| |
| |
| |
Bij het sterven van Maurice Blondel
door Prof. Dr J. Nota S.J.
4 JUNI, op den vooravond van het Pinksterfeest is Maurice Blondel gestorven. Het bericht wekte geen opschudding of ontsteltenis, het stond slechts in enkele kranten, die er een plaats voor wisten te vinden temidden van het vele nieuws na de Pinksterdagen, en zelfs zij die den fransen philosoof kenden werden er niet door geschokt. Men kon dit immers verwachten bij iemand van bijna 88 jaar. Blondels heengaan was als zijn leven: stil, zonder sensatie, maar toch ook met een diepe betekenis. Immers hij, die zelf zo diep gelovig met zijn wijsbegeerte welbewust in de voorhof van het geloof bleef verwijlen, zonder de tempel binnen te gaan, omdat dit het voorrecht is der theologen (zodat men sprak van een 'apologétique du seuil'), werd nu door den Bruidegom zelf uitgenodigd binnen te treden in het hemels hof van de volle helderheid der schouwing. En dit juist op de Pinkstervigilie om in een eeuwig Pinksterfeest den Geest van waarheid voor altijd volledig te mogen bezitten.
Blondel heeft zich tijdens zijn leven geen grote vermaardheid verworven. Buiten de kringen der philosophie is hij nauwelijks bekend en zelfs bij de vakmensen kan men, zeker buiten Frankrijk, een vergaande onbekendheid aantreffen. Menig handboek van de geschiedenis der wijsbegeerte kan iemand zodoende openslaan, zonder den naam Maurice Blondel in het register te vinden. Over J-P. Sartre weet reeds nu iedereen wat mee te praten, ook al zal hij van diens eigenlijk wijsgerig hoofdwerk 'L'Etre et le Néant' niet veel verstaan, maar van Blondel, die eens van zichzelf getuigde: 'Ik was existentialist vóór de naam bestond', weet men nauwelijks de naam, laat staan zijn werken.
Dit is ook wel te begrijpen. Blondel schreef geen romans of toneelstukken of een filmscenario, hij maakte geen reclame voor zichzelf of voor zijn wijsbegeerte. Hij werkte slechts in stilte en schreef. En als bij zijn ouderdom zijn ogen al te zwak worden, dan dicteert hij zijn boeken. Maar hij werkt door tot het laatst, immer op zoek naar de waarheid, tot hij opgeroepen wordt haar te schouwen. Zo zag hij zijn roeping.
Aan het eind van zijn leven was er toch al een zekere kentering gekomen in de waardering en zijn gestaag volharden werd beloond. Zijn rede op het internationale congres voor philosophie te Parijs in 1937 gehouden, maakte
| |
| |
meer indruk dan welke andere ook; in 1943 schrijven franse philosophen van allerlei richting een 'Hommage à Maurice Blondel' om het feit te herdenken dat zijn beroemde dissertatie 'L'Action' 50 jaar geleden verschenen was; in 1944 schrijft door zijn substituut, Mgr. Montini, Paus Pius XII een hartelijke gelukwens bij het verschijnen van 'La philosophie et l'esprit chrétien', een lofwoord van het hoogste kerkelijk gezag voor hem wiens orthodoxie in vroegere jaren wel eens door verscheidene theologen verdacht werd geacht.
Waaraan heeft Blondel deze - zij het ook late - roem te danken? Hij heeft veel geschreven, vooral in de laatste twintig jaar, maar eigenlijk is al dit latere werk, hoe belangrijk ook, slechts een ontvouwen van de rijkdom die ligt vervat in dat wonderlijke proefschrift: L'ACTION (Alcan, Paris, 1893). In 1893 bood hij dit bij de Parijse faculteit der letteren van de Sorbonne aan. Men aarzelde het aan te nemen. Onderwerp en wijze van behandeling waren te ongewoon in dit milieu. Maar men moest toegeven: wetenschappelijk was het voortreffelijk. Na een verdediging van 12 uur 's middags tot 7 uur 's avonds, met slechts een half uur tussenpauze, dus 6 ½ uur, - heel wat langer dan de drie kwartier aan onze nederlandse universiteiten -, werd hem vooral door de tussenkomst van zijn promotor Boutroux de doctorstitel verleend.
