| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
DE besprekingen tussen Frankrijk en het FLN te Evian, die toch al 20 moeilijk waren tot stand gekomen, zijn op 13 juni onderbroken door de Franse delegatie o.l.v. minister Joxe. Zij bleken op 3 punten volkomen te zijn vastgelopen nl. de toekomst van de Sahara, de garanties voor de Europese bevolking van Algerije en de wapenstilstand; van Franse zijde achtte men het gewenst de onderhandelingen voor enkele weken op te schorten, opdat men zich aan beide zijden kon beraden over ev. wijzigingen in de tegenover elkaar staande opvattingen. Het FLN spreekt van een eenzijdig Frans optreden en zegt af te wachten of de Gaulle een stap zal doen om het gesprek weer te hervatten. De laatste maakte reeds bekend, dat de door Frankrijk eenzijdig afgekondigde wapenstilstand, die tot 20 juni zou duren, ook na die datum zou blijven gehandhaafd. Tot nu toe is officieel van beide zijden niets gedaan, waardoor de moeilijkheden zouden worden vergroot; wel is er een toenemende activiteit van terroristen in Algerije waarneembaar en als gevolg hiervan zijn talrijke nieuwe slachtoffers gevallen, maar de Gaulle bagatelliseert deze ontwikkeling en spreekt over het ‘bakkeleien’, waaraan een einde moet komen. Beide partijen zijn overigens bereid om de onderhandelingen te hervatten en men verwacht, dat generaal de Gaulle tijdens zijn a.s. reis door Lotharingen nieuwe besprekingen zal aankondigen in het begin van juli. Van Franse zijde kondigt men echter ook aan, dat men, als de onderhandelingen tot niets zouden leiden, zal overgaan tot een verdeling van Algerije in een Europees en een Algerijns deel, een plan, waartegen Marokko reeds bij voorbaat heeft geprotesteerd, daar dit zou leiden tot een nieuwe oorlog; Marokko verlangt van Frankrijk een Noord-Afrikaanse politiek, gericht op 25 miljoen Afrikanen. Het lijkt ons, dat Frankrijk wel geneigd zal zijn hierop in te gaan, als ook de Sahara-kwestie tot een voor ieder aanvaardbare oplossing kan worden gebracht; het
FLN heeft de laatste weken moeten merken, dat zijn standpunt betreffende een Algerijnse Sahara op geen stukken na door iedereen gedeeld wordt; had het aanvankelijk beweerd, dat Modibo Keita, president van Mali, zijn standpunt volledig steunde, later bleek uit een communiqué na besprekingen tussen Keita en Bourguiba van Tunesië, dat beiden de Sahara beschouwden als een Afrikaans territorium; men vraagt zich nu af of ook andere Afrikaanse landen dit standpunt niet zullen gaan delen, tengevolge waarvan Ferhat Abbas zich genoopt zou zien water bij zijn Algerijnse wijn te doen.
Op 20 juni ontving de Franse president een merkwaardig officieel bezoek. Op die dag arriveerde nl. in Parijs het West-Duitse staatshoofd, Lübke. Dit bezoek - het eerste officiële bezoek in vredestijd van een Duits staatshoofd aan de Franse hoofdstad - illustreerde de grote mate van samenwerking, die er de laatste jaren tussen de twee oude vijanden is ontstaan. Van beide zijden ziet men in, dat een goede onderlinge verstandhouding een levenskwestie is niet alleen voor Frankrijk en W.-Duitsland, maar voor heel Europa, te meer daar de dreiging uit het Oosten de laatste maand weer sterker is geworden.
| |
| |
In verband met de verscherpte houding van Rusland t.a.v. de kwestie Berlijn staat ook het besluit van de Gaulle om een divisie Franse troepen van Algerije naar Europa over te brengen; hiermee wil hij niet alleen laten zien, dat hij een definitief einde verwacht van de Algerijnse oorlog, maar tevens de Franse bijdrage aan de NATO - zolang te gering wegens het gebonden zijn in Algerije - weer enigszins op peil brengen. Versterking van de NATO is zo dringend nodig, dat er ook sprake was van het intrekken van het verbod om Amerikaanse vliegtuigen met kernladingen te stationeren op Franse luchtbases, een verbod, dat een gevolg was van de Franse eis medezeggenschap te hebben bij de beslissing over het gebruik van de atoomlading.
