Streven. Jaargang 11
(1957-1958)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 425]
| |
De automatisering van het produktieproces, en haar sociale en economische gevolgen
| |
[pagina 426]
| |
doorgeeft hoeveel kopers de winkel verlieten, is het mogelijk het aantal kopers in de winkel tot een zeker minimum te beperken, zodat deze niet te vol kan worden. Is het maximum bereikt, dan blijft de voordeur gesloten, totdat er weer ruimte is vrijgekomen omdat ondertussen enkele lieden de winkel verlieten. Hier streeft het automatisme dus naar de constanthouding van een zekere toestand. Helaas kan het in dit geval niet een onderbezetting corrigeren door automatisch kopers van de straat, nolens volens, naar binnen te zuigen. Dan echter immers zou er sprake zijn van een volledig automatisch systeem, dat streeft naar het constant houden van een toestand. Een minder fantastisch en ons allen welbekend voorbeeld is de thermostaat. Ik kan met een gaskachel een koude kamer verwarmen. De temperatuur die tenslotte bereikt wordt, kan ik regelen door de gastoevoer min of meer open te zetten. Dit is een zgn. ‘open systeem’: een bepaalde impuls geeft een bepaald effect, meer niet. Wanneer ik echter een thermostaat inbouw, dan is het mogelijk de temperatuur van de kamer constant te houden, ook al wordt het buiten kouder of zijn er binnen een groot aantal mensen bijeen. De thermostaat meet de verkregen temperatuur; wordt die te hoog, dan gaat er een signaal uit naar de gastoevoer, die dan wat geknepen wordt; de temperatuur zakt, wordt gemeten, en een nieuw signaal doet de kraan weer wat open gaan. Zo streeft de thermostaat naar een evenwicht, waarbij de binnenkomende impuls, na gemeten te zijn, een uitgaande impuls veroorzaakt, die terug inwerkt op de binnenkomende impuls. Dit is een ‘gesloten systeem’, de hond die in zijn staart bijt; hier is sprake van een feed-back of terugkoppeling. Het meten, overleggen en handelen, dat een mens in de kamer met een gewone gaskachel moet doen, om de temperatuur op peil te houden, wordt overgenomen door een kleine robot. Hier zijn we in de kern van de automation geraakt: automation, dat is een zelfregulerend automatisme. Over dit soort automatismen nu handelt de cybernetica, en het is de cybernetica, die de ware sleutel vormt tot de tweede industriele revolutie, omdat er nu machinismen komen die met een kunstmatig brein zijn toegerustGa naar voetnoot2). De eerste industriële revolutie was de revolutie van de kracht, van de energie. Toen onze viervoetige voorvader zich op richtte en op zijn achterste benen ging staan, kwamen zijn voorste ledematen vrij om te tasten, te grijpen, te handelen; inderdaad, de hand, die niet meer nodig was om het logge lijf voort te bewegen, kwam vrij voor het hand-elen. En al spoedig verschafte dit endogene werktuig, deze werkende hand, zich een exogeen werktuig: een scherpe steen, een vuistwig. Werktuig en hand gaan al samen in de vroegste prehistorie; de technologie was geboren en zou zich sindsdien steeds meer intensifiëren en verfijnen. Maar voorlopig bleef het manuale techniek; de hand gaf kracht en richting. In een volgend stadium komt de mechanisering op: de handkracht wordt vervangen door die van natuurkrachten: levende, als die van het paard in de tredmolen; en dode, als van wind en water. De molenstenen worden voortaan niet meer met de hand moeizaam over elkaar gewreven, doch wind- of waterkracht maakt het mogelijk, stenen van veel grotere afmeting met constante snelheid over elkaar te laten wentelen. De produktiecapaciteit nam belangrijk toe. Ook het werktuig werd verfijnd; de scherpe graat of het puntig stuk been worden | |
[pagina 427]
| |
vervangen door de metalen priem en de ijzeren boor, waarvan de vormgeving steeds doelmatiger wordt. Gekoppeld aan wind- of waterkracht, is er al een aardig stukje mechanisering verwezenlijkt. Maar wind- en waterkracht zijn niet altijd even krachtig voorhanden, en vooral: niet op alle gewenste plaatsen. Niet overal stromen krachtige bergbeken; en in de steden moest men de molens op wallen plaatsen, om toch vooral maar genoeg wind te vangen. Eerst de stoommachine maakt het mogelijk, energie op willekeurige plaatsen en in praktisch onbeperkte hoeveelheden ter beschikking te stellen. Deze machine doet in het begin van de negentiende eeuw de landarbeiders samenstromen naar de grote stoomspinnerijen en weverijen en