Ongetwijfeld zal men zich afvragen, wat dit proefschrift toch zo ongewoon maakte en welke de redenen waren die de Sorbonne hiertegen in verzet deden komen? Tot beter begrip hiervan een enkel woord over het ontstaan van de dissertatie, vervolgens over haar inhoud, om juist zo de betekenis van Blondel het beste te verstaan.
| |
L'Action. - Wijze van ontstaan
Blondel kwam als enige gelovige christen in 1881 uit de provincie naar Parijs om er te studeren in een milieu van niet-christenen. Zijn medestudenten waren zelfs antichristelijk en evenals hun professoren - met uitzondering van den vurigen katholiek Ollé Laprune en den niet onsympathiek gezinden Boutroux - aanhangers van het rationalisme, de philosophie van het einde der vorige eeuw welke alles met de rede wilde doorgronden, uitmaken en geen enkele werkelijkheid boven die rede wilde erkennen. De menselijke rede kan alles begrijpen, niets gaat haar te boven, en het vreemde is dan nog, dat deze rede in de verschillende vormen waarin dit rationalisme zich vertoonde, bij voorkeur zeer eenzijdig als wiskundig rekenen of natuurkundig experimenteren werd opgevat. Het is een standpunt, dodelijk niet alleen voor alle geloof, dat als onmogelijk wordt verklaard door deze almachtige rede of juister: als achterlijk en gepasseerd in deze volmaakte phase van het denken, maar eveneens voor alle echte philosophie
| |
| |
die immers ook door 'la science' wordt achterhaald, ja zelfs voor geesteswetenschappen als psychologie en geschiedenis. In feite is deze denkwijze echter de dood geweest voor zichzelf, alhoewel het in onze dagen in neo-positivisme en marxisme weer tot nieuwe levensuitingen is gekomen.
Omtrent 1880 echter gold het rationalisme als de enige philosophie, en de jonge Maurice Blondel maakte zich belachelijk bij professoren en studenten door als onderwerp van zijn dissertatie te kiezen: L'Action, de handeling, het doen. Daarover dacht niemand. Men verkeerde in het rijk der abstracte bespiegelingen, van een wijsbegeerte die zo kritisch was, dat zij geen wijsbegeerte meer voor zichzelf overhield, of ook bepaalde men zich tot duidelijk sprekende cijfers en tastbare proeven, maar over zo iets gewoon menselijks, over zo iets levends philosopheren als over onze menselijke daad, over ons doen, over ons leven zelf, neen, dat deed men niet, dat was beneden de stand der kritiek en geen philosophie meer te noemen.
En toch, Blondel zette door. Hier zag hij een mogelijkheid om de kloof tussen hem en zijn vrienden te overbruggen. De philosophie zoals zij haar meenden te moeten beoefenen stond al te ver van het leven en was ontaard van haar roeping levenswijsheid te zijn. Toch waren ook zij levende mensen, die aten en dronken, lachten en schreiden, werkten en zich amuseerden, kortom die leefden. De kloof was in werkelijkheid niet tussen Blondel en zijn studiegenoten, maar tussen henzelf en hun eigenaardige philosophie. De breuk tussen philosophie en leven moest worden geheeld en dit zou slechts op één wijze mogelijk zijn: alleen een terug naar het leven, naar de daad kon hier redding brengen. Dan zou men zien, juist door de rede, dat de rede niet almachtig is, ja dat zij zelfs - door Gods gave - zich moet overgeven aan een niet onredelijk, maar wel bovenredelijk geloof. De analyse van het leven zelf, van de daad van den levenden mens, zou dit leren. Zo werd Blondel inderdaad existentialist vóór de naam bestond en werkte in onvermoede medewerking met den grondlegger der phaenomenologie, Edmund Husserl in Duitsland, aan een beter begrip van rede en philosophie.
In 1882 had hij het plan voor zijn thesis opgevat, ruim 10 jaar laat hij het nog rijpen en dan trekt hij zich terug in de eenzaamheid bij zijn familie in Bourgogne waar hij ver van elke bibliotheek of intellectueel milieu zijn Action snel neerschreef. 'Geen 50 exemplaren zal je verkopen', zei hem een van zijn vrienden. Het liep enigszins anders. Spoedig was het uitverkocht. Blondel heeft lang gewacht met een nieuwe uitgave, omdat hij zijn gedachten nog niet volledig rijp achtte, maar de philosophen konden zo moeilijk wachten, dat L'Action werd verkocht voor fabelachtige prijzen of door andere meer idealistisch gezinden totaal werd overgeschreven. Dit
| |
| |
is geen kleinigheid: 435 dicht bedrukte bladzijden moeten dan gecopieerd worden!
| |
L'Action. - Inhoud
'Oui ou non, la vie humaine a-t-elle un sens, et l'homme a-t-il une destinée? - Ja of neen, heeft het mensenleven een zin, heeft de mens een bestemming'?
