mensenziel, die haar grenzen verkent in de mysteries van liefde en dood. Zimmer, een fijnproever met een heel bijzonder aanvoelen van ietwat romantische allure, is een boeiende gids in de schemergebieden der symboliek, al zal men hem niet kritiekloos volgen tot in het detail van zijn interpretaties. Een paar zinspelingen op het katholicisme klinken relativistisch, en getuigen niet precies van een grondige kennis van feiten en leer.
F. de Graeve
| |
Jahnn, Hans Henny, Die Trümmer des Gewissens. - Europäische Verlagsanstalt, Frankfurt, 1961, 208 pp., DM. 12.
Dit postume stuk is een van de zeldzame atoomdrama's waarin het nu eens niet om het gewetensconflict van een vorser gaat, maar om de Mens, die de fatale gevolgen bij een mogelijke catastrofe voorziet. Voor drie kwart van het stuk blijft de Mens, in zijn verschillende generaties eenstemmig en overtuigend, in het middelpunt, maar de finale ontaardt in de reinste spektakelstijl van einde 19e eeuw, met revolverschoten, giftampulles, moord, zelfmoord en politiesirenes. Door de hele thematiek heen merkt men dat S.'s levenslange motieven hier in een centraal in de gemeenschap gesitueerd conflict gesublimeerd zijn en enkele taferelen behoren beslist tot het sterkste theater dat hij ooit geschreven heeft. Daarom is het einde zeer pijnlijk en weet men niet precies of hij, als uiting van zijn geestelijk radicalisme, opzettelijk een nonsensicaal knaleffect heeft willen brengen dan wel of hij, resignerend, bewust geen organisch afscheid durfde uit te denken. Zoals W. Muschg in een nawoord openhartig vaststelt, werd de première (maart 1961, ondertitel Der staubige Regenbogen) door de manipulaties van Erwin Piscator grondig vervalst.
C. Tindemans
| |
Holz, Hans Heinz, Macht und Ohnmacht der Sprache. Untersuchungen zum Sprachverständnis und Stil Heinrich von Kleists. - Athenäum Verlag, Frankfurt, 1962, 180 pp., DM. 12.
Op het thema van de verhouding tussen de betekenis van een oeuvre en de taal en stijl, bouwt S. zijn onderzoek en hij slaagt erin, met Heinrich von Kleist als voorbeeld, algemene taalfilosofische principes te achterhalen. Hij gaat uit van de innerlijke problematiek van Kleists werk,
| |
| |
veroorzaakt door de mislukking de taal zelf als expressie der subjectiviteit te introduceren. In minutieuze interpretaties van drama en novelle erkent hij Kleists persoonlijke prestatie in tegenstelling tot de verheven dictie van het klassicisme of de emotionele rhetoriek van het romantisme. Terzelfdertijd brengt deze analyse algemene taalstructuren aan het licht en wordt het boek een baanbrekend instrument in een nieuwe discipline van de literatuurwetenschap, waarin het formele estheticisme blijkt te moeten verantwoord worden op grond van filosofische beginselen.
C. Tindemans
| |
Adorno, Theodor W., Noten zur Literatur II. - Suhrkamp Verlag, Frankfurt, 1961, 240 pp., DM. 5.80.
Over zo uiteenlopende figuren als Goethe, Balzac en Proust, Ernst Bloch, Georg Lukács en Samuel Beckett presenteert de Duitse publicist een serie beschouwingen, waarin intelligente commentaar als voorwendsel dient om van het literair-historische uitgangspunt over te stappen naar de filosofische kern, waardoor overeenkomsten tussen behandeld en behandelend auteur duidelijk worden en in de koele analyse de essentie van beiden blijkt. Opmerkelijk genuanceerde taal in periodische syntaxis verraadt al even zeer als de thematiek de geestelijke harmonie van deze moderne humanist.
C. Tindemans
| |
Boisdreffe, P. de, e.a., Dictionnaire de littérature contemporaine 1900-1962. - Editions universitaires, Parijs, Brussel, 1962, 682 pp., geïll., NF. 30.
Dit niet encyclopedisch maar selectief, dus kritisch opgevatte boek over de levende (Franse) auteurs begint met een aantal essays, over de verhouding der Franse tot de wereldletterkunde (R.-M. Albérès), over de huidige Franse roman (P. de Boisdreffe, P.H. Simon en A. Robbe-Grillet), over de overige genres: poëzie, theater en essay (G. Sigaux, G. Lerminier en M. de Diéguez), plus een blik op de toekomst (P. de Boisdreffe). Van 130 auteurs volgen daarna biobibliografische notities en een persoonlijk-kritisch opstel, soms aangevuld door enkele opinies. De bijdragen, gerecruteerd uit diverse geestelijke milieus, zijn nergens op eulogische rhetoriek afgestemd; de selectie wenst ook geen algemene representativiteit, waardoor het boek wel niet volledigheid maar beslist kwaliteit verkrijgt.
C. Tindemans
| |
Camus, Albert, Carnets (Mai 1935-Février 1942). - Paris, Gallimard, 1962, 252 pp., ing. N.F. 9,50.
Van 1935 tot aan zijn dood noteerde Camus geregeld vluchtige invallen, indrukken en gedachten, die thans als zijn ‘Carnets’ worden gepubliceerd. Dit boek is het eerste in een reeks van drie. Een soort marginaliën bij zijn in die periode ontstaan oeuvre, zullen deze notities vooral de literaire criticus interesseren, die een kijkje krijgt in het atelier van de schrijver, en de geleidelijke groei van romans, essays en novellen kan naspeuren. Niet alles is even belangwekkend, en heel wat onbenulligheden werden volledigheidshalve opgenomen. Grote schrijvers betalen hun tol aan de roem: vroeg of laat wordt ook hun scheurmandje aan de openbaarheid prijsgegeven.
F. de Graeve
| |
Merz, Carl und Qualtinger, Helmut, Der Herr Karl. - Langen-Müller, München, 1962, 100 pp., DM. 5.80.
Deze drie V-schetsen (in dialect) paren scherpe satire en typologische portrettering aan realistische observatie en af en toe ook in slechte smaak. De titelmonoloog is het levensverhaal van een Wener, die met alle politieke watertjes stroomopwaarts is blijven zwemmen, een figuur die in Oostenrijk dan ook al veel kritiek heeft uitgelokt. Unternehmen Kornmandl persifleert sensatiejournalistiek, inefficiënte politiewaakzaamheid en illustriertenromantiek. Geisterbahn der Freiheit speelt zich af tijdens het (rode) wereldjeugdfestival te Wenen en is de grimmige en bittere confrontatie van eerlijke zoekers (uit het Oosten) met lucratieve of onverschillige burgers (in het Westen). Afgezien van erotische slippertjes, zijn deze teksten als mengsel van cabaret en filosofie overtuigend rechtstreeks in het beeldscherm geschreven.
C. Tindemans
| |
Dürrenmatt, Friedrich, Die Physiker. - Verlag der Arche, Zürich, 1962, 72 pp., DM. 7.80.
S.'s meest recente blijspel speelt zich af in een home voor krankzinnigen, voor hem sedert lang het niet eens simplistische spiegelbeeld der maatschappij. Twee gevaarlijke zieken, die zich inbeelden Einstein en Newton te zijn, maar in werkelijkheid als spion fungeren voor twee wereldmachten, belagen een derde zieke, Möbius. Voor ze in hun opzet slagen, ruimen ze alle drie hun verpleegster op
| |
| |
als deze op het punt staat het geheim te achterhalen. Vergeefs trouwens, daar Möbius, een echt atoomgeleerde, zijn akelige ontdekkingen heeft vernietigd. Echter niet zo grondig dat de dokteres (de enige ware krankzinnige in dit huis) zijn theorie heeft kunnen weggappen en in praktijk brengen zodat zij nu de wereld beheerst. Ook hier gaan luguber cabaret en fijne tijdsanalyse hand in hand. Humanitaire bezorgdheid en technisch raffinement in de taferelenordening behoren tot S.'s grote verdiensten, maar de agressief-brutaliserende boodschap wijst op een grotere verontrusting dan voorheen.
C. Tindemans
| |
Schlegel, August Wilhelm, Sprache und Poëtik. - W. Kohlhammer Verlag, Stuttgart, 1962, 280 pp., DM. 8.80.
Deze bundel opstellen van de grote Schlegel (1767-1845) is minder bedoeld als een filologisch-kritische heruitgave dan als een poging de huidige literaire kritiek opnieuw bekend te maken met maatstaven, die steunen op theoretisch overleg en uitgewerkt zijn volgens een nauwkeurige methode. De verzameling (de eerste van zes die gepland zijn), opent met de programmaverklaring, Vorrede zu den Kritischen Schriften (1828): het doel van de kritiek is van het bijzondere uit te wijzen op algemene waarheden en wetten. Is sedertdien de strikte compartimenteerbaarheid van een bepaald kunstwerk nagenoeg onmogelijk geworden, dan blijft het feit dat deze strenge formulering van de spanning tussen een uitgesproken intellectueel ik-bewustzijn en het verlangen naar een harmonie van alle elkaar tegenwerkende krachten en vormen een zeer duidelijke stellingname van het tijdsgevoel op de snede van romantiek en klassicisme. De opstellen over Goethe, Dante en Shakespeare zijn bewijzen van deze principieel-ideologische houding tegenover het fenomeen der literatuur, en tot zelfs in de ‘technische’ essays (over de kunstenaar, over metriek, over de rivaliteit der talen en de vertaalbaarheid van een werk) weet S. trouw te blijven aan zijn inzicht.
C. Tindemans
| |
Falk, Walter, Leid und Verwandlung. - Rilke, Kafka, Trakl und der Epochenstil des Impressionismus und Expressionismus (Trakl-Studien, Band VI). - Otto Müller Verlag, Salzburg, 1961, 500 pp., DM. 24.70.
Rilke poogde de algemeenmenselijke vraag naar de zin van het leed te achterhalen door tegenover de ervaring zijn geestelijke kracht te stellen die erin slagen moest een positieve verrijking te putten uit de negatieve pijn, en het is Rilkes persoonlijke tragiek dat hij dit inzicht op het einde van zijn leven opnieuw opgaf. Kafka geloofde niet in de mogelijkheid van een sublimering van het leed, maar meende dat de mens zelf een metamorfose ondergaat die hem zijn vrijheid ontneemt en tot de rang van een dierlijk wezen terugbrengt. Trakl bekende zich aanvankelijk tot Rilkes opinie, evolueerde naar Kafka's troosteloze visie tijdens zijn tweede fase, maar kreeg ten slotte de overtuiging dat het ‘Ich’ de nutteloosheid en de zinloosheid van het leed kan overwinnen door het te ondergaan in functie van een ‘Du’. Om van de individuele belevenis door de afzonderlijke dichter te kunnen overgaan naar de tijds-representatieve schema's, ontwikkelt S. enkele criteria (‘der Epochenstil’) die hij, zowel thematisch als formeel opsporend en interpreterend, aantoont tot de geestelijke essentie te behoren van de twee stijlen in de ondertitel vermeld.
C. Tindemans
| |
Les Théâtres d'Asie. Ed. Jean Jacquot. - Editions du Centre National de la Recherche Scientifique, Paris, 1961, 308 pp., 28 pl., NF. 38.
Voor de 4e maal reeds worden hier de ‘Conférences du Théâtre des Nations’ (1958-1959), met de lezingen op de studiedagen te Royaumont (1959), gepresenteerd. Afgestemd op de exotische (soms te folkloristische) programmering van het ‘Théâtre des Nations’, belichten specialisten (zowel Europeanen als Aziaten) de karakteristieken (historisch en actueel) van de uiteenlopende theatervormen (dans, pantomime, marionetten, gesproken toneel) in Indië, China, Japan, Vietnam, Indonesië, Tibet en Perzië. Sommige bijdragen beperken zich tot een akelige inhoudsopgave van populaire thema's (Perzië), andere zijn beslist te filologisch-gespecialiseerd (Indië), maar de meeste opstellen slagen er voorbeeldig in zowel de historische basis (godsdienstig ritueel) als de geleidelijke groei of ontaarding en de huidige stand weer te geven (China en Indonesië, vooral Japan, minder Vietnam en Tibet). J. Jacquot besluit met een zeer goede maar uiteraard onvolledige beschouwing over de invloed van het oosters toneel op onze eigen dramaturgie of theatertheorie (vnl. E. Gordon Craig en W.B. Yeats). Blijkt herhaaldelijk uit de stellingname door de
| |
| |
oosterlingen (vooral Arimasa Mori over de Japanner Kinoshita Junji) dat de westerse beïnvloeding niet zo onverdeeld tot geestdrift dwingt, dan bewijst dit boek toch zeer beslist dat ook op het theater-domein totaal verschillende werelden naar mekaar toe aan het groeien zijn. Illustraties (foto's maar ook teksten) ondersteunen keurig de argumentering van het boek.