Boven hebben wij al even gewezen op nieuwe moeilijkheden rond West-Berlijn. Deze kwestie is weer op de voorgrond gekomen na de ontmoeting tussen Kennedy en Chroestsjef in Wenen op 3 en 4 juni l.l. Wij zouden allereerst willen wijzen op een verschil met vorige ontmoetingen tussen de staatshoofden van beide grote mogendheden. Zowel tijdens en na de conferentie van Génève in 1956 als na de besprekingen in 1959 in Camp David scheen het Westen er behoefte aan te hebben de resultaten zo rooskleurig mogelijk voor te stellen. Min of meer kunstmatig kweekte men de geest van Génève resp. Camp David en het was alleszins redelijk, dat de Sovjet-Unie deze opvatting versterkte, daar zij alleen maar kon profiteren van een zekere zorgeloosheid in het Westen als gevolg hiervan.
Na Wenen lagen de zaken anders. Het was voor de Oostenrijkers erg aanlokkelijk om verband te leggen tussen deze bijeenkomst en die van het Wener Congres in 1815; het was voor hen erg prettig zich een ogenblik voor te stellen, dat in Wenen weer eens grote politieke beslissingen werden genomen, die een keerpunt zouden vormen in de wereld en daarom sprak men een ogenblik van het ‘wonder van Wenen’, maar al spoedig bleef van deze wensdroom weinig over. Het leek er op, dat Chroestsjef meer behoefte had om de resultaten van Wenen zo gunstig mogelijk voor te stellen, maar in het Westen herhaalde men de fout van beide vorige keren niet. President Kennedy streefde in zijn terugblik niet naar een of ander persoonlijk succes, maar gaf een eerlijk verslag, dat hij zelf samenvatte in de woorden ‘somber, maar onmetelijk nuttig’.
Somber, omdat alle wereldkwesties de revue passeerden, maar er nauwelijks op een punt de mogelijkheid bestond om tot overeenstemming te komen. Natuurlijk was het niet te verwachten, dat er akkoorden tot stand zouden komen; van beide zijden was gewaarschuwd tegen al te grote verwachtingen en speciaal Kennedy had er op gewezen, dat hij niet ging onderhandelen doch slechts verkennen. Bij deze verkenning bleken de standpunten van beide partijen diametraal tegenover elkaar te staan zowel t.a.v. het stopzetten van de proeven met kernwapens, waarvoor Chroestsjef zelfs nauwelijks nog interesse leek te hebben, als t.a.v. de kwestie West-Berlijn. Het enige lichtpuntje, dat men meende te zien, had betrekking op Laos; men achtte het mogelijk, dat de besprekingen hierover in Génève nu enige voortgang zouden hebben, maar tot nu toe is ook daar weinig van terecht gekomen. In zake Laos kwam men niets verder op de veertienlanden-conferentie, maar wel werd er een klein succesje bereikt op de bijeenkomst van de drie prinselijke leiders, nl. die van de officiële regering, de Pathet Lao en de neutralistische groep; zij besloten een nationale regering te vormen, maar zetten de ruzie daarna voort over de vraag, wie daar nu de leiding zou moeten hebben.
| |
| |
Toch noemde Kennedy de besprekingen in Wenen ook onmetelijk nuttig. Beide topfiguren hebben elkaar a.h.w. de maat genomen; zij kunnen weten wat zij aan elkaar hebben en de president van de Verenigde Staten heeft van zijn kennis onmiddellijk gebruik gemaakt om bij zijn verslag aan het Amerikaanse volk tevens de nadruk te leggen op de noodzaak van zijn hulpprogram op lange termijn, waarvoor in het Amerikaanse Congres weinig animo bestaat; hij hoopt op deze manier enige druk op het Congres te kunnen uitoefenen. Ook de Sovjet-premier kan weten, wat hij aan zijn tegenstander heeft, daar alles er op wijst, dat Kennedy, hierin zeker gestijfd door de Gaulle, duidelijk heeft gemaakt, dat het Westen niet van plan is af te zien van zijn rechten in West-Berlijn.