Met deze woorden begint de inleiding van L'Action en daarmede wordt de korte inhoud der dissertatie meteen aangegeven. Het gaat om den zin van het mensenleven, men wil trachten een antwoord te geven op de vraag: wat is de mens. Deze vraag is ons nu na 50 jaar zeer vertrouwd geworden, de anthropologie is de centrale philosophische wetenschap van onzen tijd. Maar wat nu vanzelfsprekend schijnt, lag toen in het geheel niet voor de hand. Dit geeft juist Blondels grootheid aan, hij was zijn tijdgenoten vèr vooruit, doorleefde fel problemen, schreef ze uit, doordacht ze, gaf een oplossing aan moeilijkheden die slechts weinigen in 1890 zelfs maar als probleem konden zien. De vraag, of dit leven zin heeft kwam in de optimistische wetenschappers met hun mythe van de eeuwige vooruitgang der mensheid zelfs niet op. Nietzsche, ja, ook hij kende deze vraag, hij is eraan ten gronde gegaan, maar ook hij was een grote die eenzaam en alleen door zijn tijd ging en pas later zou worden verstaan.
Inderdaad, nu na twee wereldoorlogen klinkt ons de vraag niet meer vreemd. De existentiële nood openbaarde ons deze vraag, die wel altijd in den mens aanwezig was, maar door de welvaart van de leidende groep werd versluierd en slechts door enigen gesteld. De oorlogen rukken de sluiers vaneen. Heeft dit leven nog zin? Zo vroegen wij in de oorlogsellende en meer nog misschien in de jaren van onzekerheid erna die wij nu beleven. - Ieder die leeft lost deze vraag op door zijn leven zelf, antwoordt Blondel. Hij leeft immers, hij doet, hij geeft op zijn minst een praktisch antwoord. Hij doet een keus in zijn leven, zaak is slechts dat hij een goede keus maakt. Het zou verleidelijk zijn hier de gedachtengang van Blondel voort te zetten en zo minstens de hoofdinhoud van dit in zovele opzichten - philosophisch, theologisch, psychologisch, paedagogisch enz. - ongemeen rijke boek weer te geven. Het zou ons echter buiten het kader van een Strevenartikel brengen en wij zullen dus volstaan met het opnoemen der verschillende etappes waarlangs Blondel het menselijk handelen nu vervolgt.
Wat is in het menselijk handelen geïmpliceerd, zo luidt zijn voornaamste vraag. Aan het handelen zelf toont hij dan aan, hoe hier altijd sprake is van eindigheid, die naar oneindigheid streeft, omdat de oneindigheid zelf in den mens leeft. Hij laat zien, hoe deze mens vrij en toch noodzakelijk door het leven gaat, telkens staat hij stil bij schone waarden waarin hij
| |
| |
zijn streven meent vervuld te zien, maar telkens weer dwingt het leven zelf hem verder te gaan, omdat het niet alles vond. Huwelijk en gezin, vaderland en mensheid, het ganse universum, het zijn slechts haltes voor den wil van den mens, die zich in dit alles verheugt, maar door de eindigheidservaring die hij eraan beleeft, ze nooit als alles kan erkennen. Het blijft in al zijn schoonheid aards en beperkt en daarmee alleen kan de wil nooit tevreden zijn. Noodzakelijk, zo constateert Blondel, heeft de mens in zijn leven een laatste doel, dat alle andere waarden pas hun volle glans en kleur geeft, waardoor heel zijn handelen uiteindelijk wordt genormeerd en waarvoor hij tenslotte leeft.