C. Tindemans
| |
Just, Klaus Günther, Die Trauerspiele Lohensteins. Versuch einer Interpretation. - Erich Schmidt Verlag, Berlin, 1961, 188 pp., DM. 15.80
Dit grondige onderzoek van een dramaturg (1635-1683) der Duitse laat-barok, slaagt erin zijn kwaliteiten te herwaarderen. Stond L. totnogtoe al te erg in de schaduw van Gryphius, dan brengt de auteur, door een zorgvuldige struktuur-en taalanalyse samen met een nieuwe interpretatie van intrige en dramatis personae, het bewijs dat er reden te over is om die opinie te herzien. Duidelijk blijkt dat het activeren van handelingsruimte, het uitvoerig psychologisch schakeren van de rhetorische dialoog, de ongewone bezetenheid van zijn vrouwelijke protagonisten, de belangrijke en van zijn tijdgenoten afwijkende energie aan erotiek en politiek een andere dimensie toevoegen dan de uit voorgaande interpretaties reeds bekende resultaten. We kunnen ons gelukkig prijzen dat een gewichtig element in L.'s persoonlijkheid afkomstig is uit de door hem bezochte 17e-eeuwse cultuurcentra Leiden en Utrecht, al lijkt de auteur de invloed ervan te minimaliseren.
C. Tindemans
| |
Theater im S. Fischer Verlag. I. - S. Fischer Verlag, Frankfurt, 1962, 673 pp., DM. 13,80.
Zoals in elke anthologie, is ook in deze verzameling van 10 hedendaagse drama's de verscheidenheid van thematiek, van structuur, van atmosfeer, van bedoeling en van effect te groot om van enige eenheid te kunnen spreken. Onder de ‘traditionelen’ heeft de Engelsman Arnold Wesker (Tag für Tag) iets te veel actie-tijd en postnaturalistische atmosfeer nodig om dramatisch-groots zijn socialistisch credo te lanceren. Ook de Italiaan Giovanni Testori (Arialda) vertegenwoordigt uiterlijk de veristische methode, maar zijn personages, op zoek naar zichzelf en een reden voor hun onfatsoenlijk bestaan, ontsnappen toch aan de sexuele obsessie en eindigen heel positief, juist door het uitzichtloze nihil der slotsituatie. De Amerikaan Millard Lampell (Die Matter, bewerking van The Wall, roman van John Hersey) tekent de martelgang van het ghetto te Warschau in een serie epische panorama's, alle afgestemd op het slotaccent, die een compact drama opleveren, zonder goedbedoelend sentimentalisme en met een even verschrikkelijke boodschap als het theatraal minder zuivere Dagboek van Anne Frank. De Engelsman Robert Bolt (Thomas Morus) heeft iets te veel naar Brecht gegluurd, zowel technisch als thematisch, maar zijn thema dat de Mens niet tegenover zijn tijd alleen maar tegenover zijn persoonlijk geweten en dus tegenover God verantwoordelijk blijft, wordt heel duidelijk zo scenisch als dialogisch overgebriefd. Onder de zgn. ‘absurden’ zet de Amerikaan Edward Albee (Der amerikanische Traum) zich het stevigst naar voren met een scherpe satire op de levensvormen van zijn land, hierin bijgestaan door zijn landgenoot Jack Richardson (Galgenhumor), die echter de veelgeschakeerdheid van zijn personen nog niet volkomen meester blijft in de taferelenefficiëntie. De Fransman Georges
Schéhadé (Die Veilchen) compromitteert zijn onrust over het atoomtijdperk door een nodeloos luxueuze humor, te verbaal en te burlesk, hierin nagedaan door René de Obaldia (Genusien), die rond een keurige themakern te veel ijdele schriftuur aanbrengt. De derde Fransman, Armand Gatti (Der schwarze Fisch) wil scenische vernieuwing via theater- en filmtechniek en scenische preekzucht, waarbij de opzet niet harmonieert met het resultaat. De Zwitser Herbert Meier (Jonas und der Nerz) is beheerst-modern en verstaanbaar-existentieel, dialogeert poëtisch en poëtiseert scenisch, maar laat toch de onbehaaglijke indruk na van bewust constructivisme naar een niet bepaald verrassend hoogtepunt toe.
C. Tindemans
| |
Oxenstierna, Eric, Graf, Wir Schweden. - W. Kohlhammer Verlag, Stuttgart, (1961), 398 pp., 16 pl., 9 ill., geb. DM. 24,80.
S. is niet alleen de grote historicus van de Vikings, hij is ook een moderne Zweed met open ogen, groot hart, en ontzaglijke kennis, die hij met humor weet mee te delen. Er schijnt volgens hem in de rest van de wereld een zekere antipathie voor de ‘rijke Zweden’ te bestaan, veroorzaakt door hun schijnbaar materialisme, bevorderd door hun geslotenheid. Veel van de op levensstandaard
| |
| |
gerichte belangstelling van zijn volk maakt hij begrijpelijk, door een beeld op te hangen van de ellende, achterlijkheid en kou, waarin het voor een eeuw nog leefde; zo is zijn dorst naar het beste en allermodernste te verklaren. De Zweed heeft zich allereerst tegen een terugkeer van die miserie verzekerd en zich derhalve zo comfortabel mogelijk, zij het nogal uniform, ingericht. Inderdaad begrijpt men na lezing veel beter de moderne Zweedse levensstijl. De vraag blijft echter open of zij, eenmaal op deze weg, hun verlangen nog ooit naar andere waarden zullen kunnen richten dan rijkdom en technisch-wetenschappelijke superioriteit. Een boeiend geschreven boek over het Zweden van vandaag.
A. Deblaere
| |
Andrezejewski, Jerzy, Asche und Diamant. Aus dem Polnischen v. Henryk Bereska. - (1961), 320 pp., geb. DM. 14,80
Andrzejewski, Jerzy, Finsternis bedeckt die Erde. Aus dem Polnischen v. Walter Henke & Oskar Jan Tauschinski. - (1962), 196 pp., geb. DM. 14,80. Albert Langen - Georg Müller Verlag, München.
Alwie kennis maakte met het werk van Jerzy Andrzejewski, wenste sinds lang dat het zou worden vertaald en in het Westen verspreid worden. A. is typisch Pools: Westers-individualistisch, zonder vooroordelen, twijfelend en problematisch, onomkoopbaar, een rijkbesnaarde en gecompliceerde persoonlijkheid. Asche und Diamant behoort tot de meesterwerken van de na-oorlogse letterkunde; het toont een groep mensen, in een standaard-provinciestad, gedurende de dagen van de Duitse capitulatie. Sociaal en individueel maken allen de heftigste in nerlijke omwenteling door, al zoeken velen bewust het voor-oorlogse leven terug; bijna allen streden voor Polens onafhankelijkheid, nu strijden ze even verbitterd tegen elkaar voor hun ideologieën. Allen hebben edele trekken, de diamant onder de as, doch ze staan onverzoenlijk tegenover elkaar, en de heilige rechten van liefde, familie, vriendschap worden machteloos. - De duisternis die de aarde bedekt, is de Spaanse inquisitie, haar held Torquemada. Hij schept een wereld vol terreur, wantrouwen, verklikkerij, angst. Strikt historisch, weet ieder lezer toch de psychologie op onze eeuw toe te passen. De meest tragische figuur is Fray Diego; eenmaal wilde hij Torquemada doden; probeert dan toch met hem samen te werken vooraleer hem definitief te veroordelen, en wordt ten slotte erger dan de Groot-Inquisiteur: men wordt wat men doet, onze handelingen veranderen ons. (De herhaalde vertaling van ‘ojciec’ door ‘Vater’ in plaats van ‘Pater’, werkt wel eens storend).
A. Deblaere
| |
Piontek, Heinz, Weisser Panther. - (1962), 67 pp., DM. 4,80.
Bobrowski, Johannes, Schattenland Ströme. - (1962), 95 pp., DM. 6,80. Deutsche Verlags-Anstalt, Stuttgart.
Piontek (o 1925) is ook in het Westen reeds goed bekend. In hem vindt de generatie, die eerst na de oorlog zelfstandig werd, haar lyrische stem vol passie, in een nieuwe, essentiële, koene en geconcentreerde poëzie. Ook dit hoorspel is eigenlijk lyriek: Judith, in een zenuwkliniek, herleeft het avontuur dat haar leven vervulde en brak, de mateloze liefde voor een Russisch officier die haar gevangen nam, en hoe zij hem doodde en zichzelf wou doden om het vergankelijke te bestendigen. Het Penthesilea-Achilleus motief blijft eeuwig werkzaam, al brengt dit lyrisch proza, hoewel zeer schoon in zijn karigheid, geen nieuw hoogtepunt in Piontek's werk. - Bobrowski (o 1917), bescheidener en beschaafder, is met Schattenland Ströme slechts aan zijn tweede bundel. De belevenis van het Oosteuropees landschap, Koerland en de Russische vlakte met de eindeloze rivieren en meren (Ilmensee) was voor hem beslissend. Er is bewuste maat, schroom en terughoudendheid in het woordgebruik in zijn verzen, een objectiviteit alsof hij de woorden voor het eerst ontdekte en gebruikte. Maar hij inspireert zich ook aan cultuur, grote dichters (Brentano, Hölderlin, Chatterton, Gertrud Kolmar) en scheppingen (de ikone, de kathedraal); ook hier blijkt hij in de originele kracht van het ‘zeggen’ te putten.
A. Deblaere
| |
Holthusen, Hans Egon, Kritisches Verstehen. Neue Aufsätze zur Literatur. - R. Piper & Co Verlag, München, (1961), 352 pp., geb. DM. 17,80, gekart. DM. 12,80.
Een bundel kritiek van Holthusen leest men steeds met vreugde: niet alleen weet hij veel, maar hij bezit een scherp intellect, smaak, een gelukkige gave der formulering, en vooral een solide wijsgerig-religieuze kern, die hem veroorlooft literaire werken van uit hun eigen wereldbeeld te analyseren zonder daarbij zelf
| |
| |
ruggegraatloos relativistisch te worden. De studie Versuch über Brecht is de langste en waardevolste van deze bundel; al worden nu bibliotheken volgeschreven over Brecht, H. brengt wezenlijke inzichten, zonder het pseudo-diepe literaire gepraat rond de betwiste dichter. Die Zornigen, die Gesellschaft und das Glück, gewijd aan Hans Magnus Enzensberger, kan er veel toe bijdragen om de lyriek van deze Duitse angry young man in het Westen beter bekend te maken; zij verdient het overigens, al is haar toorn niet altijd even smaakvol. De overige studies zijn artikelen, verschenen naar aanleiding van boeken, o.a. van E. Heller over Th. Mann, van de Amerikaanse literatuurcriticus René Wellek, van Peter Demetz over de houding der kommunistische aartsvaders tegenover de letterkunde, en een paar algemene essays.
A. Deblaere
| |
Lukács, Georg, Literatursoziologie. - Hermann Luchterhand Verlag, Neuwied, 1961, 568 pp., DM. 28.