Chroestsjef heeft deze kwestie in de afgelopen maand weer naar voren geschoven. West-Berlijn is een doorn in het oog zowel van Oost-Duitsland als van de Sovjet-Unie. Dit vrije, zich economisch gunstig ontwikkelende stadsdeel oefent een voortdurende aantrekkingskracht uit op de bevolking van Oost-Duitsland. Chroestsjef stelt nu, dat de grote vier moeten bewerken, dat er onderhandelingen worden gevoerd tussen Oost- en West-Duitsland om tot een eenheid te komen, waarna met dit éne Duitsland een vrede kan worden gesloten. Voor het geval, dat deze onderhandelingen geen resultaat zouden hebben, zou Rusland met beiden afzonderlijk of met een van beiden een apart vredesverdrag sluiten. Men verwacht, dat na het 22e partijcongres in oktober a.s. nieuwe ernstige moeilijkheden zullen ontstaan over de positie van West-Berlijn. Men kan Rusland niet verhinderen een afzonderlijke vrede met Oost-Duitsland te sluiten; niet geheel ten onrechte verwijst Moskou naar de afzonderlijke vrede, die met Japan is gesloten. Het gaat er echter om in hoeverre de Oost-Duitse regering mag en zal optreden op de toegangswegen naar West-Berlijn, die allen via Oost-Duits gebied lopen. Het Westen heeft voortdurend laten blijken, dat het zijn rechten op vrije doorgang onverkort handhaaft; men wil aan de Sovjet-Unie duidelijk maken, dat zij in dezen niet moet rekenen op meningsverschillen tussen de Westelijke mogendheden onderling ook niet n.a.v. een voorstel van de invloedrijke senator Mansfield, die pleitte voor samenvoeging van Oost- en West-Berlijn tot een vrije stad, waarbij de toegangswegen onder internationale contrôle zouden komen. Een ogenblik dacht men aan een proefballonnetje van de Amerikaanse regering, maar de scherpe kritiek op dit plan ook van officiële zijde heeft dit gerucht snel de kop ingedrukt.
In een redevoering op 28 juni zei Chroestsjef opnieuw een vredesverdrag met Oost-Duitsland te zullen sluiten, maar tevens dat daarbij de Westelijke rechten van vrije toegang tot West-Berlijn zouden worden gegarandeerd; hij vervolgde echter met er op te wijzen, dat, daar de toegangswegen nu eenmaal over Oost-Duits gebied lopen, er door het Westen een overeenkomst met Oost-Duitsland zou moeten worden gesloten over het gebruik van deze wegen. Wat is de bedoeling van deze uitspraken? Een langzame wijziging in het oorspronkelijke Russische standpunt? Of een tactische zet om de Westelijke mogendheden in een positie te dringen, waarin zij de schuld zouden krijgen van het ontstaan van de moeilijkheden. Het zal in elk geval een spannende nerveuze tijd worden, waarin naar wij hopen tenslotte beide partijen al het mogelijke zullen doen om onherstelbare feiten te vermijden, daar uiteindelijk geen van beiden ook maar enig voordeel heeft bij een gewapend conflict.
| |
| |
| |
Nederland
Reeds lang voordat alle directe en indirecte contacten tussen de regeringen van Nederland en Indonesië door de laatste werden verbroken, werden er door vooraanstaande niet-politieke figuren in Nederland pogingen gedaan om de impasse rond Nieuw-Guinea te doorbreken. Zij waren het niet eens met de politiek der Nederlandse regering en meenden, dat deze de gevaren onderschatte en niet reëel was in haar plannen in Nederlands Nieuw-Guinea. Deze contacten werden naderhand voortgezet en kwamen nu in het openbaar. Ook van particuliere Indonesische zijde werd in deze richting gewerkt en men was tenslotte al zover, dat er door de groep rond Dr. Rijkens, voormalig president-directeur van de Unilever, en door de Nijmeegse hoogleraar Dr. Duynstee gesproken werd met president Soekarno tijdens zijn laatste wereldreis en met de Indonesische minister van nationale veiligheid, Nasoetion.
De vraag of de Nederlandse politiek t.a.v. Nederlands Nieuw-Guinea juist is, is volkomen redelijk. Maar o.i. zou er meer bereikt kunnen worden door een goede bewerking van de publieke opinie in Nederland en Indonesië dan door het in-officieel bedrijven van buitenlandse politiek. Dat de regering op de hoogte was van de activiteiten van beide heren is duidelijk, maar zij ontkent, dat zij deze actie heeft gestimuleerd. Er zit iets scheefs in de contacten van deze particuliere personen met officiële Indonesische regeringsleiders. Met al hun goede bedoelingen hebben zij zich blootgesteld aan een fiasco, waardoor de kwestie alleen maar moeilijker wordt. Dit soort contacten moet op een gegeven ogenblik overgaan in een meer officieel stadium en daarvoor is allereerst de normalisatie van de betrekkingen tussen beide landen nodig. Misschien zou dit laatste bevorderd kunnen worden door de uitdrukkelijke verklaring van de Nederlandse regering zich niet te zullen verzetten tegen een eventuele beslissing van de Papoea-bevolking zich bij Indonesië te willen aansluiten; mogelijk wordt het dan makkelijker een tussen-oplossing te vinden.