'Oui ou non', heeft het mensenleven een zin? De vraag heeft reeds een eerste antwoord gekregen van Blondel en wel een bevestigend. Het mensenleven heeft noodzakelijk een zin en de mens zijn doel. Automatisch ligt dit in het feit van zijn handelen opgesloten, ook al is de mens zelf zich dit niet altijd uitdrukkelijk bewust. Meesterlijk wordt dan uitgewerkt, wat dit doel zijn kan. De mens kan nl. vele pogingen doen zich toch nog iets eindigs tot doel te maken en zo van den transcendenten God die zijn laatste doel is een afgod in occultisme, rationalisme, humanisme of welk ander -isme ook. Dan heeft de mens wel zijn doel, maar niet het laatste, wel een god, maar niet de ware, wel het hoogste in zijn leven, maar het gaat om het Allerhoogste. Al deze schijnoplossingen worden door Blondel de een na de andere ontmaskerd, doch deze 'Zerschmetterung der Götzen', zoals de hem verwante duitse wijsgeer Max Scheler het uitdrukt, bergt in zich een nieuw gevaar. Na zoveel zoeken te menen eindelijk gevonden te hebben en dan weer te moeten merken: neen, het is niet oneindig, niet alles, ik moet weer verder en opnieuw beginnen, de mens kan er moedeloos bij worden. Dan kan zijn conclusie zijn: de mens is zo beperkt, dat hij toch de waarheid niet vinden kan, al dit zoeken heeft geen zin.
Het is een terugvallen in een positie die Blondel reeds gepasseerd is, omdat hij eenmaal aantoonde, dat het mensenleven niet bestaanbaar is zonder zin, zonder redelijke verklaring, zonder bestemming. Maar het is de houding van een Sartre in onzen tijd, een houding die reeds toen door Blondel werd aangevoeld en weerlegd. Wij moeten, antwoordt hij, deze moedeloosheid begrijpen van een mens in dergelijke omstandigheden, en dan tevens hem leren dit begrijpelijk gevaar te trotseren. De onmacht in den mens is er altijd, al zal een bepaalde mens en een bepaalde tijd die heviger ervaren; maar er is meer. Want naast en in deze onmacht leeft een andere werkelijkheid die wij evenmin mogen negeren. In den mens ontdekken wij een wonderlijk verlangen naar meer dan hij vermag. Hij kan zich zijn laatste doel maar niet bemachtigen, hij doet alles het te bezitten, doch zijn pogen het te grijpen mislukt hem telkens weer. Het is te ver en
| |
| |
te hoog. En toch wil hij erheen omdat het zijn doel is. Elk vatten is echter een misvatten. God ligt niet op het niveau van den mens en laat zich niet omvormen naar beeld en gelijkenis van Zijn maaksel. En toch, het streven van den mens naar dezen verren God blijft bestaan. De wil die altijd verder wil dan dit eindige, verder zelfs dan het universum, is een realiteit in den mens. Maar dan, concludeert Blondel, is dit willen niet geheel van den mens en ben ik meer dan mens door een gave. Ik draag iets in mij, dat niet in mijn macht ligt, dat mij verder drijft dan ik uit eigen kracht komen kan, dat in mij is, sterker dan ikzelf en mij voortdrijft. Ik kan niet doen, alsof het niet bestaat, het drijft mij, het heeft mij gegrepen en laat mij niet meer los. Ik moet ermee leven, maar, omdat het niet in mijn macht ligt, wordt dit leven een laten leven door die kracht, die drijft en trekt en niet meer loslaat, door den Gever van die bovenmenselijke gave. En zo bevat elke handeling, belangrijk of onbelangrijk, geweten of ongeweten, aanvaard of verworpen, noodzakelijk en altijd een uitwijzen naar iemand, die de diepste grond is van alle willen en alle mensendoen en denken, een uitwijzen naar God. Tegenover dien waarlijk oneindigen God heeft elke mens zijn keuze te bepalen. Radicaal drukt de schrijver van L'Action het aldus uit: Er zijn twee mogelijkheden: De mens maakt zichzelf god en is een god zonder den waren God. Of hij wordt volledig mens door zijn overgave aan God. Hij is kind Gods, of handelt volgens het woord van den duivel in het paradijs: ge zult aan goden gelijk zijn en valt in het ongeluk.