Sedert G. Lukács, na zijn rol in de opstand te Boedapest (1956), uit de communistische annalen werd geschrapt als revisionist, lijkt hij bij vele westelijken gepromoveerd tot een kampioen der democratie. Ook P. Ludz, de compilator van deze bloemlezing, die chronologisch-thematologisch Lucács' inderdaad belangrijke theorieën excerpeerde, legt in zijn keuze veel meer nadruk op de literatuurwetenschappelijke bijdrage, terwijl hij de principiële politiek-ideologische evolutie verzwijgt, wel niet dadelijk om ze te negeren maar dan toch in een poging om ze als bijkomstig af te doen. Precies daardoor echter doet hij deze communistische theoreticus onrecht. Bevat deze bundel de essentie van de sociologisch gerichte literatuurstudie, demonstreert hij overzichtelijk de rijke ideeën-scala van de auteur, corrigeert hij Lukács nergens met koketterende voetnota's, voegt hij er een verrassend-uitvoerige bibliografie der literatuursociologie aan toe, dan schrikt hij toch terug wanneer Lukács' opinie logisch overgaat in het politieke fundament. In wat het biedt is dit boek een heerlijk én eerlijk document van een intelligente maar eenzijdige passie, die tot een aanvaarde wetenschap uitgroeide, maar het retoucheert tevens de menselijke figuur van Lukács, omdat het suggereert dat zijn wereldbeschouwing alleen als een technisch aspect belangrijk kan geacht worden.
C. Tindemans
| |
Psychologie en pedagogie
Helmer C.s.s.R., H., Waarom niet zó? - H. Nelissen, Bilthoven, 1962 (= Trefpunten nr. 5), 104 blz., f 4,75.
In dit boekje wordt een poging gedaan de tegenstellingen tussen oud en nieuw iets minder scherp te maken. Uitgegaan wordt van de aansporing van onze Bisschoppen in hun Vastenbrief 1958 ‘elkaar met begrip tegemoet te treden’. Vervolgens worden vele nieuwe inzichten op hun waarde onderzocht en in positieve zin aanbevolen. Het boekje bevat vele verstandige suggesties; het is tevens mild in de beoordeling van vroegere inzichten. Toch vrezen wij, dat het althans onze lezers niet steeds zal overtuigen. Allereerst omdat de problemen, die behandeld worden, nogal eens heel wat complexer zijn dan ze in dit boekje worden voorgesteld; en vervolgens omdat schr. nogal eens vervalt in al te populaire formuleringen. Eén voorbeeld: in de behandeling van het probleem, of kinderen wel moeten biechten (heus niet zo eenvoudig!), wordt kleine Marion opgevoerd met de belijdenis, dat ze in de kerk gepraat heeft; schr. waarschuwt ons nu terecht, dat wij in de behandeling van deze ‘casus’ geen domper moeten zetten op de kinderlijke spontaneïteit; hetgeen dan verduidelijkt wordt met de woorden: ‘als God erbij komt, is de lol eraf’ (blz. 69). Moeten wij nu werkelijk aannemen, dat onze kleine Marion haar verhouding tot God normeert naar de ‘lol’ die deze haar oplevert?! Zouden wij haar werkelijk tekort doen, wanneer wij haar van kindsafaan leren, dat ‘lol’ niet het enigste en voornaamste is, dat het leven haar te bieden heeft?! Wij zouden de vraag hier eens principieel willen stellen: is het hedendaagse kerkvolk dermate infantiel geworden, dat het de heilsboodschap alleen dán aanvaardt, wanneer zij in nozem-taal (sit venia verbo) gebracht wordt? Of wordt hier een impasse in de verkondiging zelf tastbaar?
S. Trooster
| |
West, D., Homoseksualiteit - Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1961, 215 pp., f 7,90.
Deze goed gedocumenteerde weergave van feiten en wetenschappelijke inzichten aangaande homoseksualiteit werd samengesteld door een in Cambridge werkzame psychiater-criminoloog. Het boek is een
| |
| |
poging om de publieke opinie milder te stemmen en het bevat een pleidooi tegen de zeer intolerante engelse wetgeving met betrekking tot deze kwestie. Het boek werd voor Nederland vertaald en bewerkt door Mr. F. Frenkel. De uiteenzettingen over verschijningsvormen van homoseksualiteit, over homoseksuele typen, over het zoeken naar de oorzaken op biologisch of psychologisch terrein en over de mogelijkheid van behandeling werden vrijwel ongewijzigd weergegeven. Waar juridische kwesties ter sprake kwamen werd de tekst herschreven in overeenstemming met de nederlandse toestanden. Duidelijk valt er de aandacht op, dat ook in Nederland een beter begrip in wijde kring en correcties in de wetgeving wenselijk zijn. Hoewel men vooral in de tekst van West uitlatingen aantreft die al te empiristisch zijn, is het boek voor de kritische lezer een belangrijke bron van informatie.
J.M. Kijm
| |
Loo, Dr. K.J.M. v.d., Bezigheidstherapie. Een proeve van theoretische fundering. - De Toorts, Haarlem, z.j. 163 pp., f 7,90.
De auteur, thans professor aan de Nijmeegse Universiteit, heeft met dit boek een belangwekkende bijdrage geleverd tot de theoretische fundering van de taak, waarmee de welfare-leidsters worden belast. Na beschouwingen over activerende therapie, over de eigen betekenis van het bezig-zijn en over de creativiteit, worden kenmerken, effecten en mogelijkheden van de bezigheidstherapie behandeld. Na een beschouwing over de bezigheidstherapeute, waarin vooral aandacht geschonken wordt aan de kwaliteiten, die voor haar beroep vereist zijn, volgt een karakteristiek van belangrijke groepen mensen, die bezigheidstherapie behoeven: de lichamelijk zieken, de invaliden, de geesteszieken, de bejaarden. Veel werk op dit terrein is nog pionierswerk; de auteur verdient er te meer onze waardering om, dat hij zich aan deze studie heeft gewaagd en dat hij tot zo'n mooi resultaat is gekomen. Bijzonder waardevol achten wij de poging om de eigen aard van het bezig-zijn als onderscheiden van arbeid en spel aan te geven. Het zou te wensen zijn, dat het verband tussen bezig-zijn en vrije tijd nog eens speciaal werd beschouwd in samenhang met de vraag of bij de genoemde groepen eigenlijk wel gesproken kan worden van vrije tijd, in de zin die vrije tijd heeft voor de mens die in staat is tot arbeid. Door een dergelijke beschouwing zou men waarschijnlijk kunnen komen tot een beter begrip voor de afweerhouding, die zich nogal eens voordoet bij hen die men met bezigheidstherapie zou willen helpen.
J.M. Kijm
| |
Schaller, Jean-Pierre, Zieleleiding en moderne geneeskunde. - (Bibliotheek voor moraalpsychologie). Brugge, Desclée de Brouwer, 1962, 231 pp., geb. Fr. 150, gen. Fr. 125.
Overal streeft men ernaar de uiteenlopende verworvenheden van de geestelijke, medische en psychologische inzichten in de mens te synthetiseren. Ook deze studie wil het hare bijdragen tot een juistere belichting van de problemen der zieleleiding, rekening houdend met de moderne geneeskunde. Tevens wil het bepaalde correctieven aanbrengen op ondoordachte of voorbarige veralgemeningen. Weliswaar dringt de auteur niet altijd door tot de meest wezenlijke aspecten der door hem beschreven standpunten. Dit hangt wel enigszins samen met zijn vulgariserende bedoeling. Het geheel echter zal zowel voor de priester als ook voor de geneesheer zeer verhelderend zijn: zij zullen er een betere kijk door krijgen op vele gebieden van het gevoelsleven in zijn authentieke vormen en zijn verbondenheid met het godsdienstige.
R. Hostie
| |
Kriekemans, A., Algemene Pedagogiek. - Nauwelaerts, Leuven, 1962, 456 pp., geb. Fr. 270.
Zie bespreking in Streven, okt. 1959, pp. 94-95. In deze derde, herziene uitgave werd de bibliografie bijgewerkt en werden enkele belangrijke aanvullingen geschreven, o.m. over het wezen van de opvoeding.
A. Cauwelier
| |
Paschasius van Marvilde, P., Help uw kinderen groot worden. - Uitg. Helmond, Helmond, 1961, 282 pp., f 12,50.
Opvoedkundige uiteenzettingen ontstaan bij een poging om een handboek te maken voor de opleiding van kleuterleidsters. In een ver doorgevoerde indeling is de inhoud zo overzichtelijk mogelijk gemaakt, waardoor het boek zeer begrijpelijk werd, maar ook echt het karakter van een leerboek kreeg. De auteur vlecht opvattingen uit de pedagogische literatuur en eigen beschouwingen door elkaar, maar bij de poging om het boek eenvoudig te houden werd een verwijzing naar de bronnen wel wat erg radicaal achterwege gelaten. Zonder in te
| |
| |
stemmen met ieder detail kunnen wij dit boek toch van harte aanbevelen aan hen die een verantwoordelijkheid dragen voor de opvoeding van jonge kinderen.
J. Kijm
| |
Paschasius van Marvilde, P., Volg uw kind, in zijn ontwikkeling van baby tot zevenjarige. - Pax, 's-Gravenhage, 1961 (2e dr.).
Psychologische beschouwingen over jonge kinderen op eenvoudige wijze weergegeven door ouders, kleuterleidsters, kinderverzorgsters, verpleegsters en anderen die met deze kinderen te maken hebben. Een sympathiek boek, dat met deze herdruk terecht opnieuw onder de aandacht wordt gebracht.
J. Kijm
| |
Tricht, Aimée van, De Toekomst tegemoet. Beroepsmogelijkheden voor meisjes, (Tweede geheel herziene druk). - De Spaarnestad, Haarlem, 420 pp., 18 foto-ill., geb. Fr. 195.
Met dit standaardwerk beoogt schrijfster voorlichting te geven in de doolhof van de honderden nieuwe beroepen die thans voor meisjes open staan. Op prettige, onderhoudende wijze weegt zij het voor en tegen van elk beroep af en tracht de meisjes aan te zetten vooral dàt beroep te kiezen waarin zij een ideaal kunnen bereiken dat zij zichzelf voor ogen hebben gesteld. Hoewel dit boek hier en daar een tikje te uitdrukkelijk moraliseert, mag het toch in geen enkele meisjes- of lerarenbibliotheek ontbreken. - Voor België is het boek minder bruikbaar, omdat de opleidingsmogelijkheden die worden aangegeven, alleen rekening houden met Nederlandse toestanden. Een aanpassing voor België ware zeer zeker gewenst.
A. Cauwelier
| |
Pierre, Michel, en Souvenance, Claire, Voltooiing van de liefde. - De Vroente, Kasterlee, 1961, 95-112 pp., Fr. 50-55.
De fictie van een vader die zijn zoon, een moeder die haar dochter op het huwelijk voorbereidt, geeft aan deze voorlichtingsboekjes hun eigen cachet. Het laat toe morele en fysische voorlichting zeer nauw en op zeer aanvaardbare wijze met elkaar te verstrengelen, beter dan dit in de meeste gelijksoortige werkjes gebeurt. Anderzijds wordt het haast onmogelijk de uiteenzetting vrij te houden van een zeker paternalisme en een door de wat té letterlijke vertaling nog hinderlijker gemaakte ‘aansprekende’ toon. Alles samen genomen behoren beide boekjes, in de haast onoverzienbare stroom van voorlichtingsliteratuur, tot het allerbeste.
L. Monden
| |
Huth, Albert, Kontrollpunkte im menschlichem Reifen. Aktuelle pädagogische Forderungen aus der modernen Entwicklungspsychologie. Reeks: Das pädagogische Gespräch. - Herder, Freiburg, 1962, 128 pp.
Na in een overzichtelijk en precies-geformuleerd exposé de laatste gegevens der ontwikkelingspsychologie te hebben samengevat, vraagt schr. zich af in hoever het huidig school- en opvoedingswezen moet aangepast worden om pedagogisch te beantwoorden aan de speciale eisen die door deze diverse leeftijdsfasen worden gesteld. De Münchener professor is o.m. van oordeel, steunend op recente onderzoekingen betreffende de eerste schoolrijpheid, dat de eigenlijke ‘eerste klas’ pas bij het zevende levensjaar mag aanvangen. Verder pleit hij voor school-cyclussen die in duur overeenkomen met de fasen der ontwikkelingspsychologie. Hij is voorstander van een ver doorgedreven titularis-systeem en van slechts late specialisatie. Hoewel afgestemd op het Duitse schoolsysteem, hebben de principiële motivering der voorgestelde hervormingen en de verwerkte ervaringsgegevens toch universele waarde.