stoommachinefabrieken. De eerste industriële revolutie, door de stoommachine teweeggebracht, is de revolutie van de steeds en overal voorhanden overweldigende hoeveelheid energie. Het is de revolutie, waarbij de hand van de nijvere ambachtsman als krachtbron wordt uitgeschakeld. En de angst maakte zich meester van de massa: als deze handen niet meer nodig zijn, hoe zullen we dan ons brood verdienen? Weldra bleek echter dat het grotere aantal paardekrachten de produktie deed stijgen en de welvaart toenemen. De hand van de arbeider werd niet uitgeschakeld, want hij moest blijven inleggen, weghalen, richten, verzorgen. En hij moest zijn hersens blijven gebruiken, al werd het werk er soms wat eentoniger op. De mechanisering maakte niet brodeloos, doch schiep integendeel werkgelegenheid voor tallozen. Nieuwe machines maakten nieuwe produkten mogelijk en schiepen een nieuwe vraag, een ruimere markt. Het is merkwaardig en wellicht symbolisch, dat de verwekker van de eerste industriële revolutie ook al de kern van de tweede revolutie bevatte. De stoommachine althans was van den beginne af voorzien van de snelheidsregulateur, die we ons allen nog wel van de natuurkundeles uit de middelbare school herinneren: gingen de ijzeren ballen van deze regulateur sneller draaien, dan weken ze door de middelpuntvliedende kracht verder uiteen, en stelden aldus een hefboom in werking, die de stoomtoevoer naar de zuigers wat dichtkneep; lagere snelheid, de kogels zakken, de kraan gaat weer wat open enz. Kortom: de stoommachine droeg, als een kangoeroe zijn jong in de buidel, een pril stukje automation in zich. Daarover echter maakte niemand zich ongerust, noch ten tijde van de eerste industriële revolutie, noch daarna, in de verdere negentiende eeuw en in de eerste drie decennia van de twintigste eeuw, toen de industriële revolutie al lang een algemeen geaccepteerde evolutie was geworden. De zelfdenkende mechanismen van de negentiende eeuw zijn over het algemeen slechts mechanisch werkende mechanismen; zij bezitten een zekere traagheid, en hun regelmogelijkheid is beperkt. In het algemeen schakelen zij de mens slechts voor een klein gedeelte uit. Voor het fijnere reguleren, het meten en beslissen bleef het menselijke brein noodzakelijk. De menselijke hersencellen werken oneindig veel sneller, genuanceerder en universeler dan de stangetjes en hefboompjes van de negentiende-eeuwse automaten. Er werden wel automaten gevonden in de industrie van de negentiende eeuw, doch met ‘automaat’ duidde men dan aan, dat een bepaalde bewerking steeds weer gedwongen gerepeteerd kon worden; het menselijk ingrijpen zoals instellen en afstellen van de machine behoeft slechts eenmaal te geschieden; de machine repeteert, en legt ook meestal automatisch het werkstuk in en uit. Ik denk aan een zgn. revolverautomaat, een werktuigmachine die uit een toegevoerde staaf metaal asjes, schroefjes en wat dan ook in | |
[pagina 428]
| |
eindeloze herhaling en met grote snelheid en nauwkeurigheid kan vervaardigen. De arbeider heeft hierbij in het algemeen slechts een controlerende functie; hij zorgt voor het onderhoud, terwijl het instellen van de benodigde groep van bewerkingen ook door hem geschiedt. Ik denk aan een boekdrukautomaat, die eenzelfde stuk drukwerk steeds weer opnieuw vervaardigt, het vel papier van de stapel neemt, bedrukt, en uitlegt op een andere stapel. Dit soort automaat kent de industrie reeds lang; wanneer men echter van ‘automatisering’ spreekt, bedoelt men niet alleen dat deze automaten op veel grotere schaal zullen worden ingevoerd, ook voor die bewerkingen waarbij de mechanisatie tot dusverre slechts weinig voorhanden was, doch men bedoelt hiermede vooral een automatisering, welke geïntegreerd is tot automation. De machines moeten niet alleen vanzelf repeteren, doch zij moeten zichzelf ook gaan controleren; wanneer er een afwijking dreigt te ontstaan, moet de machine deze zo snel mogelijk herstellen; zijn er fouten gemaakt, dan moet de machine deze fout opsporen. En bij de vervaardiging van een gecompliceerd produkt, zoals een radio- of televisietoestel of een auto moet niet alleen de vervaardiging van enkele onderdelen geautomatiseerd worden, doch het gehele produkt moet in zijn onderdelen vervaardigd worden door allerlei stalen handen, waarna langs vele aanvoerlijnen deze onderdelen gevoerd worden naar de ‘assembly line’; van daar worden ze op het