Heeft men eenmaal 'voor God' gekozen, dan is men niet klaar, neen, dan begint het leven eigenlijk pas. 'Dès qu'on estime connaître assez Dieu, on ne le connaît plus' (L'Action, p. 351). Alleen denken over God, God alleen verstandelijk aanvaarden als noodzakelijk geaffirmeerd levenseinde, is voor hem die eenmaal God koos niet meer mogelijk. De mens moet handelen, ook hier, en dus God beminnen, steeds verder gaan in die liefde en steeds nieuwe mysteries in God ontdekken. Maar juist omdat de mens niet alles is, omdat hij zich Gods gave weet, juist daarom moet hij zich nederig hierin laten leiden door God, zich eerbiedig openstellen voor Gods waarheid in zijn verlangen naar de weldaden van Gods goedheid. Het enig redelijke wordt dan het eigen mensendenken over te geven aan Gods gedachten, als Gods Liefde deze aan den mens op bovenmenselijke wijze wil openbaren.
Uitdrukkelijk spreekt hier Blondel in de laatste hoofdstukken over de bovennatuur. Hij wil philosoof blijven, maar wijst erop, dat het onjuist is om het feit van een instelling hier op deze wereld, die zegt Gods Woord in zich te dragen, te negeren. Hij laat dan zien hoe alwat deze instelling, de katholieke Kerk, heeft aan leer en leven, overeenstemt met het verlangen
| |
| |
van den mens naar geluk en waarheid. Dan moet het verstand wel vragen: Zou dit niet Gods spreken zijn tot mij? Het verstand weet dat het altijd en overal luisteren moet naar dat woord Gods, maar een antwoord geven door het verstand alleen, dat is niet mogelijk. Dan treden wij buiten het terrein der wijsbegeerte waartoe deze dissertatie zich wil beperken. Eén stap toch zet Blondel welbewust buiten dit terrein in het laatste woord van zijn geschrift. Wij kunnen het antwoord op die vraag naar Gods waarheid in de Kerk met een mensenverstand alleen niet geven, maar, zo sluit hij zijn boek, als u me vraagt hoe dit dan wel kan worden gegeven, dan zeg ik dat dit slechts mogelijk is door hem die weet wat het inhoudt uit eigen ervaring, door hem die de daad van overgave aan Gods spreken stelde. En dan zal ik zeggen, aldus Blondel, dan luidt het: 'C'est', ja het is zo!
Hiermee is Blondels dissertatie afgesloten en met deze al te korte weergave van L'Action gaven wij feitelijk tevens een samenvatting van den inhoud zijner gehele philosophie. Heel zijn verder leven immers zal eraan gewijd zijn de gedachten van L'Action te verrijken, te verdiepen, te preciseren, te verdedigen naar links en naar rechts, zonder dat zij wezenlijk worden gewijzigd. Reeds spoedig na de promotie bleek hem, dat hij slechts een veldslag tegen de rationalisten had gewonnen, maar dat de strijd allesbehalve ten einde was. Men weigerde hem aan het hoger philosophie-onderwijs toe te laten, tot, wederom dank zij de interventie van Boutroux, in 1895 zijn benoeming volgt aan de 'Faculté de Lille', het jaar daarop in Aix-Marseille. Als eerste onder de tegenstanders zal hij dan voor zich winnen den fransen Spinoza. Léon Brunschvicg, die hem zal toegeven, dat zijn philosophie het recht had over godsdienst te spreken, zonder daarmee irrationeel te worden of op te houden philosophie te zijn.