A. Cauwelier
| |
Clarke, Dr. Margaret, The Archaic Principle in Education. - Mac Millan, Londen, 1962, 119 p., 15 sh.
De schrijfster die een jarenlange onderwijservaring bezit draagt haar boek op aan de jeugd ‘in commiseration and compassion’, een opdracht die begrijpelijk wordt, als men haar beschrijving van het Engelse literatuuronderwijs heeft gevolgd. Nadat daaruit de Griekse en Romeinse schrijvers voor het grootste deel zijn verdwenen, zijn ook de grote auteurs uit de Engelse en Franse literatuur dezelfde weg gegaan. Een sprekend beeld van de verarming die hiervan het resultaat is stelt de schrijfster samen in talloze voorbeelden, die ook voor Nederlanders instructief zijn. Aan het betoog gaat vooraf een origineel overzicht van de geschiedenis van het onderwijs in onze cultuurkring. Al lezend krijgt men een gevoel van tevredenheid over het vele goede dat ons Nederlandse onderwijs nog steeds bezit en wordt men aangespoord dit goed te verdedigen tegen een kortzichtig utilitarisme.
P. van Litsenburg
| |
| |
| |
Kunst en cultuur
Walravens, Jan, Hedendaagse schilderkunst in België. - De Nederlandse boekhandel, Antwerpen, 1961, 74 blz., 38 pl., geb. Fr. 150.
Op een vlotte, bijna speelse manier heeft Jan Walravens, romancier, kunstcriticus en journalist, de hedendaagse Belgische schilderkunst in kaart gebracht. Rustig en objectief omlijnt hij de verschillende stromingen en ontleedt hij het werk van de voornaamste schilders. Hoezeer Walravens zijn nomenclatuur ook heeft verzorgd, het kan wel niet anders of hier en daar zoekt men tevergeefs naar een naam en is men enigszins verwonderd dat een andere met zoveel klem wordt naar voren gebracht. Uiteraard bevat dit boek geen grote revelaties, maar het is toch erg prettig met een verstandig en welbespraakt zegsman als Jan Walravens deze wandeling door het boeiende landschap van de hedendaagse Belgische schilderkunst te kunnen maken.
G. Bekaert
| |
Skrobucha, Heinz, Meisterwerke der Ikonmalerei. - Verlag Aurel Bongers, Recklinghausen, 1961, 296 Seiten, 60 Farbtafeln, D.M. 98.
H. Skrobucha is een der beste ikonenkenners. Hij is custos van het museum voor ikonenkunst te Recklinghausen en schreef vroeger reeds een werk over Geist und Gestalt der Ikonen. In het boven aangekondigde werk schrijft hij in een uitvoerige inleiding de eeuwenlange geschiedenis der ikonenkunst, vanaf de pre-ikonoklastische tijd tot in deze laatste eeuwen. In de achtste en negende eeuw onder de zogenaamde ikonoklastische keizers leed deze kunst natuurlijk een zeer kwijnend bestaan om later weer in glorie op te bloeien. Op deze inleiding volgt een prachtige rij kleurreproducties van ikonen uit de kloosters van de Sinaï en de Athos en uit musea en collecties in Duitsland, Frankrijk, Griekenland, Zwitserland en de Verenigde Staten; vele worden hier voor het eerst gereproduceerd. Het zijn Koptische, Byzantijnse, na-Byzantijnse en Russische ikonen, daterend uit meer dan tien eeuwen. Elke dezer ikonen wordt uitvoerig besproken en verklaard. Er heerst onder de huidige vakgeleerden een streven om de al te weelderig woekerende zin voor mystificatie rond het ikonenwezen tegen te gaan en alles onder reëler belichting te zien. Ook Skrobucha schrijft in die zin. Dit prachtig en met ongewone zorg uitgegeven werk is een kostbare aanvulling van wat er uit verzamelingen in andere landen reeds gepubliceerd werd. Zowel voor de fachmässig in ikonen geïnteresseerden als voor de loutere liefhebbers op dit gebied is dit boek een onmisbaar bezit.
R. Velding
| |
Huyghe, René, L'art et l'homme t. 3. - Librairie Larousse, Parijs, 1961, 512 pp., 1689 ill., 24 klpl.
In Streven (febr. 1959, p. 497 en juli 1959, p. 992) hebben wij deel I en II van deze belangrijke kunstgeschiedenis besproken, er de kwaliteiten van aangegeven zonder ons te laten verblinden door de grootsheid van het opzet. Men komt immers gemakkelijk onder de indruk van hetgeen in deze drie volumineuze boekdelen werd gepresteerd: de uitgebreide en selecte lijst van medewerkers onder de leiding van R. Huyghe; de omvang van de behandelde materie die alle kunstlandschappen omvat en gaat van de verste sporen in de prehistorie tot de meest actuele kunstscheppingen; de rijke illustratie die buiten de kleurreprodukties meer dan 5000 afbeeldingen bevat. Komt daarbij nog de originele samenstelling van het boek die de gebruikelijke kunsthistorische schema's doorbreekt en een duidelijk onderscheid doorvoert tussen interpretatie en informatie. Het zou dus gemakkelijk zijn en tot op zekere hoogte ook verantwoord deze nieuwsoortige kunstgeschiedenis met alle mogelijke lof te overladen. Maar wij geloven dat het hier meer zin heeft dergelijke uitgaven kritisch te bekijken. In zijn algemene verantwoording van het werk omschreef Huyghe zijn opzet als volgt: alle kunstvormen zijn slechts uitingen van één onveranderlijk artistiek streven; de kunst zelf is verder een particuliere uitdrukking van de mens, de weerschijn van de geest die een periode in zijn geschiedenis bepaalt en bezielt in al haar uitingen; de kunst tenslotte is de meest directe uiting van de menselijke solidariteit. Deze hoge opvatting van het kunstwerk bracht R. Huyghe ertoe een nieuwe indeling van het kunstwerk door te voeren. De kunstgeschiedenis wordt niet langer verdeeld volgens geografische grenzen. Een beschaving moet haar plaats krijgen in die etappe van de menselijke evolutie waarvoor ze representatief is. Deze nieuwe indeling brengt ook een nieuwe methode mee. Elk hoofdstuk in L'art et l'homme
| |
| |
wordt voorafgegaan door een inleiding, meestal door R. Huyghe zelf geschreven, onder de titel ‘formes, vie et pensée’, waarin de diepere karakteristieken van een bepaalde kunstperiode worden ontleed in functie van een bepaalde cultuur waarvan zij de uitdrukking is. Op deze inleiding volgt dan telkens een synthese van de bewuste kunstperiode door een specialist Deze wordt aangevuld door een ‘précis d'histoire de l'art’, waarin de Informatie is samengebracht.
Als men nu de concrete uitwerking van dit grootse opzet aandachtig bekijkt merkt men gauw dat het nieuwe inzicht, dat werd aangekondigd, nog geen gemeengoed geworden is en dat er dus van een nieuwe synthese nog geen sprake kan zijn. Zelfs in zijn eigen teksten maakt R. Huyghe het zich vaak al te gemakkelijk in het aanduiden van analogieën en het interpreteren van sommige verschijnselen. Het werk dat de specialisten voor deze uitgave hebben gepresteerd onderscheidt zich in de meeste gevallen niet van hetgeen zij ook reeds elders hebben gepubliceerd en wij kunnen ons zelfs niet van de indruk ontdoen dat bepaalde namen meer om de weerklank die ze hebben werden gekozen dan om hun waarde als representatief voor de nieuwste inzichten. Een vergelijking op dat stuk met de uitstekende ‘Histoire de l'art - Le monde non-chrétien’ in de Pléiade-encyclopedie of met de serie ‘L'univers des formes’ eveneens bij Gallimard, is leerrijk. Dat alles mag ons echter niet blind maken voor de werkelijke verdiensten van dit boek, waarvan het derde deel opnieuw getuigenis aflegt. Deel III begint na de renaissance. Buiten de Europese kunst wordt hier ook de ontwikkeling van de Oosterse kunst in de moderne tijden behandeld. Het is hier niet mogelijk de verschillende hoofdstukken te bespreken. Bijzonder boeiend in dit derde deel is het wel de continue ontwikkeling te kunnen beleven van de Europese kunst in haar veelvuldige uitingen vanaf de renaissance tot nu. Deel III bevat ook een uitvoerig register.
G. Bekaert
| |
Gieselmann, Reinhard en Aebli, Werner, Kirchenbau. - Verlag Girsberger, Zürich, 151 blz., geïll.
Winter, F.G., Kleinkirchen. - Scherpe Verlag, Krefeld, 96 blz., geïll.
In het Duitse taalgebied zijn er de laatste jaren heel wat publikaties over hedendaagse kerkbouw verschenen, zowel katholiek als protestants geïnspireerd. Wij hadden het onlangs in Streven uitvoerig over het boek van R. Schwarz. Onder de meest recente kunnen wij nog de kleinere uitgaven aanstippen van H. Muck, Sakralbau; H. Schnell, Zur Situation der christlichen Kunst; O. Satzinger, Zur kirchlichen Kunst der Gegenwart; H.A. Maurer, Moderner Kirchenbau. Meer aandacht verdient het werk van Gieselmann en Aebli. Reeds enkele jaren geleden publiceerde Gieselmann in Streven een artikel over de moderne kerkenbouw in Duitsland. Intussen werkte hij zijn proefschrift aan de Technische Hochschule van Aachen uit en gaf het tezamen met W. Aebli uit. Wij durven niet beweren dat dit boek ten volle aan zijn hoge opzet beantwoordt, maar bij ons weten is het voorlopig de enige studie die systematisch de evolutie van het moderne kerkgebouw als architectonisch gegeven heeft onderzocht. Deze evolutie verdelen de auteurs in vijf pogingen vanaf het klassicisme tot de nieuwe, dynamische ruimte-opvattingen van vandaag. Hun betoog is opgebouwd aan de hand van goedgekozen, sprekende voorbeelden. Van een geheel andere aard is het boek van F.G. Winter, de bekende architect en directeur van de Kunstwerkschule te Krefeld. Hierin zet de auteur uiteen wat hij onder het begrip ‘Kleinkirchen’ verstaat en illustreert het met eigen werk, Het begrip ‘Kleinkirchen’ heeft niet onmiddellijk iets met afmetingen te maken. Het is de uitdrukking van de diepste tendens van de hedendaagse kerkenbouw, die door F.G. Winter in zijn inleiding op voortreffelijke wijze wordt belicht.
G. Bekaert
| |
Widder, Erich, Glanz des Ewigen, Sakrale Kunst in Österreich. - Oberösterreicherischer Landesverlag, Linz, 1961, 60 pp., 154 afb.
De zin voor het verleden schijnt in Oostenrijk wel bijzonder inspirerend te werken. Zowat overal worden er de dag van vandaag toeristische uitgaven bij de vleet op de markt gebracht. Maar het bijzondere van de meeste Oostenrijkse uitgaven bestaat erin dat zij juist niet op het toerisme zijn afgestemd, maar een meer beschouwend karakter bezitten. Ook het voortreffelijke boek van Erich Widder is als een meditatie, een rustige, objectieve beschouwing van het verleden, dat niet als een dood ding van buitenaf wordt bekeken, maar als een actuele waarde in deze tijd wordt beleefd. Het is dan ook tekenend dat het boek eindigt met de foto van een nieuwe kerk in opbouw. Als
| |
| |
diocesaan conservator van Linz had Erich Widder een diepgaand contact met de kerkelijke kunst in Oostenrijk uit het verleden, als voorvechter van een nieuwe kerkelijke kunst weet hij ook wat er op dat gebied omgaat. Hij zelf maakte alle opnamen voor zijn boek en schreef er de korte tekst bij. Door de keuze van de afbeeldingen reageert hij duidelijk tegen een scheve voorstelling die in Oostenrijk alleen het land van de barok ziet.