juiste moment en in de juiste hoeveelheid op de juiste plaatsen gedeponeerd, opdat weer andere stalen armen de delen tot één geheel kunnen samenvoegen. In een dergelijke automatische fabriek is de regeling van het produktieproces niet meer aan chefs en voorlieden overgelaten, doch aan elektronische hersens, rekenmachines, die een gecodeerde, op een ponskaart aangebrachte instructie uitvoeren, en ervoor waken dat alles juist verloopt. Een dergelijke door automation omgevormde fabriek is in vele gevallen in staat, om niet slechts één bepaald produkt te maken, doch men kan b.v. van een radiotoestel op een stofzuiger overschakelen, door de instructie op de ponskaart te wijzigen, en de aanvoerlijnen dienovereenkomstig opnieuw in te stellen. Nu zal men zeggen: dat is alles mooi en wel, maar die automation zal wel zulk een vaart niet lopen; in de meeste gevallen leent het produkt zich er niet voor! Hierover moet men echter niet te licht denken: men staat ervan versteld als men hoort, wat, althans op papier, nú reeds mogelijk is; de uitvoering hangt dikwijls slechts af van de vraag of het benodigde kapitaal en de benodigde technici voorhanden zijn. Zonder in ‘science fiction’ te vervallen, wil ik toch even iets vertellen van een fantastisch project, waarvan de uitvoering overigens voorlopig inderdaad wel op zich zal laten wachten. Het is bekend, dat onze moderne technologie de verschillende grondstoffen, die in de ontginbare lagen van ons aardoppervlak aanwezig zijn, met steeds toenamende snelheid aan het uitputten is. Men zoekt daarom naar een nieuw reservoir, dat men gevonden heeft in de wereldzeeën. Deze bevatten weliswaar relatief slechts zeer geringe hoeveelheden, maar praktisch alle elementen zijn in de oceanen voorhanden, en door de enorme hoeveelheden water, die de (tot 10 km diepe) oceanen bevatten, is er, absoluut gesproken, een schier eindeloos grote voorraad van allerlei grondstoffen in die wateren aanwezig. Men zou nu chemische fabrieken kunnen bouwen, die uit zeewater de ge- | |
[pagina 429]
| |
wenste grondstoffen kunnen afscheiden. Een dergelijke fabriek heeft een zekere capaciteit; wil men nu dubbel zo veel maken, dan moet de fabriek verdubbeld of een tweede erbij gebouwd worden. Dat eist enorme kapitalen. De produktie kan slechts volgens een rekenkundige reeks vergroot worden. Twee fabrieken maken niet viermaal, doch slechts tweemaal zoveel als één fabriek. Het is echter mogelijk, de produktie volgens een meetkundige reeks te doen toenemenGa naar voetnoot3). In het planten- en dierenrijk gaat de reproductie ook volgens een dergelijke reeks. Ieder nieuw geproduceerd dier produceert zelf weer een aantal nieuwe dieren, zodat hun aantal - denk aan de konijnen! - tot in het oneindige zou aangroeien, wanneer er niet een cybernetisch beginsel in de natuur heerste, krachtens hetwelke een overpopulatie tenslotte wordt ingedamd door aan de groei vijandige factoren van de omgeving. Welnu, men zou zich een soort ‘mechanische vis’ kunnen voorstellen, een drijvende chemische en mechanische fabriek, die, in zee losgelaten, uit het water alle elementen afscheidt, waaruit zij zelf bestaat; b.v. aluminium, koper, ijzer enz. Heeft het mechanisch dier, dat zijn energie uit zonnebatterijen haalt, de benodigde materialen bijeen, dan gaat de mechanische afdeling automatisch daaruit alle onderdelen vervaardigen, die nodig zijn om opnieuw een dergelijke mechanisch-chemische vis te vervaardigen, inclusief de onderdelen voor een nieuwe zonnebatterij. Tenslotte gaat de assemblage-afdeling alle onderdelen netjes samenvoegen tot een nieuw ‘dier’ dat losgelaten wordt, en zich van zijn moeder verwijdert. Beiden, moeder en dochter, beginnen met hetzelfde proces; en het duurt niet lang of grote scholen van dergelijke ‘kunstharingen’ bevolken de wereldzeeën, en zouden deze overwoekeren, wanneer ook hier niet een zeker evenwicht werd gevonden, doordat er een bepaalde sterfte blijkt op te treden. Immers, fouten die tijdens het gecompliceerde opbouwwerk worden gemaakt, zullen niet steeds automatisch gecorrigeerd worden; en zo zal er een aantal van deze kunstharingen een ontijdige dood sterven. Tenslotte kunnen de lieve dieren door middel van elektromagnetische stralen gedirigeerd worden naar een bepaalde vanghaven, waar ze gedemonteerd worden, en men hun onderdelen, als koper, aluminium, enz. kan oogsten. Wanneer men nu maar in het begin