In verband met de wens van de Surinaamse regering om een eigen buitenlandse vertegenwoordiging te hebben werd er op 29 mei een ronde-tafel-conferentie gehouden in Den Haag, waaraan delegaties van Nederland, Suriname en de Antillen deelnamen. Gevolg geven aan de Surinaamse wens betekent een herziening van het Rijksstatuut. Technisch zal het een moeilijke constructie worden; enerzijds verlangt Suriname toegang tot de V.N., de Wereldbank en de Organisatie van Amerikaanse Staten, hetgeen alleen openstaat voor zelfstandige staten, anderzijds wil het de koninkrijksband handhaven. Een werkgroep zal nu de mogelijkheden onderzoeken en daarna zal er opnieuw worden geconfereerd. Ook zal worden nagegaan in hoeverre met behoud van het tegenwoordige statuut reeds aan de Surinaamse wensen tot grotere deelname aan het buitenlandse beleid kan worden tegemoet gekomen.
J. Oomes
| |
België
Elk jaar komen de beraadslagingen over de begrotingen eraan herinneren dat de parlementaire instellingen falen op het terrein waarop hun voornaamste taak ligt: de butgettaire controle. Ditmaal is het nog meer dan vroeger het geval
| |
| |
geweest en zulks niet zozeer wegens persoonlijke tekortkomingen van de parlementairen, als tengevolge der instellingen zelf.
Als voorbeeld zij hier aangehaald de behandeling van het ontwerp waarbij nieuwe voorlopige kredieten voor het dienstjaar 1961 geopend worden, anders gezegd, het verlenen van voorlopige twaalfden. De Kamer had zich neergelegd bij het verlenen van zes nieuwe voorlopige twaalfden, na de zes die reeds vroeger toegestaan waren. Aldus zou het hele jaar in het teken van de voorlopige twaalfden gestaan hebben, wat zeker niet de bedoeling kan geweest zijn van de grondleggers der parlementaire democratie. Alleen reeds de term ‘twaalfde’ wijst erop dat de regeringen normalerwijze slechts voor één maand voorlopige kredieten dienen aan te vragen, wanneer de begrotingen niet tijdig goedgekeurd zijn. De Senaatscommissie van financiën heeft het aantal voorlopige twaalfden teruggebracht tot vier, een meer symbolisch dan praktisch besluit, waaraan nochtans alle betekenis niet mag ontzegd worden. De senatoren stonden op hetzelfde standpunt als hun commissie (vergadering van 27 juni) en de minister van financiën legde er zich bij neer.
Het feit blijft dat de parlementaire instellingen praktisch geen rechtstreeks aandeel hebben in het opmaken van de begrotingen, en dat hun passief-controlerende functie eveneens onbestaand is wanneer het grootste deel van de begrotingen toch reeds uitgevoerd is, alvorens de volksvertegenwoordigers en senatoren de kans krijgen de begrotingswetten te aanvaarden, te verwerpen of te wijzigen.
Op 20 juni had de Kamer beraadslaagd over een ander periodiek terugkerend wetsontwerp waaruit blijkt hoe onvolmaakt de parlementaire butgetcontrole werkt: het wetsontwerp houdende een eerste aanpassing van de begrotingsvooruitzichten voor het dienstjaar 1961, behandeld op een ogenblik dat de begrotingen in kwestie zelfs niet eens afgewerkt zijn. Het betrof een feuilleton van bijkredieten voor een bedrag van meer dan 4 miljard fr.
Wie in de toekomst op zoek zal gaan naar pertinente kritiek op de werking van de parlementaire instellingen, zal die niet uitsluitend in extremistische geschriften, maar ook in vele parlementaire debatten zelf vinden. Verschillende sprekers van de regeringsmeerderheid verklaarden b.v. onomwonden dat zij steeds weer op tegenstellingen stuiten tussen de organieke wetten en de begrotingen. Herhaaldelijk worden begrotingswetten door de regering aangewend om de werking van de organieke wetten om te buigen in een andere richting dan de wetgever bedoeld heeft: een echt misbruik dat ernstiger is dan een alleenstaande kredietoverschrijding. Er werden periodiek bijkredieten gevraagd wegens redenen die lang tevoren konden voorzien worden. Indien de minister ze niet in de gewone begroting opgenomen had, was het denkelijk om het theoretisch begrotingsevenwicht niet van af het begin te verstoren, of het deficit dadelijk te vergroten.