G. Bekaert
| |
Wescher, Paul, La prima idea, die Entwicklung der Ölskizze von Tintoretto bis Picasso. - Bruckmann Verlag, München, 132 pp., 70 pl., geb. DM. 32.
In zijn boek over de ontwikkeling van de olieverfschets herschreef Paul Wescher als het ware de geschiedenis van de moderne kunst, en dit op een zeer boeiende wijze. In de verhouding immers van schets tot definitief werk ziet men de evolutie van de schilderkunst van de laatste eeuwen samengevat. In een bondige, en toch zeer gestoffeerde studie toont Wescher aan hoe het ‘eerste idee’ - dat hij in dat geval beperkt tot de olieverfschets - evolueert van loutere voorbereiding van het kunstwerk (en er als zodanig niet bij horend) tot kunstwerk. Het kunstwerk dat voldoen moest aan een hoge eis van volmaaktheid en dus lange en ingewikkelde voorbereidselen kon rechtvaardigen is nu geworden de rechtstreekse, daarom niet willekeurige, uitdrukking van de persoonlijkheid, los van de normen die een bepaalde gesloten gemeenschapsstructuur voorhoudt. Waar het bij het kunstwerk vroeger op het afgewerkte resultaat aankwam en alle voorbereidselen ertoe als kunst genegeerd werden, verkrijgt nu de schildersdaad zelf haar waarde, wordt zelfs in bepaalde gevallen de enige waarde. Het boek van Wescher belicht een verrassend aspect in de ontwikkeling van de moderne kunst.
G. Bekaert
| |
Duerer, Albrecht, Schriften, Tagebücher, Briefe. - W. Kohlhammer Verlag, Stuttgart, 1961, 244 blz., geïll.
Prof. Steck, een van de beste Dürer-kenners, was de aangewezen persoon om deze bloemlezing uit de geschriften van Dürer samen te stellen. Zij bevat de autobiografische geschriften als de familiekroniek en het dagboek van de reis naar de Nederlanden zo goed als volledig; uittreksels uit de geestelijke en wereldlijke liederen; een keuze uit de brieven en korte stukken uit zijn boeken en onuitgegeven theoretische handschriften. Prof. Steck schreef een korte algemene leiding en verklarende nota's bij elk fragment. Zonder de betekenis van Dürer te overdrijven, zoals dat wel een beetje de neiging is van prof. Steck, is deze uitgave belangrijk niet alleen voor de kennis van Dürer zelf, maar ook voor de studie van de periode waarvan hij het symbool is geworden.
G. Bekaert
| |
Banham, Reyner, Theory and Design in the first Machine Age. - The architectural Press, 1960, 338 blz., 137 ill., 45 sh.
Het boek van Reyner Banham over de ontwikkeling en de betekenis van de moderne architectuur wordt met een zekere bescheidenheid voorgesteld alsof het alleen iets origineels bevatte voor het Engelse publiek. Zijn waarde gaat echter ver over de nationale grenzen uit. Het is een standaardwerk, op één lijn te stellen met de klassici Giedion, Mumford, Joedicke, Zevi, Hitchcock, Whittick, Benevolo e.a. Naar ons persoonlijk gevoel steekt het er zelfs in menig opzicht boven uit. Dit kon men overigens bij voorbaat verwachten van een briljant auteur als Banham die in zijn publicaties in de Architectural Review het bewijs leverde van zijn ernstige en brede belezenheid, maar ook van zijn on-conventionele geesteskracht. Hij stelt zich niet gauw tevreden met algemeen-aanvaarde overleveringen, bekijkt alles kritisch en ontdekt dan wel een of ander dat op niets steunt en van de geschiedenis af te schrijven is. In zijn boek beperkt hij zich tot wat hij zelf noemt The fitst machine age, de eerste dertig jaren van onze eeuw, en over de uitdrukking die dat tijdperk heeft gevonden in zijn architectuur en vormgeving.
G. Bekaert
| |
Pinder, Wilhelm, Das Problem der Generation. - Bruckmann Verlag, München, 1961, 171 pp., 23 pl.
Tussen de verdienstelijke paperbacks - Querschnitte worden ze hier genoemd - van Bruckmann hoort zeker de heruitgave van Wilhelm Pinder's boek, gewijd aan het probleem van een verantwoorde ordening en dus ook beschouwing van de kunstgeschiedenis. Pinder gaat uit van het feit dat de kunsthistorische verschijnselen een zekere bepaaldheid hebben of concreet uitgedrukt dat de Nachtwacht van Rembrandt niet in de 13e eeuw kan geschilderd zijn. Van deze nog vrij vage
| |
| |
bepaaldheid wil Pinder de samenstellende factoren opsporen. In een kunstgeschiedenis naar generaties ziet hij een positieve mogelijkheid hiertoe. Het boek van Pinder verscheen voor het eerst in 1926, maar de lectuur ervan blijft ook nu nog boeiend en verrijkend.
G. Bekaert
| |
Kesselkaul, Ada, Tierbilder. - Bruckmann, München, 1961, 58 pp., 38 pl.
Het boekje met akwarellen en schetsen van dieren door Ada Kesselkaul zal eerder de dieren- dan de kunstvriend interesseren. Het zijn vluchtige aantekeningen, handig en ook wel gevoelig op papier gegooid, waarin de schilderes haar ontmoetingen met dieren vertelt.
S. Heester
| |
Bachem, Bele, Magisches Taschentuch. - Bruckmann, München, 2e dr., 1961, 95 pp., geïll., DM. 12.
Voor men de lezing van het plezierige boekje van Bele Bachem over de ‘zakdoek’ begint, moet men zich even de vraag stellen wat er over dergelijke onbenulligheid verteld kan worden. Blader dan het boekje rustig door en u zult verrast zijn over de talrijke kunsthistorische reminiscenties die u in de tekeningen terugvindt. Het is overbodig u nog aan te raden het dan ook te lezen. Dat doet u van zelf.
G. Bekaert
| |
Geschiedenis
Troeyer, P.B. De, Lamoraal van Egmont. Een critische studie over zijn rol in de jaren 1559-1564 in verband met het schuldvraagstuk. (Verh. Kon. Vlaamse Acad. Wet. Lett. Schone Kunsten van België, Klasse der Letteren, verh. no. 40). - Paleis der Academiën, Brussel, 1961, XXV-216 pp.
Hoe eigenaardig ook, tot nog toe beschikken wij niet over een wetenschappelijke biografie van de grote Egmont. De Troeyer heeft het aangedurfd, in een bekroonde studie, althans een deel van Egmonts leven grondig op de bronnen te bestuderen. Egmont, prins van Gavere, uit een aloud Noordnederlands geslacht geboren, was met Oranje de meest voorname grote van de Nederlanden en zeker de populairste. Op het slagveld muntte hij uit door grote moed en onstuimig geweld, meer dan door knappe tactiek, als politicus en diplomaat was hij echter weinig waard. ‘Zijn natuurlijke goedgeaardheid en zijn ongecompliceerd open karakter gaan echter gepaard met verstandelijke middelmatigheid, opvallende ambitie en impulsiviteit’ (p. 183). Hij heeft geen rol gespeeld in het wegwerken der Spaanse tercios uit de Nederlanden, en evenmin heeft hij zich voor de bisdommenkwestie geïnteresseerd, die mannen als Oranje en Bergen op stang joeg. Toen hij een der medestichters werd der liga tegen Granvelle, was bij hem gekwetste trots de hoofdreden. In de grond was Egmont niet alleen trouw aan het katholiek geloof, maar ook aan zijn ‘natuurlijke prins’; hij werd echter door de edelen, met wie hij zich door heilige eden had verbonden, steeds verder gedreven in het verzet. Dit zijn de hoofdlijnen van deze studie, waarmee wij volmondig instemmen. Behalve op enkele detailpunten, maken wij nochtans voorbehoud op één belangrijk punt De auteur stelt uitdrukkelijk de schuldvraag van Egmont; hij handelt niet over de morele schuldvraag, of over het goed recht van Egmont, maar alleen over de vraag of hij ‘volgens de toenmalige wetgeving reeds in 1564 de dood schuldig’ was (p. 193). De auteur meent van ja, wij menen van niet. Bij gebrek aan plaats voor een bewijsvoering halen wij alleen het geval van de graaf van Megen aan, die meer schuld had dan Egmont, maar die zich vanaf maart 1566 duidelijk aan de kant van
de koning heeft geschaard, en die later nooit is lastig gevallen. Wij herhalen echter, dat dit boek een grote aanwinst is voor de Nederlandse historiografie, en wij kunnen enkel wensen dat dezelfde auteur ook eens Egmonts jaren vóór 1559 en de vier laatste jaren 1564-1568 moge behandelen in dezelfde synthetische vorm en mooie, verzorgde taal.
M. Dierickx
| |
Daniel-Rops, Saint Bernard et ses fils. - Mame, Parijs, 1962, 218 blz., 36 blz. heliogravures, geb. NF. 26.
Een mooi boek, zowel wat tekst en presentatie als onderwerp aangaat. In een eerste deel schetst de bekende Franse schrijver het leven van Sint-Bernard, die men ‘de ongekroonde vorst van de 12e eeuw’ heeft genoemd, en zijn ongemene invloed op zijn tijd: als raadgever van koningen en prediker van de tweede kruistocht, als verdediger van de Kerk en van het geloof, als vruchtbaar schrijver en medestichter van de Tempeliersorde, als verbreider der cisterciënzer
| |
| |
orde, en bovenal als mysticus. In een tweede even lang deel beschrijft de auteur de veel minder gekende verdere geschiedenis van deze zeer strenge orde: haar verbazende bloei in de tijd na Sint-Bernardus en haar verval, haar heropstanding dank zij Rancé, de abt van La Trappe, door Bremond niet ten onrechte de ‘abbé Tempête’ genoemd, het grote gevaar onder de Franse revolutie toen de orde door de eigenaardige, treklustige Dom de Lestrange werd gered, en verder alle peripetieën tot de grote hedendaagse bloei, speciaal in de V.S. van Amerika. De zoekende mens wordt telkens aangetrokken door deze monniken die alles offeren voor het enige noodzakelijke, en zich in boete en volledig stilzwijgen op de grote ontmoeting met de Heer voorbereiden. Raniel-Rops heeft in deze betrekkelijk korte studie geen vernieuwend werk willen doen, maar hij slaagt er met zijn ongewone schrijversgaven in, ons de grote Sint-Bernardus in zijn tijd levend voor ogen te stellen, en ons te doen meeleven met het bewogen leven van de Cisterciënzers, nu meestal Trappisten genoemd. De auteur steunt op degelijke voorstudiën, maar heeft de rol van Sint-Bernardus in zijn strijd met Abelardus wel al te mooi afgebeeld. De mooie vaak uitslaande helioplaten en de keurige druk en band verhogen aanmerkelijk dit werkelijk schone boek, dat wij een ruime lezerskring toewensen.
M. Dierickx
| |
Wetenschap
Macke, Wilhelm, Statistik (Thermodynamik und Statistik), 336 pp., DM. 29,50. - Teilchen (Mechanik der Teilchen, Systeme und Kontinua), 616 pp., DM. 38..-. - Akademische Verlagsgesellschaft Geest & Portig K.-G., Leipzig, 1962.
Het gaat hier om twee nieuwe delen van een zes-delig leerboek der theoretische fysica, waarvan drie delen reeds vroeger verschenen zijn; het deel ‘Quanten und Relativität’ is het enige deel dat nog niet uit is. Het is een werk dat zich beweegt op het niveau van de kandidaten-colleges der Nederlandse universiteiten. Het is helder en verzorgd geschreven; soms ietwat breedsprakig. Verder is het voorzien van een uitvoerige index, een lijst van gebruikte symbolen (geen luxe bij een werk van deze omvang) en een vrij groot aantal vraagstukken (met hun oplossingen). De literatuurlijst, die ook bij vroegere delen wat erg summier was, geeft voor het deel Statistik niet meer dan 8 boeken op, waarbij zelfs het grote werk van Tolman niet eens vermeld wordt, terwijl ook de iets uitgebreidere lijst van het deel Teilchen onder de maat blijft en belangrijke werken onvermeld laat.