niet te veel vangt, zullen de dieren zich steeds sneller vermeerderen, en krijgt men zonder verdere kapitaalsinvesteringen volgens een meetkundige reeks een steeds grotere aanvoer. Nu zal de lezer deze merkwaardige visvangst wellicht niet meer meemaken; maar wat er nu reeds op het gebied van de automation geschiedt, is al merkwaardig genoeg. Bekend zijn de automatische fabrieken van de Ford Motor Cy. te Cleveland, en enkele volautomatische fabrieken van elektronische machines. In dit artikel interesseren wij ons echter voor andere dan zuiver technologische vragen: voor vragen als: wat zit daar achter?; welke repercussies zal dat hebben op economisch, sociaal en psychologisch gebied? Ten eerste dan de vraag: vanwaar deze plotselinge belangstelling voor de automation? Op deze vraag kan men verschillende antwoorden geven. De technoloog zal er op wijzen, dat automation, zoals we reeds zeiden, ook in de enkele decennia voor de tweede wereldoorlog reeds hier en daar gepleegd werd, en gewone automatisering zelfs op vrij grote schaal: men denke aan de automatische telefooncentrale. | |
[pagina 430]
| |
Feit is echter, dat de hulpmiddelen bij de automation, de meet- en regelapparatuur, ontzaglijk verbeterd zijn en dat daarbij ongedachte nieuwe mogelijkheden zijn gekomen door de snelle ontwikkeling van de elektronica. Rond de eeuwwende vallen er een aantal vindingen betreffende de elektronenstroom in een met verdund gas gevulde buisGa naar voetnoot4); deze ‘radiobuis’ heeft een enorme rol gespeeld in de ontwikkeling van de elektronische regelapparatuur, een rol die in de laatste jaren ten dele door de zgn. transistors wordt overgenomen. In beide gevallen heeft men echter te doen, niet meer met metalen hefboompjes en stangetjes, en ook niet met gasmoleculen die weliswaar sneller zijn dan die hefboompjes, doch altijd nog een zekere traagheid bezitten, doch met het praktisch massaloos en daardoor traagheidsloos elektron, dat met een snelheid van vele tien-duizenden km per seconde vooruitsnelt, en in staat is om in microseconden impulsen door te geven, terug te koppelen, en te integreren; verrichtingen, die geen hefboom en geen mens in tientallen jaren zou kunnen verrichten. De elektronische rekenmachines, die in het automatieproces een hoogst belangrijke rol spelen, konden ontstaan dank zij de moderne wetenschap der elektronica, dank zij ook de wetenschap over informatie en communicatie, die het mathematisch stramien vormen voor deze technische elektronica. Het is dus, zo zegt onze technoloog, het uiterst snelle, traagheidsloze elektron (massa 1/1800 van het waterstofatoom) dat de automation plotseling met grote sprongen vooruit heeft geholpen. Daarbij is de invloed van de tweede wereldoorlog, met zijn research op het gebied van elektronische besturing van aanvals- en afweerwapenen, zoals doelzoekende projectielen en radar, onmiskenbaar. De econoom zal echter een ander antwoord geven op de vraag waarom de automatisering zo inééns actueel is geworden. - ‘More and better products’, opvoering van de produktie, dat is het slogan van de naoorlogse econoom. Waarom? De wereldbevolking is in de laatste jaren belangrijk toegenomen. Dit geldt voor de westerse landen, met een hoog consumptie-niveau; doch dat geldt ook voor de andere landen, waar het consumptie-niveau weliswaar veel lager ligt, doch in het kader van de steeds groeiende wereldcommunicatie om snelle verhoging roept. ‘Steun aan de minder ontwikkelde gebieden’ is eveneens een naoorlogse slogan. De groeiende bevolkingen eisen een groeiende produktie. Daarbij mag men niet uit het oog verliezen, dat in de westerse landen, met hun hoge sociale hygiëne, de gemiddelde levensduur ook sterk is gestegen, zodat dat deel van de bevolkingspyramide, dat tot produktieve arbeid in staat is, naar verhouding meer moet produceren dan vroeger, toen de levensduur aanmerkelijk korter was. Voorts zal onze econoom erop wijzen, dat de blijvende verdeeldheid van de wereld in twee vijandige kampen, met zijn hoog opgeschroefde bewapeningseisen, een zeer belangrijk deel van de voor de produktie beschikbare capaciteit voor uiteindelijk onproduktieve doeleinden opslokt. En tenslotte brengt de dynamiek van de westerse, kapitalistische produktiewijze mede, dat er steeds nieuwe en betere produkten gezocht en gevonden worden, waardoor het welvaartspeil stijgt, doch wat dus wederom een steeds groter produktievolume vereist. Hoeveel mensen zijn er b.v. niet werkzaam in industrieen welke radio- en televisie-apparaten vervaardigen, produkten waarvan de goegemeente van vijftig jaar geleden eenvoudig niet kon dromen! | |