Men zou nog verschillende andere voorbeelden kunnen aanhalen in dezelfde zin. Op 20 juni beraadslaagde de senaat over de begroting van ontvangsten en uitgaven voor orde voor het dienstjaar 1961. De verslaggever erkende ruiterlijk dat deze begroting ‘onbegrijpelijk is voor bijna iedereen. Als men aan de minister er uitleg over vraagt, strekt hij machteloos de armen ten hemel....’. Een hervorming van de staatscomptabiliteit is in voorbereiding, en zou het euvel kunnen verhelpen, alsmede een andere opstelling van de begroting zelf.
De buitenstaanders zijn allicht geneigd deze en andere gebreken te wijten
| |
| |
aan de persoonlijkheid der mandatarissen, die dan vaak onder kritiek en spot bedolven worden. Anderen opteren des te resoluter voor extreme stelsels, naarmate het bestaande systeem te kort schiet. In werkelijkheid zijn er hier institutionele stoornissen aan het werk die moeilijk op te heffen zijn. Trouwens, zelfs indien het parlement de begrotingswetten tijdig afwerkte, en indien de ramingen van inkomsten en uitgaven nauwkeuriger waren, zou het vraagstuk van de effectieve budgetcontrole door het parlement gesteld blijven.
Het grootste gedeelte van de begroting bestaat immers uit posten die praktisch niet of in zeer geringe mate te besnoeien zijn omdat ze bij voorbaat vastliggen: rentedienst, schuldaflossing, onderwijs, salaris- en pensioenlasten: het is moeilijk ingrijpende besparingen te doen in deze sectoren. De begroting van landsverdediging wordt in hoge mate beïnvloed door België's lidmaatschap van de Navo. De kredieten voor de aankoop van 100 legervliegtuigen van het type F 104 G b.v. konden zelfs door het weerbarstige parlement moeilijk geweigerd worden, nadat reeds investeringen in België gedaan waren om ze te helpen bouwen, en een vroegere regering een overeenkomst gesloten had waarin een zeer aanzienlijke schadevergoeding voor buitenlandse vliegtuigfabrieken voorzien was in geval België de bestelling niet zou gedaan hebben (senaatsvergadering van 15 juni).
Het ware wenselijk dat in het politieke leven energie voorhanden was om de werking van de parlementaire instellingen, vooral op begrotingsgebied, te verbeteren. Naarmate de overheidsbegroting ingeschakeld zal zijn in een ruimere economische planning - in de Volksdemocratieën is het Plan, als element van wetgeving, belangrijker dan de klassieke staatsbegroting - zal het parlement zijn werkmethode moeten herzien. Hier ligt eigenlijk een der belangrijkste taken van de politieke partijen. Men dient zich hierbij te behoeden voor lichtvaardige vergelijkingen met de parlementen uit de 19e eeuw, die hun taak op dat gebied blijkbaar beter volbracht hebben, maar die in heel andere omstandigheden, economisch en maatschappelijk, hebben kunnen werken. Tevens dient ook gezegd dat alle moderne parlementen zonder onderscheid met dezelfde vraagstukken geconfronteerd worden, en dat nergens een afdoende oplossing gevonden werd, al moet men toegeven dat in sommige hoofdsteden de overheidsfinanciën ook op parlementair vlak doeltreffender behandeld worden dan in België.
Als emotioneel element heeft de vrijlating van de te Stanleystad gevangen gehouden soldaten een ogenblik een rol gespeeld in die zone van de politiek waar het hart luider spreekt dan de technische belangstelling. Het is klaar dat het de regering aan psychologisch inzicht ontbroken heeft, en dat verschillende ministers, onder wie de heer Spaak, geen voeling hebben met belangrijke stromingen in de openbare mening. Ofschoon de regering de steun heeft van een veel ruimere parlementaire meerderheid dan de vorige, kan men tot nog toe niet zeggen dat ze in inniger kontakt leeft met de basis van de gemeenschap.
Men mag aan een dergelijke terminologie nu ook niet té veel belang hechten. Tussen de regeringen en het volk heeft denkelijk altijd en in alle omstandigheden een kloof bestaan die min of meer breed is naargelang van de tijdsomstandigheden en het persoonlijke fluidum van de regeerders. Men hoeft eventuele misverstanden niet dadelijk te beschouwen als een ernstige kortsluiting in het openbaar leven.
Hektor de Bruyne
|
|