Het deel Statistik geeft de thermodynamica en de statistische mechanica met de gebruikelijke inleidende hoofdstukken over de kinetische gastheorie en de toestandsvergelijking. Het lijkt me, dat, ook in een leerboek der theoretische fysica, meer aandacht aan de experimentele kant van het vak had kunnen worden besteed; het doet nu wel erg deductief aan. Verder is het niet duidelijk waarom de theorie van de Fermi-Dirac en Bose-Einstein statistieken zo buiten verhouding kort wordt afgedaan.
Het deel Teilchen is een zeer prettige behandeling van de klassieke mechanica en de hydrodynamica. De aansluiting bij het experiment is hier beslist beter geslaagd; natuurlijk leent de klassieke mechanica zich ook gemakkelijker voor een dergelijke aanpak dan de statistische mechanica. De stof is practisch dezelfde als wat men vindt in de gangbare handboeken (bijv. van Goldstein). De opbouw is bizonder helder en overzichtelijk, waardoor dit deel een der beste leerboeken der klassieke mechanica is die ik ken.
P. v. Breemen
| |
Peters, J., Sechsteilige Tafel der trigonometrischen Funktionen. - Ferd. Dümmlers Verlag, Bonn, 1962, 293 pp., D.M. 38.
Een uitvoerige tafel van de waarden van de 6 trigonometrische functies (sin., cos., tg., cotg., sec, cosec.) in 6 decimalen, waarbij de hoeken zijn onderverdeeld in stapjes van 10 seconden. Uit de aard der zaak is een tafel als deze alleen bedoeld voor zeer nauwkeurig werk. De druk is mooi en overzichtelijk; de uitvoering keurig.
P. v. Breemen
| |
Höfling, Oskar, Lehrbuch der Physik. - Ferd. Dümmlers Verlag, Bonn, 1962, Oberstufe A, 792 pp., D.M. 13.80.
Dit is de vijfde druk van een boek waarvan de vierde druk enthousiast besproken is in Streven van januari 1960. Alles wat daar gezegd werd, geldt ook voor deze nieuwe druk. De verschillen tussen vijfde en vierde druk zijn gering en betreffen voornamelijk een doorzichtiger gebruik van het eenheden-stelsel.
P. v. Breemen
| |
| |
| |
Varia
Indestege, Luc, Een Diets gebedenboek uit het begin der 16e eeuw herkomstig uit het voormalig klooster Sint-Hieronymusdal te Sint-Truiden. (K.V.A, Reeks III, nr. 37). - Secretariaat der Academie, Gent, 1961, XX-301 pp.
In de laatste decennia is er wel een grotere aandacht besteed aan de geschiedenis der vroegere vroomheid, en speciaal van de gebedsliteratuur. De vooruitgang op dit gebied is goed merkbaar, wanneer men deze uitgave legt naast Een Limburgsch Gebedenboek uit de XVe eeuw, in 1926 door Fl. Prims uitgegeven. Gelukkig worden nu grotere eisen op filologisch, historisch en theologisch gebied gesteld. Prof. Indestege heeft zich bij deze gelegenheid beperkt tot een betrouwbare weergave van een goed handschrift uit zijn bezit, dat een typisch voorbeeld van het genre kan heten. Het hs. bevat geen eigen datering of lokalisering. De schranderheid van L. Indestege heeft dit met alle veiligheid weten toe te schrijven aan het Franciscanessenklooster te St.-Truiden, dat speciaal aan S. Hieronymus was toegewijd. Het dateert uit de jaren 1520 zoals het gebedenboek door Prims uitgegeven, dat hij evenwel verkeerdelijk tot de XVe eeuw rekende. L. Indestege wilde deze uitgave voorleggen aan de wetenschappelijke aandacht der onderzoekers voor grondiger bewerking inzake herkomst en inhoud der gebeden, die zich veelal inrijgen in een bestaande traditie. Daartoe ware zeker een lijst der incipits nuttig geweest, waardoor de bruikbaarheid er van bij de studie van andere gebedenboeken zou vergemakkelijkt worden. Blijkbaar is de uitgever sterk belemmerd geweest bij de voorbereiding van de druk, zo zelfs dat men niet altijd zeker is van de getrouwe weergave. B. v. p. 65, 7e regel van onder: Uw daechlijcke woorden waeren seer deerlijck te hooren... Moet men niet lezen: claechlijcke...? P. 67, onderste regel: soe bide ic u moeder der ghenaeden...: is het niet bidde...? Op vele plaatsen zou de filoloog reeds een verklaring gewenst hebben: b.v. Uw harte dat waert van rouwen gheslaeghen doen sij u lief kint wten
moederlijcken armen braken (p. 67). Hoe verklaart men dat braken? De uitgave wil strikt diplomatisch zijn: kon evenwel niet een poging gedaan worden tot grotere verklaring en leesbaarheid? Ondanks deze bezwaren moeten wij Prof. Indestege dankbaar zijn voor deze tekst: hij is geroepen om een blijvende baak te zijn bij de studie der handschriften en der gebedsliteratuur.
A. Ampe
| |
Diepenhorst, Prof. Mr. I.A., In de schaduw der vernietiging. Het probleem van de moderne oorlog. - Gebr. Zomer en Keuning, Wageningen, 1962, 124 pp., f 5,50.
In dit boekje behandelt schrijver een van de moeilijkste en in zijn gevolgen stellig een van de ernstigste problemen waarmee de menselijke samenleving van heden wordt geconfronteerd. Na eerst een overzicht te hebben gegeven van de achtergrond van de oorlogen en vervolgens een schets te hebben geboden van de oorlogen gedurende de tijden heen, gaat schrijver speciaal in op de atoomoorlog zoals we die vermoeden en toetst deze aan de normen van het recht, aan de bijbel, aan datgene wat de Kerk voorschrijft en aan de houding van de christen mens. Schrijver is er ongetwijfeld in geslaagd een voor elke belangstellende lezer beknopt, begrijpelijk betoog te ontwikkelen, een betoog, dat stemt tot diep nadenken, dat zelfs pessimistisch maakt, ware het niet dat de auteur op voortreffelijke wijze het boekje eindigt met het uitzicht de hele problematiek in het licht te plaatsen van Hem, aan wiens Rijk geen einde zal komen.
Dr. J. van Lierde
| |
Collaer, P. en Van der Linden, A., Historische Atlas van de muziek. - Heideland, Hasselt, 1961, 180 pp., 15 Ktn., 674 ill., geb. F. 595.
‘De lezer wordt als het ware bij de hand genomen en door de historie naar de verschillende perioden geleid, die door de kaarten en afbeeldingen worden geïllustreerd.’ Deze zin uit het voorwoord verklaart goed wat men van dit boek mag verwachten. Het bestaat uit drie delen: een tekst, résumé van de muziekgeschiedenis; vijftien kaarten; ten slotte 674 afbeeldingen welke het grootste deel van het boek uitmaken. De titel ‘Historische Atlas van de Muziek’ is dus wat misleidend, want het geheel lijkt meer op een geïllustreerde muziekgeschiedenis dan op een ‘atlas’. Het werk is ernstig en nauwgezet. Het is een boek dat de muziekliefhebber veel prettige uren zal bezorgen, hetzij bij het doorbladeren (platen), hetzij door tekst of kaarten grondig te bestuderen. De idee, deze kaarten bij te voegen, is origineel en interessant, b.v.
| |
| |
nr. 3: ‘Muzikale stromingen en invloeden in Azië en Europa van de voorgeschiedenis af tot de 8ste eeuw’;; of nr. 15: ‘Oost-Europese en buiten-Europese centra voor muziekonderwijs, opera's en festivals’. De platen over folklore, de oude beschavingen en de renaissance zullen zeer in de smaak vallen, daar de foto's of schilderijen (helaas in zwartwit) zo ongekunsteld zijn. Het boek zal veel bijdragen tot een beter begrip van de muziekgeschiedenis.
A. Grammens
| |
Uyldert, Herman, Vorstin van de Gospel, Mahalia Jackson (Idolen en Symbolen, 36). - Tielt en Den Haag, Lannoo, 1962, 96 pp., ing. F. 35.
De grote negerzangeres, hier in idoolstijl tot vorstin gekroond, had beslist beter verdiend dan dit dun gevalletje: een staaltje van goedkope journalistiek, die - niet eens erg handig - om het onderwerp heen praat. Behalve enkele geslaagde foto's en een flink opstel van Fred Rombouts, die een televisie-uitzending over Miss Jackson regisseerde, kunnen wij er niet veel goeds in vinden. Op p. 58 wordt beweerd, dat Mahalia Jackson optrad bij de inauguratie van President Kennedy; in feite was het Marian Anderson.
F. de Graeve
| |
Victor, René, Kronijken over Recht, Mensen en Boeken. - Die Keure, Brugge, 1962, 718 pp.
Ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van het Vlaams Rechtskundig Weekblad werden een aantal opstellen verzameld van Prof. Mr. René Victor, de hoofdredacteur van dit bekende tijdschrift. Deze Kronijken, die de ‘handelingen van de dag’ weergeven van 1931 tot 1961, verhalen ons de stichting en de opbouw van het Rechtskundig Weekblad, maar tevens de opgang van het Vlaamse rechtsleven in het algemeen: strijd om de vervlaamsing van het gerecht, het leven aan de balie, betekenis van de Vlaamse Academie voor Wetenschappen, van de Vlaamse Conferentie der Balie van Antwerpen. Voor juristen die deze tijd meemaakten, biedt het boek ongetwijfeld zeer veel herinneringen; jongere mensen zullen geboeid luisteren naar dit stukje cultuurgeschiedenis van de laatste kwart-eeuw, en dankbaar verrast zijn door de ontwikkeling die mogelijk werd dank zij het werk en de strijd van hun voorgangers. Naast de meer historische opstellen biedt het boek tenslotte een rijke verzameling van wetenschappelijke artikelen en besprekingen.
F. van Neste
| |
Passen, Robert Van, Toponymie van Kontich en Lint. - Secret. der Academie, Gent, 1962, 670 pp., 2 krtn.
In een jarenlange vorsersarbeid heeft de geleerde auteur alle oude bronnen onderzocht, waarin plaatsnamen voorkomen van Kontich en Lint (eerst een wijk en nu een zelfstandige gemeente). Deze 2788 plaatsnamen worden in alfabetische orde opgesomd met alle vindplaatsen in de bronnen, waarna de naam zo mogelijk wordt verklaard. Deze lange lijst (blz. 68-655) wordt voorafgegaan door een geografische schets en een schets van het dialect, een onderzoek van de namen Kontich en Lint, en ten slotte bronnen en bibliografie, en inlichtingen over de wijze van bewerking. Als besluit geeft de auteur een overzicht van het materiaal waaruit voor de geschiedenis van deze twee gemeenten zeer veel is te halen. Bij het doorbladeren begrijpt men dat Prof. Roelandts kon schrijven: ‘de gehele middeleeuwse samenleving van dorp, stad of land wordt weerspiegeld in de plaatsnamen’, en hoe hoger men opklimt, hoe belangrijker deze plaatsnamen zijn. Meer en meer komt de plaatsnamenkunde in trek, mede door de sterke stuwing die van de professoren van het Leuvense toponymisch instituut uitgaat. Zeker is dat dergelijke degelijke toponymische studiën ons de geschiedenis van ons volk heel wat beter zouden leren kennen. De Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde verdient onze waardering een zo degelijk werk te hebben bekroond en in haar reeks bekroonde werken te hebben opgenomen.
M. Dierickx
| |
Heertje, Dr. A., De kern van de economie. - H.E. Stenfert Kroese, Leiden, 1962, 135 pp., f 5,20.
Een aardig boekje, dat ieder die begint met een economische studie een duidelijk inzicht kan geven in de economie als zodanig en in de belangrijkste gehanteerde instrumenten. Naast de zuivere economische theorie, worden ook belangrijke aspecten ontwikkeld op het gebied van de monetaire-, conjunctuur- en handelspolitiek, terwijl eveneens aandacht is besteed aan de geschiedenis van de economie. Dit laatste heeft het voordeel dat men ook weliswaar op zeer summiere, maar toch duidelijke wijze, ziet waarom het een en ander verloopt. Aan hen die hoger onderwijs in de economie willen gaan volgen, alsmede aan degenen die voor het eerst met economische problemen in de praktijk
| |
| |
worden geconfronteerd is het een boekje dat aan te bevelen is. De duidelijke, overzichtelijke presentatie, alsmede de slotopmerkingen en de vragenlijst aan het einde van ieder hoofdstuk, zullen velen der lezers behulpzaam zijn.