[pagina 431]
| |
De econoom zal met nog méér argumenten naar voren komen. Argumenten uit de sfeer van kostprijs en rentabiliteit; en hierin zal hij door de ondernemer worden bijgevallen. De ondernemer op zijn beurt dreigt kregel te worden van de steeds opgevoerde sociale zekerheidseisen, alsmede door de afgenomen werkwilligheid en volgzaamheid van de ‘factor arbeid’, zoals hij dat pleegt te noemen. Dit drijft hem ertoe, van een loonintensieve produktiewijze over te schakelen naar een meer kapitaalintensieve, welke uiteraard sterker gemechaniseerd en geautomatiseerd is. Voeg daarbij nog de overal in het westen heersende arbeidsschaarste, gevolg van de sinds enige jaren heersende hoogconjunctuur, dan begrijpt men dat automation hem als muziek in de oren klinkt. En hij gáát automatiseren, voor zoverre hij daartoe het nodige kapitaal kan fourneren, en voorzover aan de benodigde, zeer hoge investeringen geen grens gesteld wordt door rentabiliteitseisen. De investering immers is bij een ‘cybernetisch’ werkend bedrijf buitengewoon hoog; automatisch geregelde mechanismen zijn zeer kostbaar. De research, nodig voor de ontwikkeling daarvan, vergt reeds schatten geld. Een geautomatiseerd bedrijf zal, bij gelijke produktiecapaciteit, een veelvoud van de investering vragen die nodig was voor een niet-geautomatiseerd bedrijf van dezelfde capaciteit. Daarnaast daalt echter het aantal arbeiders per definitie tot slechts een klein percentage van dat wat in het niet automatische bedrijf nodig was. De investering per arbeider loopt dus uitermate hoog op. Terwijl in de Nederlandse industrie nog met een gemiddelde van f 20.000. - per arbeider gerekend wordt, rekent men in de USA voor geautomatiseerde bedrijven reeds met bedragen van 100.000 à 200.000 $ per arbeider, dus het 20 à 40-voudige. Al deze antwoorden, die van de technoloog, de econoom, de ondernemer, geven concrete oorzaken aan. Doch zit er méér achter? Is de onbehagelijkheid, die de psycholoog constateert, alleen het gevolg van het bevroeden van iets machtigs dat zich aan het voltrekken is, iets dat men niet kan overzien, en waartegen men zich niet bewust te weer kan stellen? De cultuurfilosoof zal, naar ik meen, nog een ander antwoord geven, een antwoord dat dit vage angstgevoel van de massa situeert tegen een universeler achtergrond. De automatisering is nl. niet iets geheel nieuws; nieuw is alleen de plotseling veel snellere groei daarvan. Doch de automatisering is het logisch gevolg van een ontwikkeling der technologie en van de natuurwetenschap, die in het middeleeuwse wereldbeeld onmogelijk zou zijn geweest. Eerst de vrijmaking, de losmaking van de verschillende levensgebieden, welke met de renaissance inzet, heeft die toewending van de geest naar het aardse, naar natuurwetenschap, techniek en economie mogelijk gemaakt; en heeft op haar beurt de, wat GuardiniGa naar voetnoot5) noemt, ‘Neuzeit’ gebaard, de tijd van het geloof in de vooruitgang door de macht. Zo is de automatisering een typisch eindprodukt van de ‘Neuzeit’, een ongelofelijk machtsapparaat, dat materieel ook vooruitgang kan garanderen. ‘Doch de mens van de Neuzeit’, zegt Guardini, ‘verliest de aloude verhouding tot de natuur. Intellectueel en wetenschappelijk weet hij meer, dan hij zintuigelijk kan waarnemen of zich kan voorstellen. Daardoor verandert zijn verhouding tot de natuur. Deze verliest de onmiddellijkheid, wordt indirect, door apparaat en berekening bepaald. Deze verhouding verliest de aanschouwelijkheid, wordt abstract | |
[pagina 432]
| |
