prachtige verzen het beste van zijn hart heeft neergelegd. ‘Ik ben 't verloren woord, en het volkomen lied, - dit alles ben ik en dit alles niet’. Deze en de volgende regels mogen enigszins doen verstaan wie Henri Bruning is.
Zo overweldigd zijn in ziel en zinnen.
Reeds hier zo onuitblusselijk beminnen.
Zo onvolkomen, en zo godlijk zijn.
O meester, laat mij. Laat mij deze pijn.
Wat niet meer te zeggen is, de uiterste pijn van het ‘Zo onvolkomen, en zo godlijk zijn’, het werd toegedekt en fluisterend verzwegen in de mystieke poëzie van een Sint-Jan van het Kruis; en Gerard Wijdeveld gaf alle grootheid van zijn dichterschap om deze volheid binnen ons bereik te brengen. Hoogvlakte noemde hij zijn bloemlezing verzen van Spaanse dichters, om daarmee aan te duiden waarheen de Heer ons voeren kan, als wij het wagen zijn richting in te slaan. Poëzie van het licht, voor ons geschreven eeuwen geleden. Poëzie van het geloof, voor ons die weer moeten gaan geloven, dat Hij Zijn leven in en door de mensen leven wil.
Dit leven is een diepe duisternis,
maar het geloof weet waar de bronwel is,
Ik kan mij geen schonere vertalingen voorstellen dan in deze prachtige bundel werden verzameld.
Misschien is het voor de christen de grootste bekoring een ‘gewone’ mens te willen blijven; de gewone mens die, gelukkig, te nuchter is voor de vervoeringen van een Sint-Jan van het Kruis, en te bescheiden om wonderen van zijn leven te verwachten. De mens die zijn aanleg en mogelijkheden heeft overwogen, die zijn plaats heeft bepaald en er met geen stok vandaan is te krijgen. Nuchterheid, bescheidenheid, realiteitszin, nederigheid, zijn dikwijls de woorden waarin wij ons ongeloof verbergen. Ze bedoelen meestal, dat wij met rust gelaten wensen te worden, dat we liever gewoon doen - en daarmee geven wij uiteindelijk de diepste zin van ons leven prijs, en daarmee is de kracht van ons bestaan gebroken.
Wat het echter betekent, te geloven, wat het vandaag betekent, zegt Gabriël Smit in zijn nieuwe bundel Ik geloof. Een nieuwe bundel, zoals we soms kunnen zeggen dat iemand een nieuw mens geworden is, en dat hij een nieuw gezicht heeft gekregen. Het zijn stuk voor stuk ‘ongewone’ gedichten: geschreven uit een overtuiging, die niet ‘nuchter’, niet eens ‘bescheiden’ is; vervuld van die kracht die veel meer in ons kan uitrichten dan wij maar bij benadering vermoeden.
‘Ik geloof’: tegen de werkelijkheid van onze onmacht in, tegen mijn hart in met zijn verwarring, tegen mijn lichaam in met zijn zwaarte. ‘Ik geloof’: tegen de feiten in en ondanks ‘al deze afval, dit afglijden langs de baan van het ongebaande’. Ik sta aan Gods kant, in een wereld die onuitsprekelijk van haar oorsprong is vervreemd; en omdat ik geroepen ben om dichter te zijn, zal ik ‘geen vrede kennen dan voorbij het laatste woord’.
Ik zal woorden maken omwille van het Woord:
Woorden als kleine vogels,
zwart van ellende, bevend
van angst, met broze vleugels
Ik zal Hem noemen, hoe fel ik ook moet lijden aan eigen onmacht, ‘Zijn onuitsprekelijkheid te vestigen in het gesprokene’. Ik zal de bron, de oorsprong wijzen van de werkelijkheid die wij mee-maken, van het leven dat wij zijn: ‘wij, die uw volk zijn, uw leven op aarde’. Ik zal de dingen duiden in hun oorspronkelijk verband, het geheim vertalen van hun herkomst: ‘Gij zijt hun oorspronkelijk wonder’. Ik zal trachten de zin en de bedoeling te achterhalen van alles wat bestaat en gebeurt, vandaag, in deze barre tijd: ik zal dichter zijn
een sprakeloos licht het begin
te vinden waar alle gebeuren
‘Ik geloof’: ik zal leven, ‘waken, geduldig zijn, luisteren’. Ik zal weten, werkelijk weten, dat het onmogelijke mogelijk is, dat het wonder gebeuren kan, vandaag, op de plaats waar ik sta, in mij, het wonder van de liefde, van de overgave. Ik zal opnieuw beginnen ‘van diep onder de grond af aan, iedere dag opnieuw’.
Leven en de gewone dingen doen,
Onze Vader zeggen en het geloven,
proberen de aarde bewoonbaar