Dr. J. van Lierde
| |
Quanjard, P., Liefde is eerlijk. - Lannoo, Tielt, 1962, 144 pp., F. 68.
‘De parasieten te weren uit de tuin van de liefde’ is het uitgesproken oogmerk van dit boekje. Als sproeier voor dit geestelijk DDT gebruikt de schrijver meestal de humor, die hij vaardig hanteert. Veel dingen, te gewoon om in zwaarwichtiger verhandelingen over de huwelijksliefde hun plaats te vinden, en die nochtans in de praktijk van vaak essentieel belang zijn, komen hier tot hun volle recht. De symptomen worden niet steeds naar hun diepste oorzaken onderzocht, dat zou de speelse toon te zeer in het gedrang brengen. Maar ook zo zullen velen met deze levensechte en steeds wijze beschouwingen hun voordeel doen.
L. Monden
| |
Van der Meer de Walcheren, Pieter, Mensen en God, I en II. - Brugge, Desclée de Brouwer, 1962, 391 en 428 pp., geb. F. 145 per deel.
Deze heruitgave, in twee kleurige delen, boeit en ontroert nog even sterk als de eerste druk, die in 1941 terecht als een uitzonderlijk evenement op onze geestelijke boekenmarkt werd begroet.
F. de Graeve
| |
Bernard, Henri, Benelux, Terre Commune (Destin de l'Europe). - Brepols, Brussel, 1962, 704 pp., 18 krtn., 6 stambomen, ing. F. 245.
Een lijvig boek met 18 kaarten maar zonder platen over Benelux. Om het boek juist te typeren zeggen wij misschien het best: de Franssprekende auteur is professor aan de École Royale Militaire te Brussel; hij is zeer belezen, vertelt aangenaam en sleept zijn lezers mee; hij is een uitgesproken voorstander van Benelux, en plaatst de nationale geschiedenis in een ruim Europees kader; gezien zijn functie ruimde hij zeer veel plaats in voor de krijgsgeschiedenis. Mogen wij, Nederlandssprekenden, nu zeggen: hier hebben wij eindelijk een geschiedenis van Benelux in Europees perspectief? Het antwoord is negatief. Behalve een enkel boek van een Vlaamse collega en een van Geyl citeert de Brusselse professor, als ik mij niet vergis, geen enkel Nederlands boek: alle bronnen zijn in het Frans of een enkele keer in het Engels of Duits gesteld. Dat brengt dan mee, dat de auteur over Willem van Oranje alleen Wedgwood citeert! En wat ervan te zeggen dat over de geschiedenis van het graafschap Vlaanderen geen enkele Gentse professor wordt aangehaald, terwijl de Gentse school het laatste kwart-eeuw de geschiedenis van het graafschap heeft vernieuwd! Maar vooral, wij krijgen over Noordnederland wel heel weinig te horen. Onder de Karolingers komen de Friezen bijna niet ter sprake; de kaart met de bisdommen in de middeleeuwen behelst nog heel even de stad Utrecht, terwijl het gedeelte ten noorden ervan gewoonweg is weggevallen (blz. 93); in de middeleeuwen wordt alleen het graafschap Holland besproken, maar niet het prinsbisdom Utrecht, het graafschap Zeeland, de heerlijkheid Friesland en het hertogdom Gelre, terwijl Noordnederlandse historici voor dit stuk niet worden geciteerd; de grote gouden eeuw krijgt amper 6 bladzijden toebedeeld (blz. 293-299); de patriottenbeweging einde 18e eeuw krijgt zelfs maar één bladzijde. M.a.w. dit mooi geschreven en uitstekend bedoeld boek geeft een getrouwe weergave van wat Franssprekende Brusselaars zich
van de geschiedenis van Benelux voorstellen, maar een geschiedenis van Benelux is het niet.
M. Dierickx
| |
Walz, Angelus, Saint Thomas d'Aquin, adpat. franç. par P. Novarina. - Nauwelaerts, Leuven, 1962, 248 pp., F. 140.
Men heeft vaak de bedenking gemaakt dat er over de H. Thomas van Aquino geen echte levensbeschrijving bestaat. Deze grote denker is zo aetherisch aan zijn tijd voorbijgegaan, dat men wel zeer uitvoerig ingelicht is over zijn filosofie, maar dat we weinig betrouwbare gegevens hebben over zijn leven. Hij heeft ongelooflijk veel geschreven, maar niets over zichzelf. Hij heeft geen noemenswaardige briefwisseling nagelaten, waaruit zijn persoonlijk leven naar voren zou komen. Hij heeft ook geen biograaf gehad die naar onze opvattingen van geschiedenis oog had voor de menselijke verschijning van de heilige. Zijn uitzonderlijke verstandelijke begaafdheid samen met de bescheidenheid en de teruggetrokkenheid van zijn wezen maakten dat men vergat hoe zijn leven verliep. De verhalen van de medebroeders die hem gekend hebben zijn blijkbaar vertekend
| |
| |
door de bewondering. Daarom is het niet zo gemakkelijk om het leven van de H. Thomas te reconstrueren. Anderzijds zou iedereen die zijn werken leest dit leven wel willen kennen. P. Walz heeft deze leemte willen aanvullen. Hij heeft zorgvuldig de historisch betrouwbare gegevens verzameld en ze zonder literaire opsmuk tot een levend geheel uitgebouwd.
M. De Tollenaere
| |
Howald, Ernst, Deutsch-französisches Mosaik, - Artemis Verlag, Zürich, Stuttgart, 1962, 294 pp., f 21.45. Imp.: Meulenhoff, Amsterdam.
In de Erasmus-serie publiceert de classicus Ernst Howald een zestiental essay's over figuren, meestal uit de literaire wereld. Hij noemt zijn boek Deutsch-französisches Mosaik, omdat ongeveer de helft Fransen, de andere helft Duitsers zijn. De meeste dezer essay's verschenen de laatste vijf jaar in de Neue Zürcher Zeitung. De schrijver is een man van smaak en hoge cultuur, die, ook al zijn zijn onderwerpen niet alle even belangrijk, altijd iets te zeggen heeft.
P. van Alkemade
| |
Rolph, C.H., All those in favour? - Deutsch, London, 1962, 255 pp., 21 sh.
Vorig jaar werd een aantal communisten na een proces van zes weken schuldig bevonden aan fraude bij stemmingen binnen het vakverbond der elektriciëns. Een katholieke arbeider uit Glasgow, Byrne, bracht de zaak aan het rollen en heeft volgehouden tot het bittere einde. In dit buitenmate interessante boek wordt het verslag gegeven van het proces, waarbij getuigen à charge en décharge, rechters en advokaten zelf steeds aan het woord zijn: hier en daar geeft de samensteller een korte aanwijzing om het proces te kunnen blijven volgen. Het boek leest als een detective verhaal. Het geeft een leerzame kijk op communistische praktijken; bovendien is het erg nuttig, wil men op de hoogte komen van de ins and outs van een gerechtelijke procedure in Engeland. We herhalen: een buitenmate interessant boek.
W. Peters
| |
Wilson, John (Ed.), The Faith of an Artist. - Allen, London, 1962, 221 pp., 21 sh
Voor een christen is het woord faith in de titel misleidend; m.a.w. het gaat niet over het Godsgeloof van de artist. Waar een twintigtal kunstenaars over schrijven is hun houding tegenover en ervaring van de kunst die zij beoefenen; de opstellen werden niet voor deze bundel geschreven, maar verschenen elders. De helft der opstellen is van de hand van literatoren; musici, schilders, beeldhouwers geven daarna hun visie; de zanger, de acteur, de danser(es) worden niet gehoord. Bovendien zijn de meeste schrijvers Engels-sprekend. De verzameling is dus niet representatief. Wat, zoals te verwachten valt, uit dit boek sterk naar voren komt is de worsteling van de artist met zijn materiaal en zijn kunst, alsook het besef van een grote, soms zelfs drukkende verantwoordelijkheid. Kunstenaar zijn is heel wat meer dan iets op schone wijze te kunnen uitdrukken. Alles bijéén een zeer interessante groep opstellen, die ons ook verschillende kunstenaars beter in hun beroep doen begrijpen.
W. Peters
| |
Herder-Bücherei: 76, Hausenstein, W., Das Land der Griechen, 128 pp.; 77, Bodamer, J., Schule der Ehe, 124 pp.; 78, Tschechow, Rotschilds Geige, 142 pp.; 80, Benson, R.H., Der Herr der Welt, 200 pp.; 81, Beckmann, J., Weltkirche und Weltreligionen, 198 pp.; 86, Buehlmann, W., Afrika, gestern und morgen, 174 pp.; 88, Rahner, K., Vom Glauben inmitten der Welt, 142 pp.; 93, Pietsch, M., Die industrielle Revolution, 188 pp.; 101, Von Kuehnelt-leddihn, E., Der gefallene Engel oder Moskau 1997, 208 pp.; 102, Geis, R., Vom unbekannten Judentum, 236 pp.; 103, Hirschberger, J., Kleine Philosophie-Geschichte, 214 pp.; 104, Fittkau, G., Mein 33 Jahr, 238 pp.; 105, Kierkegaard, S., Der Einzelne und sein Gott, 180 pp.; 108-109, Rahner, K. und Vorgrimler, H., Kleines theologisches Wörterbuch, 398 pp.; 113, Bodamer, J., Arzt und Patient, 136 pp.; 114, Bauer, J.M. u. A., Die Werke der Barmherzigkeit, 128 pp.; 116, Neumeister, H., Organisierte Menschlichkeit?, 174 pp.; 117, Reding, J., Nennt mich nicht Nigger!, 126 pp. - Herder-Verlag, Freiburg, 1960-1962, D.M. 2.20.
De verhouding van origineel uitgegeven werken binnen de Herder-Bücherie gaat in stijgende lijn. Slechts een zevental herdrukken bij deze nieuwe reeks: Benson's nog steeds actuele eschatologie-roman (80), een bundel verhalen van Tschechow (78), het gevangenisdagboek van Mgr. Fittkau (104), het rijke boek van rabbijn Geis over de Joodse godsdienstigheid in leven en geschiedenis (102), de Griekenlandreis van Hausenstein (76), de toekomstroman van Erik von Kuehnelt (101), en een bundel short-stories
| |
| |
van Reding (117), wiens aangrijpende reportage over Friedland reeds eerder in de reeks verscheen. De zeer mooi gekozen bloemlezing uit Kierkegaard over individuele mensenfiguren voor Gods aanschijn (105) mag als een originele uitgave beschouwd worden. Ook de drie deeltjes die waardevolle artikelen bundelen bieden een rijkdom die elders moeilijk te bereiken is: een reeks minder bekende artikelen van K. Rahner (88), waarbij ons vooral ‘Wissenschaft als Konfession?’ is opgevallen; van Heddy Neumeister een aantal hoofdartikelen over sociale aangelegenheden uit de Frankfurter Allgemeine (116); en van een indrukwekkende reeks bekende Duitse schrijvers bijdragen over de werken van lichamelijke en geestelijke barmhartigheid (114). Bij de oorspronkelijke uitgaven moet allereerst 't meesterlijke theologisch woordenboekje van Rahner en Vorgrimler vermeld worden (108-9), weliswaar soms wat zwaar in zijn gebalde samenvattingen, maar ongemeen inhoudrijk. Daarnaast de filosofie-geschiedenis in een notedop van Hirschberger (103) en de geschiedenis van de industriële revolutie door Max Pietsch (93). Van de reeds gunstig bekende arts Joachim Bodamer, die bij voorkeur de menselijke problemen rond de geneeskunde behandelt, weer twee uitstekende werkjes: één over psychologische problemen binnen het huwelijk (77) en één over de menselijke verhouding tussen arts en patiënt (113). Tenslotte twee actualiteitskwesties door erkende competenties behandeld: één over de situatie van de grote niet-christelijke godsdiensten en van het christendom tegenover deze religies (81) en een over verleden en toekomst van Afrika (86).