en formeel. Zij verliest de doorleefbaarheid, zij wordt zakelijk en technisch. Daardoor verandert echter ook de verhouding van de mens tot zijn werk. Zij wordt eveneens verregaand indirect, abstract en zakelijk. De mens kan deze verhouding niet meer doorleven, doch alleen maar berekenen en controleren. Daaruit ontstaan ernstige vraagstukken, want de mens is toch dat wat hij doorleeft, - wat is hij echter, wanneer zijn doen hem “inhaltlich” niet meer tot belevenis worden kan? Verantwoording toch betekent: het instaan voor dat wat men doet, de overgang van het zakelijk gebeuren in een ethisch zich toe-eigenen; wat is zij echter, wanneer het proces geen concrete gestalte meer heeft, doch in formules en apparaten verloopt?’ ‘De mens’ - zo besluit Guardini - ‘die zó leeft, noemen wij de niet-humane mens, wat geen zedelijk oordeel uitdrukt, doch een geschiedkundig gegroeide en zich immer sterker aftekenende structuur aanduidt, namelijk die, waarin het belevenisveld van de mens door zijn ken- en werkingsveld principieel overschreden wordt’. De verzakelijking, de dehumanisering van het leven, welke door Guardini als een typische eindstructuur van de ‘Neuzeit’ wordt gesignaleerd, vindt in de automation haar meest grijpbare gestalte. In de volkomen geautomatiseerde fabriek zijn het immers niet meer mensen, die als directe werkoorzaak optreden, mensen met een echt humane binding aan hun werk, dat hun arbeidsvreugde schenkt, ja dat hun eigenlijke zijn uitmaakt - de mens is wat hij doorleeft -, doch het zijn ponskaarten, samengesteld op ponsmachines en gecodeerd door knappe, abstract-wiskundig denkende ingenieurs en technici. Deze dehumanisering spreekt ook duidelijk uit de automatisering van andere gebieden dan die van de directe produktie, zoals de automatisering van de administratie met zijn elektronische rekenmachines. Zij spreekt tenslotte op de meest fantastische wijze uit de elektronische breinen, die op veel algemener niveau kunnen oordelen op grond van de hun verschafte gegevens, sneller en zekerder dan de mens, die hen schiep, dit kan. Het is deze losmaking van ons diepste zelf, van onze persoonsbeleving en het overgeleverd zijn aan abstracte machten, dingmachten, ‘Es’-Mächte, zoals Guardini dit noemt, waaruit, naar wij menen, de zijnsangst van dit tijdperk geboren wordt. In een persoon kan men geborgenheid, zekerheid en geluk vinden. Op sublieme wijze is dit uitgedrukt in het woord van Christus: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven’. In een zaak, een ding kan men het geluk slechts vinden, indien men deze zaak, dit ding, op waarlijk humane wijze in zijn persoonlijke belevenissfeer kan integreren. Wanneer de dingen ons echter gaan overwoekeren, dan ontstaat, vooral bij hen die onvoldoende religieus gefundeerd zijn, een gebrek aan houvast; dan groeit er onbehagen, angstgevoel, het angstgevoel dat inherent is aan deze veranderende wereld. De angst voor de automatisering maakt slechts een deel daarvan uit; zij is slechts veroorzaakt door een bepaald aspect van dit inhumane tijdperk. Keren wij echter van de cultuur-filosoof terug naar de arbeider in de onderneming. Deze heeft toch wel iets meer dan een vaag angstgevoel. Is het vrees voor werkloosheid bij toenemende automatisering? De massale ontslagen, die in 1956 in de British Motor Corp. gegeven werden, waren slechts ten dele het gevolg van de automatisering. Deze automatisering werd namelijk doorgevoerd op een tijdstip, dat er een plotselinge conjunctuurdaling optrad, en de vraag naar Britse auto's aanmerkelijk verflauwde. Doch de massa zag slechts twee dingen: automatisering - massaontslag; en een golf van onrust ging door de | |
[pagina 433]
| |
arbeiderswereld in West Europa. De vrees voor werkloosheid speelde hier wel de grootste rol. Een ander aspect van deze vrees is echter, dat een arbeider, ook al wordt hij door automatisering niet werkloos, doch overgeschakeld naar een andere sector van het bedrijf, in zijn eigen ogen dikwijls een verlaging van zijn sociale status ervaart. Prof. LievegoedGa naar voetnoot6) merkt hierover op: ‘Als men dit kwantitatieve arbeidsaspect bekijkt, kan men zeggen - voor zover men überhaupt iets kan voorspellen - dat bij een blijvende hoogconjunctuur door de verdergaande mechanisering en automatisering de arbeider, die uit het produktieproces uitvalt, tewerk gesteld zal kunnen worden in de dienstsector, omdat die in gelijke mate als de kwantiteit van het produkt toeneemt. Men zal, als er machinaal veel meer produkten per tijdseenheid geproduceerd kunnen worden, ondanks het feit dat er voor de produktie minder mensen nodig zijn, een aantal mensen nodig hebben voor de expeditie, magazijndiensten enz. De vraag blijft of degenen die uit de produktiearbeid genomen worden, en nu in de dienstsector geplaatst worden, dit als een “up-grading” of een “down-grading” zullen beleven. Als zij daardoor in een soort werk komen, dat zij minder vinden dan het andere, krijgt u direct sociale moeilijkheden’. Dat deze ‘downgrading’ zeer reëel is, weet ieder ondernemer en