Was de strijd tegen 'links' dus moeilijk, maar succesvol, veel zwaarder kreeg Blondel het te verduren van zijn geloofsgenoten. In 1896 schreef hij in de Annales de philosophie chrétienne zijn befaamde 'Lettre sur les exigences de la pensée contemporaine en matière d'apologétique et sur la méthode de la philosophie dans l'étude du problème religieux' waarin hij de toen gangbare apologetiek sterk bekritiseert en zijn immanentiemethode, die meer de nadruk legt op de eenheid tussen natuur en genade, als remedie voorstelt. De al te scherpe kritiek, die Blondel zelf in later jaren gedeeltelijk terugnam, nam menig theoloog tegen hem in en men beschuldigde hem die voor de rationalisten te bovennatuurlijk was, nu van katholieke zijde als te naturalistisch. Nog jaren zullen de verdachtmakingen duren, men las ze nog voor kort in onze dagen n.a.v. de 'nieuwe theologie' in Frankrijk maar als door een wonder is Blondel zelfs in de dagen van het modernisme aan elke veroordeling ontkomen. De persoonlijke tussenkomst van Leo XIII
| |
| |
die aan de commissie van den Index verzocht te weigeren de 'Lettre' zelfs maar te onderzoeken werkte hier natuurlijk remmend, mèt de persoonlijke integriteit van den schrijver, die de luisterhouding, welke hij onontbeerlijk acht voor den wijsgeer, zelf het eerst in praktijk bracht. Eigenlijk heeft de 'philosoof van Aix', zoals hij door zijn jarenlang professoraat aldaar genoemd zou worden, constant eraan gewerkt zijn gedachten te preciseren en nog meer in overeenstemming te brengen met de traditionele leer van de Kerk, zonder het vernieuwende element prijs te geven. Eerst in zijn colleges en artikelen, later na 1927, als zijn ogen hem het doceren onmogelijk maken, in zijn grote gedicteerde werken. Wij kunnen ons voorstellen welk een vreugde het daarom hem moet geweest zijn in December 1944 n.a.v. het eerste deel van zijn 'La philosophie et l'esprit chrétien' de gelukwens van Pius XII te ontvangen waarin hij na zoveel jaren een eerherstellende bekroning van zijn levenswerk mocht zien door de hoogste kerkelijke autoriteit. Dat ook deze brief temidden van welgemeende en welverdiende lofprijzingen nog een kleine restrictie laat horen: 'sauf quelques expressions qu'une rigueur théologique eût voulues plus précises', zal ook Blondel niet onbegrijpelijk voorgekomen zijn na al deze strijd.
| |
Betekenis
Blondels leven en werken is nu ten einde. De historicus der philosophie vraagt zich thans af, wat de betekenis van dezen wijsgeer is geweest voor het denken der mensheid. Het is moeilijk reeds nu hierop een antwoord te geven, omdat de afstand tussen Blondel en ons nog te gering is. In de levende gemeenschap van den geest blijft iemand werken, ook na zijn dood en dikwijls blijkt dan, dat de tijdgenoot ons al te nabij staat om in volle diepte gepeild te kunnen worden. Zij die tijdens hun leven het meest beroemd waren, worden dikwijls het snelst vergeten. Het was slechts een hevig beroeren van de oppervlakte, maar geen werking in de diepte. Eerst de distantie van de tijd, van eeuwen liefst, leert ons hier de ware grootheid.
Zo kunnen wij ook slechts gissen welke de betekenis van Maurice Blondel is geweest, omdat zij wellicht voor een groot gedeelte in de toekomst verborgen ligt. Bepalen wij ons echter tot het heden, dan kunnen wij toch in elk geval uit de feiten vaststellen welke zijn betekenis tot nu was voor ons, zonder op deze toekomst vooruit te lopen. Uit de gegevens dan kunnen wij het volgende concluderen:
Vooreerst moeten wij negatief zeggen, dat Blondel geen school heeft gemaakt, althans niet in dien zin, dat men nu over een 'blondelisme' zou spreken als over hegelianisme, spinozisme, thomisme. Daarvoor is hij een te weinig systematisch denker, hij bouwde geen systeem op, omdat hem dit te weinig lag en hij zijn taak juist zag in het verzet tègen een
| |
| |
philosophie die meent in haar begrippen de volle werkelijkheid zonder meer te bevatten. In zijn verzet tegen dit 'conceptualisme' ging Blondel te ver, met het gevolg, dat men bij hem een tekort aan vaste heldere begrippelijkheid aantreft. Het is niet wegens overgrote helderheid, dat nu reeds zovele interpretaties over Blondels 'systeem' bestaan en voortdurend boeken over zijn gedachte verschijnen. Zijn belangrijkheid wordt ermee aangegeven, maar tevens de moeite die hij ons bezorgt door zijn gemis aan precisie en systematiek.
Door dit gebrek aan constructief denken staat zijn philosophie vervolgens ook niet in een levende synthese met de traditie. De wijze waarop hij L'Action schreef en zoals zij nu voor ons ligt, zonder bibliographie en zonder citaten van anderen is typerend. Ongetwijfeld had hij het nodige vóór 1893 gelezen en zal ook later bij de uitwerking van zijn dissertatie zorgvuldig trachten zich meer in de traditie in te voegen, zoals wij bv. zien in zijn citeren van St. Thomas, maar ook dan zoekt hij bij voorkeur bij de hem verwante denkers als St. Augustinus, St. Bernardus, Pascal, Leibniz, Ollé Laprune, die zeker met alle grootheid die sommigen van hen bezitten niet direct tot de systematische denkers worden gerekend. Na 1927 wordt trouwens het lezen hem onmogelijk en juist dan gaan zijn grote werken verschijnen. Zo berust zijn traditie meer op geloof en leven, dan op systematisch doordenken van anderen.