L. Monden
| |
Maire, Gilbert, Les instants privilégiés, ‘Philosophie de l'esprit’. - Paris, Aubier, Ed. Universelle, Brussel, 1962, 448 pp., F. 330.
Een wijsgeer die nooit een leerstoel bekleed heeft, geeft hier zijn testament. En, schrijft J. Guitton in het voorwoord, alles wat het aanraakt krijgt fosforescentie. Autobiografische herinneringen en typerende voorbeelden uit de Franse letterkunde leren wat die ‘bevoorrechte ogenblikken’ zijn, waarin de tijd stilvalt en de wereld van aanschijn verandert. De kinderlijke bewondering, de dichterlijke inspiratie, de verliefde extase beleven zulke geïnspireerde ogenblikken. Maar doorgaans wordt het zuiver metaal van het ‘ogenblik’ door esthetische gevoelerigheid of sexuele begeerte aangetast, zo niet verduisterd. En toch is het eigenlijke ogenblik in zijn transcendente creativiteit nauwkeurig te onderscheiden van elk esthetisch en sexueel surrogaat. Er is zelfs een duidelijk antagonisme. Dit toont de auteur in lange, goed geïllustreerde analyses. Ten slotte vervolgt hij met glasheldere taal datzelfde onderscheid tot in de riolering van het existentialisme, waar Sartre's Roquentin zijn ‘nausée’ heeft opgedaan. Ook hier is de scheppende macht van het bevoorrechte ogenblik onmiskenbaar aanwezig. Maar de sartriaanse rede mist de antennes om haar op te vangen. Deze cerebrale rede is van meet af aan een vacuum, dat zich te vergeefs heeft willen vullen aan de goorste ondergrond van het bestaan en nu vol ongeneeslijke argwaan zit voor de ‘visqueuze’ betovering van het ‘ogenblik’. Alleen een filosofie die voor het geschenk van het leven openstaat en zin heeft voor de scheppende evolutie van de werkelijkheid, zal de echte waarde vatten van die geprivilegieerde ogenblikken. Zij zijn immers in het leven van elke mens niets anders dan een vluchtige, concrete experiëntie van het mysterie. Men haalt dan wellicht utilitaristisch voor deze fata morgana de schouders op. Of men jaagt feitelijk zijn hele leven de verdwenen illusie na. Beide houdingen zijn
onwaarachtig: het bevoorrechte ogenblik is een boodschap om te scheppen. Waar het echter vandaan komt en waar het zijn bestemming heeft, leert dit ondogmatische boek ons niet.
A. Poncelet
| |
Brantl, Klaus, Herrliches Oberbayern. Einleitung van Paul Alverdes, 80 pp., 20 kleurplaten. Einleitung en verklaringen in vier talen. Linnen DM. 19.80, 1962. - Verlag F. Bruckmann, München, 20 Abholfach.
Klaus Brantl is met zijn camera Zuid-Beieren ingetrokken en heeft de schoonste en meest karakteristieke plekken en momenten van dit gebied in prachtige foto's vastgelegd. Men vindt hier bekende namen als Oberammergau, Garmisch-Partenkirchen, Berchtesgaden, Klooster Ettal, slot Linderhof etc. Barok, Rococo en Ludwig II mengen zich met de prachtige natuur van dit berglandschap. Na ‘Strahlendes München’, een uitgave van Brantl in dezelfde trant, stelt ‘Herrliches Oberbayern’ geenszins teleur, doch sluit er waardig bij aan. Bezoekers van Beieren en Salzburg vinden hier een kostbare herinnering aan wat zij eens of vaak aanschouwd hebben.
P. van Alkemade
| |
| |
| |
Pocketboeken
Phoenix-pockets over de Bijbel. - W. de Haan, Zeist/Antwerpen, 1962, f 3,50 per deel.
Bij de uitgever W. de Haan zullen een dertigtal pockets verschijnen, die het Oude en het Nieuwe Testament behandelen. De eerste drie zijn reeds verschenen en behandelen: I. de Schepping, II. het Paradijs en III. de Vloed (zondvloed) en de Toren (van Babel). De uitgave is ontstaan uit de samenwerking (niet zonder voorafgaande geschillen en moeilijkheden) van Protestanten, Katholieken en Joden. Zelfs Moslims en anderen zullen hun getuigenis over de Bijbel aandragen. Van katholieke zijde werken o.a. mede Dr. C.A. Rijk van Warmond en Dr. B. Delfgaauw. De deeltjes zijn geïllustreerd. De lezer vindt in deze serie ‘wat de Talmoed leert over de ark van Noach, wat de kerkvaders verkondigen over de schepping, wat Calvijn schreef over de profeten, wat Mohammed zei over Abraham, wat Hegel doceerde over het Paradijs en wat Freud dacht over Mozes’.
| |
Prisma-pockets. Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen.
Kühner, Hans, Geschiedenis der Pausen. Vert.
Een bondig overzicht over de geschiedenis der pausen, waarin helaas! veel ‘all zu menschliches’ aan den dag treedt.
PETERS, ELLIS, Het masker van de dood. Vert.
Een goed geschreven crime story, met een wat onvaarschijnlijke afloop.
EBERHART, Mignon, In het web van de dood. Vert.
Een beklemmend moordverhaal met een (zoals vaak) onwaarschijnlijke oplossing.
PHILIPS, Judson, Dodelijk venijn. Vert.
De kroniek van een stadje in de U.S.A., waar alles in beroering komt naar aanleiding van een auto-ongeluk.
MACDONALD, Philips, De olifantskop. Vert.
Een zestal voortreffelijke kortere crime stories.
DAALDER, D.L., Sagen en Legenden.
De auteur vertelt hier over enige middeleeuwse en latere volksverhalen.
MOLHUYSEN, Dr. J.A., Prisma-E.H. B.O.-boek.
Een practische handleiding voor E.H.B.O.
Bell, Josephine, De dood als spelbreker. Vert.
Een boeiende en goed gecomponeerde detective.
BRAUNFELS, W., en E. PETERICH, Kunstgeschiedenis van Italië. Vert.
Een overzicht van de geschiedenis der plastische kunsten in Italië vanaf de oudste tijden.
WALLACE, Edgar, De zwarte monnik. Vert.
Een griezelverhaal over onderaardse kelders in een Engelse vervallen abbey.
LAWRENCE, Hilda, De vierhandige moordenaar. Vert.
Een bijzonder goed geschreven moordverhaal.
AMBLER, Eric, Spion tegen wil en dank. Vert.
Een menselijk aanvaardbaar en kundig geschreven relaas over spionage.
ARMSTRONG, Charlotte, De minzame moordenaar. Vert.
Een zeer ongewone, boeiende crime story.
BRUCE, Leo, Twee dode dames. Vert.
Wederom een moordverhaal, dat zijn betekenis ontleent aan de aardige, soms humoristische inkleding.
QUEEN, Ellery, Hartenvier. Vert.
Een wonderlijke moordgeschiedenis in Hollywood.
DON LEVINE, Isaac, De moord op Trotzki. Vert.
Een uitvoerig historisch verhaal over de geheimzinnige moord op de oude medewerker van Lenin.
DENYS, Jean, Onder doodse stilte. Vert.
Jean Denys heeft over een historisch, ook verfilmd, gebeuren - de wonderlijke onderlinge genegenheid van een jongen en een gevechtsstier - dit treffende verhaal geschreven.
Sayers, Dorothy L., Peter schaakt een vrouw. Vert.
Een twaalftal verhalen over misdaden en hun onthullingen van de bekende Engelse crime story-schrijfster.
BRINTON, Crane, Geschiedenis van de moraal, I en II. Vert.
De Amerikaanse professor beschrijft hier de moraal, d.w.z. de algemene levenshouding van individu en gemeenschap, de houding t.o.v. goed en kwaad, van de Europese mensheid tijdens de laatste drie duizend jaren vanuit humaan standpunt.
| |
| |
FANGE, Eugene K. von. Creativiteit in het beroep. Vert.
Een stimulerend werkje voor jonge, ondernemende mensen over inventie en creativiteit in elk beroep.
MEIJERS, J.A., Dagelijks leven in spreekwoorden.
Een boekje met essays over allerlei levenswijsheid en levensverschijnselen naar aanleiding van spreekwoorden.
DURRELL, Gerald, Ontmoetingen met dieren. Vert.
Durrell vertelt hier zijn ontmoetingen met dieren in Zuid-Afrika en Zuid-Amerika.
BRAND, Christianna, Moord onder het mes. Vert.
Een spannende en goed geschreven crime story over een paar moorden in een ziekenhuis. De waarschijnlijkheid lijdt wel enig geweld.
Elsevier-pockets. - Elsevier, Amsterdam/Brussel, f 1,50.
PLAS, Michel van der, Nergenshuizen, de achterkamers van Europa.
Een aardig boekje, waarin de dichter-journalist-op-vacantie een elftal verloren dorpjes in elf landen beschrijft en daarmee het landleven enigszins karakterizeert.
EAST, Michael, De vulkaan grijpt in. Vert.
Een goed geschreven crime story over een niet erg waarschijnlijke olie-boring op een eilandje bij Celebes.
CRICHTON, Robert, De grote bedrieger. Vert.
Het vie romancée van de wonderlijke, humane, ook uit de film bekende bedrieger Ferdinand Waldo Demara.
TABORI, Paul, Het einde van Perdita. Vert.
Een spannende detective over een Parijse courtisane.
WOHL, Louis de, Ik ben Dr. Zodiac. Vert.
Het merkwaardige verhaal van een astroloog, die door Hitler gecharterd werd. Historie en fantasie.
BAKKER, Piet, Kidnap. 4de druk.
Een aardig verhaal over een kinderroof, waarin de Amsterdamse ‘penose’ geestig en bijna sympathiek beschreven wordt.
BROPHY, John, De grote bankroof. Vert.
De beschrijving van een allerwonderlijkste poging tot beroving van the bank of England.
MACDONALD, John D., De dood kaatst terug. Vert.
Een goede crime story, zich afspelend in een stadje aan de kust van Florida.
MITCHELL, Gladys, De man die tomaten kweekte. Vert.
Een goed geschreven detective over twee sterfgevallen, die op vernuftige wijze opgehelderd worden.
CROON, Dr. J.H., Elseviers encyclopedie van de antieke wereld. 288 pp., f 2,90.
Een kleine encyclopedie, die instrueert over allerlei Griekse en Romeinse feiten en namen.
BOREEL, Jhr. Mr. J.J., Ken uw recht. 288 pp., f 2,90.
Een encyclopedisch opgezet werkje over wet en recht in Nederland en België voor de leek.
Accolade-serie. Sijthoff, Leiden, f 2,90.
CHRISTIE, Agatha, Het vale paard. Vert.
Een ingewikkeld relaas van moord op uitgebreide schaal en uiterst geheimzinnig. Boeiend, hoewel niet erg waarschijnlijk.
BLAKE, Nicholas, Belager van het leven. Vert.
Een met talent geschreven ‘detective’, met bijzonder goede karakterizeringen.
BINGHAM, John, Boodschapper van de nacht. Vert.
Ook dit is een goed geschreven crime story over een louche personage, dat chantage pleegt.
CECIL, Henry, Bruiloft bij de balie. Vert.
Een meer geestig dan menselijk waarschijnlijk verhaal over een zonderling en zijn twee zoons.
MONS, Martin, De nerveuze moordenaar.
Een vrij goede Nederlandse ‘detective’, wat te geforceerd en onwaarschijnlijk.
List Bücher. - Paul List Verlag, München.
ROTHE, Hans, Ankunft bei Nacht.
Een boeiende roman over een soort kidnapperij tijdens de Parijse tentoonstelling in 1868.
MAUROIS, André, Rosen im September. Vert.
De vertaling van een roman van Maurois over een beroemd schrijver, die een reis en een slippertje maakt, doch zich weer met zijn vrouw verzoent.
R.S.
|
|