bedrijfsleider uit ervaring. Ook uit bedrijfspsychologische onderzoekingen is komen vast te staan, dat onlustgevoelens ontstaan, niet zozeer vanwege conflicten over de loonhoogte, doch vanwege het zich niet aangepast voelen aan een bepaalde taak. Dit kan gebeuren wanneer de taak eigenlijk boven de man uitgaat, doch evenzeer wanneer de taak beneden diens maat ligt of tenminste als zodanig wordt aangevoeld. Het tevreden bewustzijn van de sociale status is de grondslag van de arbeidsvreugde. Overigens lijkt dit - op de lange duur gezien - een aflopend probleem. Tijdens de doorvoering van de automatisering is overplaatsing, en dus in vele gevallen, downgrading - noodzakelijk. Doch de nieuwe generaties die opgroeien, zullen een geautomatiseerd produktie-apparaat aantreffen, en daarin hun plaats moeten vinden. Zij, die voor de dienstensector geschikt blijken, kunnen daarin hun bevrediging vinden. Doch voor het eigenlijke proces is er een nieuw type werker nodig. ‘Automatisering betekent, dat er meer nadruk komt op de voorbereiding van de werkzaamheden, op het verzamelen van gegevens, en dat in de voorbereidingssector en in de onderhoudssector veel meer technisch intellect gevraagd wordt dan vroeger het geval was. De onderhoudsmannen zullen van een hoge kwaliteit moeten zijn, en een veel betere en hogere training en opleiding gehad moeten hebben’Ga naar voetnoot7). Momenteel is het in de geautomatiseerde industrie nog veelal zo, dat personeel geschoold in het onderhoud van de regelapparatuur, de ‘instrumentation’, eenvoudig ontbreekt. In die gevallen moeten de fabrieken van regelapparaturen, naast hun kopzorgen om geschikte teams van ingenieurs te krijgen die de gespecialiseerde instrumenten kunnen ontwerpen en vervaardigen, ook nog zorg besteden aan de klantenservice: het onderhoud van de geleverde instrumenten in het bedrijf van de afnemer. Op den duur zullen de bedrijven echter zelf deze ‘instrumentation’-specialisten moeten opleiden. Dit zullen meer celebrale typen zijn, gewend aan abstract | |
[pagina 434]
| |
denken; hun verhouding tot het werk en het bedrijf zal verschillen van de eigenlijke produktiearbeiders van thans. Zo zal er een groter verschil ontstaan tussen de lager gegradeerde mannen uit de dienstensector, en de geschoolde specialisten, die voor het gecompliceerde produktieapparaat, doch ook voor de geautomatiseerde administratie nodig zijn. Het is de vraag, in hoeverre dit op de solidariteit van de vakbeweging invloed zal hebben. Mij dunkt dat er een kloof zal ontstaan, die niet zo gemakkelijk te overbruggen is. De hoogbetaalde specialisten zullen zich veel meer met het bedrijf identificeren dan met de huidige arbeiders het geval is. Deze identificatie is echter fnuikend voor de syndicalistische strijdbaarheid. Mij dunkt dat Marx dit punt volkomen over het hoofd heeft gezien, omdat hem de fantasie van een Jules Verne ontbrak, de fantasie om zich een geautomatiseerd produktieproces voor te stellen. Ik noemde reeds eerder twee grenzen die aan de automation gesteld worden: het beschikbare kapitaal en de beschikbare technici. Vooral dit laatste punt moet men niet onderschatten, vooral wat betreft de technici op hoger niveau. Of men blijvend een veel groter aantal technici aan hogescholen en middelbare scholen kan opleiden, zal er van afhangen of de techniek de jonge mensen voldoende blijft aanspreken. In de USA ziet men thans, dat ondanks alle supertechnisch speelgoed waarmede de jeugd verwend wordt, er een ernstig tekort is en komt aan geschoolde technici. De advertenties voor academisch gevormde technici spiegelen steeds meer een paradijselijk bestaan voor! Het overwoekeren van het leven door de technische sfeer schijnt echter ertoe te leiden dat men zich meer naar de mens gaat richten - vandaar de grote belangstelling voor de sociale en psychologische wetenschappen. De Amerikanen hebben de mens ontdekt! Zo bevat het maandblad Scientific Monthly tegenwoordig meer artikelen over sociale en psychologische onderwerpen dan natuurwetenschappelijke artikelen. In Rusland, waar men van de techniek de verlossing verwacht, is de bereidheid om techniek te studeren vooralsnog aanmerkelijk groter. Terugkomend op de vakbeweging moeten wij wijzen op nog een ander aspect, dat eveneens leiden kan tot op zijn minst een heroriëntatie van de vakbeweging. Automatisering zal de arbeidsduur drastisch verlagen. Men wijst op de