Gemis aan systeem en gemis aan traditie zijn dus twee negatieve zijden van Blondel. Daar ligt zijn betekenis dus niet. Maar dat zag hij zelf ook wel in, daar lag zijn talent niet, daar niet zijn taak. Deze lag elders en hier moeten wij dan ook de positieve waarden van deze philosophie gaan zoeken.
Toen de twintigjarige Blondel in 1881 naar Parijs kwam en zich daar als katholiek in dit ongelovige milieu bevond, toen heeft hij zijn levensroeping gezien, haar uitgedrukt in L'Action en in de jaren daarna bevestigd. Wij kunnen haar het best weergeven met de woorden van zijn leermeester aan wien hij zijn proefschrift wijdde en wiens werk hij voortzette. 'Ma tâche spéciale, zegt Ollé Laprune, c'est de rendre témoignage à la vérité chrétienne dans le monde philosophique et dans l'Université' (Sertillanges, Le christianisme et les philosophies, Aubier, Paris, 1941, T.I., p. 348). Tegenover de 'lekenphilosophie' die leek met antigodsdienstig vereenzelvigde, komt de leek Blondel met zijn philosophie. Hij stelt zich op het terrein der autonome wijsbegeerte met zijn tegenstanders, aanvaardt hun autonomie der rede, maar laat tevens zien hoe in deze autonomie een heteronomie ligt geïmpliceerd. De philosophie heeft niet het laatste woord, een woord dat de religie zou uitsluiten, omdat zij zelf leeft van een diepere realiteit en nog wel van de realiteit van het geloof: 'non adjutrix nisi
| |
| |
libera; non libera nisi adjutrix philosophia' (L'Action, p. 393). De vrijheid en zelfstandigheid der rede wordt erkend en geëerbiedigd op haar eigen competentiegebied, maar zelf zal zich deze vrijheid slechts weten te behouden door haar uiteindelijke overgave aan het geloof. Alleen de waarheid kan ons vrij maken.
De diepe ernst waarmee Blondel deze taak aanvatte, zijn degelijkheid, zijn innemende persoonlijkheid, heeft zijn tegenstanders weliswaar niet tot zijn mening overgehaald, maar tenminste overtuigd, van de mogelijkheid, dat men ook als christen denken kan. Zij bemerkten dat Blondel iets te zeggen had en zij leerden naar hem luisteren. Met Blondel werkt dan - meer op historisch gebied, maar met dezelfde wijsgerige ondergrond - zijn vriend Delbos, vervolgens een Henri Bergson, door onzen wijsgeer wel enigszins misprijzend 'philosophe-poète' genoemd, maar juist door zijn literaire gaven de onderstroming van het denken meevoerende in een spiritualistische richting, later nog hun leerlingen en de door hen beïnvloeden, zodat men nu na 50 jaar zeggen kan, dat het milieu der franse universiteit voor een groot gedeelte is 'hervormd' in de geest waarin Blondel het zich met Ollé Laprune had gedroomd. De niet officiële philosophie in de vorm van het existentialisme werd zeker een nieuw gevaar, samen met het in Frankrijk zo invloedrijke marxisme, maar zij vervullen de nuttige taak de christenen te behoeden voor de gevaarlijke rust der tevredenheid waarin hun wijsgerige voorvaders het rationalisme over zich lieten komen. Het 'Te colant magistri' - mogen de mannen der wetenschap U eren - van de Christuskoninghymne, blijft een imperatief in deze wereld, ook als de katholieke wijsgeer en wetenschapper dankbaar even terugblikken naar de vooruitgang die in 50 jaar werd behaald in de samenwerking tussen geloof en wetenschap.