uitbreiding van de werkgelegenheid, die iedere nieuwe vinding tot dusverre gebracht heeft, en die men terecht ook verwacht van de uitvindingen op het gebied van de regelautomaten; dit zijn immers gecompliceerde apparaten, die op hun beurt ook weer vervaardigd moeten worden. Maar tenslotte zal er een grens komen: via een periode van over-employment, die de automation-in-opbouw met zich zal medebrengen, zal er bij een globaal tot rust gekomen geautomatiseerd produktieproces een teveel aan arbeiders zijn, tenzij men de arbeidsduur zo verlaagt dat allen toch weer - zij het kortere tijd - werk kunnen vinden. Ook dit is niets anders dan de voortzetting van een ontwikkeling, die al sinds de eerste industriële revolutie aan de gang is; namelijk, dat met de toename van de investering per arbeider de arbeidsduur zelf daalt. De aandacht van deze kort-werkende arbeider zal veel meer dan vroeger in beslag genomen worden door zijn vrije tijd. Om deze te vullen zullen er zelfs geheel nieuwe industrieën opbloeien, of reeds bestaande een machtige ontplooiing krijgen. Hij zal meer reizen, meer lezen, meer aan sport doen. De vraag naar auto's, boeken en tijdschriften, T.V.-apparaten en sportartikelen zal toenemen. Dit is echter slechts het economisch aspect van de zaak. Belangrijker is echter de | |
[pagina 435]
| |
vraag, hoe deze vrije-tijdsbesteding de arbeider geestelijk zal kunnen verrijken. Zal hij in die vrije-tijdsbesteding een tegenwicht vinden tegen de dehumaniserende tendens die in het uiterst zakelijke, persoonlijkheidsvreemd produktieproces zal liggen? Norbert Wiener, de pionier van de Cybernetica, noemt het vraagstuk van de vrije-tijdsbesteding een van de belangrijkste en moeilijkste vraagstukken die de mensheid zal hebben op te lossenGa naar voetnoot8). Prof. Walgrave schreef hierover in KultuurlevenGa naar voetnoot9): ‘Zal het mensenleven worden bevrijd uit de lopende band van de techniek, om weer gebonden te worden aan de lopende band van de oppervlakkige genoegens? Zal hij uit de slavernij van de productie worden verlost om te vallen in de slavernij van het product? Zal de extraversie in de mechanische arbeid vervangen worden door een extraversie in de sensatie en de naar buiten gekeerde wetenschap? Zal de ziel eerst van haar innigste en echtste zelf vervreemd, doordat haar aandacht werd opgeslorpt door het tempo van het werk, nu buiten zichzelf gehouden worden, doordat haar aandacht gefascineerd wordt door het jachtige en onuitputtelijke nieuwe van de eeuwige vertoning?’ Saignante vraag, waarop wij hier echter geen antwoord kunnen geven, ook al omdat deze buiten het eigenlijke onderwerp ligt. Dit onderwerp leidt alleen tot de vaststelling, dat er zich een nieuw vraagstuk zal gaan voordoen; de oplossing daarvan is een andere studie waard. Een consequentie van de kortere arbeidsduur is echter wel, dat dus het werk minder de totale aandacht zal gaan opeisen, althans gedurende een veel kortere tijd. Het sociale vraagstuk, dat gelegen was in de werksector van de mens, en dat geleid heeft tot de grote vakbeweging in de westerse landen, zal dus aanmerkelijk van aspect gaan veranderen; op dit gebied zal de vakbeweging wellicht veel aan belangrijkheid gaan inboeten. Of zij zich zal moeten inzetten voor opvoeding voor vrijetijdsbesteding is wederom een ander vraagstuk, dat hier niet aan de orde is. Een feit is zeker: automation is een logische conclusie uit de ontwikkeling van onze huidige technologie, een ontwikkeling waar wij als Christen positief tegenover dienen te staan. Wij worden als Christen immers steeds weer geplaatst tegenover nieuwe situaties; ons zijn is steeds weer opnieuw bedreigd. In een nieuwe, gevaarvolle situatie gaat het niet aan, smachtend te verwijlen bij een voorbij verleden, doch is het zaak het heden te aanvaarden en te doordringen van de Geest Gods, die alles nieuw maakt. Dat het bewonderenswaardig technisch vernuft deze denkende machines heeft ontworpen, moet ons daarbij met dankbaarheid heenwijzen naar God, de schepper en bestuurder van de gehele cosmos, de ‘Kubernetes’ (piloot, bestuurder) van hemel en aarde, én van de mens die deze machines ontwierp. En dat deze cybernetische machines materieel de mens meer vrijheid bieden, die hij ook geestelijk kan benutten, is een feit, dat de christen eveneens met dankbaarheid moet aanvaarden; een gave echter welke hem tot grote werkzaamheid verplicht. |
|