Overigens, voor deze rust schijnt er momenteel bij katholieke philosophen en theologen geen gevaar te zijn en ook dit wel heel bijzonder, dunkt mij, dank zij Maurice Blondel. Ongetwijfeld was het mede door zijn verdienste dat katholieke en niet-katholieke philosophen tegenwoordig zo vredelievend kunnen samenwerken op congressen en in tijdschriften, maar dit is zeker het werk van meerderen geweest, in Frankrijk en elders, niet van Blondel alleen. Uniek schijnt echter zijn betekenis voor de katholieke philosophie zelf.
Zijn wijze van beoefenen der wijsbegeerte betekende vooreerst voor de katholieken van het eind der vorige eeuw een oproep: terug naar de werkelijkheid, terug naar het leven. Zij waren vervallen in de fout van hen die zij bestreden, ook hun wijsbegeerte was sterk besmet door rationalisme en conceptualisme. De klanken van de encycliek 'Aeterni Patris' waarin Leo XIII hen opriep tot een herstel der christelijke wijsbegeerte naar den geest van St. Thomas, begonnen pas langzaam tot hen door te
| |
| |
dringen en nu worden zij door Blondel ineens gesteld voor een geheel nieuwe christelijke existentiephilosophie in een tijd, dat Heidegger nog maar juist was geboren. Het was wel om onrustig bij te worden en de eerste reacties van afwijzen zijn wel te begrijpen. Er was echter meer.
Blondels existentiële houding, zijn denken uit het leven en in verband met het leven, brengt hem vanaf het begin bij zijn grondprobleem: de verhouding van de philosophie met de bron van alle leven, met de godsdienst. Aan zijn rationalistische collega's had hij wel de feitelijkheid ener christelijke wijsbegeerte gedemonstreerd, maar daarmee noch voor hen noch voor zichzelf en zijn geloofsgenoten deze feitelijkheid voldoende gerechtvaardigd. Men spreekt - nu nog - zo gemakkelijk over inzichten van de natuurlijke rede op het gebied van bv. huwelijksmoraal, terwijl de praktijk leert, dat voor vele niet-katholieken deze inzichten lang niet vanzelfsprekend zijn. Wat is dus deze natuurlijke rede, wat betekent eigenlijk philosophie, wat is haar taak voor hen die geloven in een bovennatuurlijke werkelijkheid? Blondel geeft hierop zijn antwoord: alle handelen wordt uiteindelijk genormeerd door ons laatste doel, dat in feite ligt in de bovennatuurlijke bestemming van den mens. Nu is in ons handelen, zoals Blondel dit opvat, het denken medeopgesloten, zodat dus ook het denken in feite zijn laatste normering ontvangt van dit bovennatuurlijk doel, dat bovendien dan nog geanticipeerd wordt in het bovennatuurlijk geloof.
Deze oplossing bergt in zich een zee van moeilijkheden en laat nog vele vragen openstaan. Wat bedoelt Blondel hier precies te zeggen? Wat verstaat hij onder katholieke philosophie? Hoe ver reikt dit katholicisme, indien hij zelfs bij een Spinoza van 'catholicité de droit' spreekt? Wat is - afgezien van alle bedoelingen van Blondel - in werkelijkheid de verhouding tussen philosophie en theologie? Tussen natuur en genade? Wat moet men denken van het zgn. desiderium naturale, het natuurlijk verlangen naar de Godsschouwing? Kan de wijsbegeerte hiervoor haar argumenten geven?
Dit zijn zo enige problemen die sinds het verschijnen van L'Action aan de katholieke wijsbegeerte en theologie zijn voorgelegd. Het zijn aangelegenheden van vakmensen, maar met praktische gevolgtrekkingen op elk gebied, van politiek tot spiritualiteit, omdat de verhouding natuur-genade de hele werkelijkheid aanraakt. Maurice Blondel heeft in menig punt positief tot een oplossing bijgedragen, maar zijn boven gesignaleerd gemis aan systematiek liet juist in het grondprobleem, de verhouding van de philosophie tot het christendom, veel duisterheid over. Wij mogen dit hem niet verwijten, integendeel wij behoren hem dankbaar te zijn, dat hij de moed had kwesties op te werpen van zo 'n omvang en diepte, dat wij nu ruim 50 jaar later, er nog midden in zitten en zij de meest actuele problemen vormen van de huidige christelijke wijsbegeerte en theologie.
| |
| |
In een vergelijking heeft Blondel eens den philosoof een ontdekkingsreiziger genoemd, die moeizaam een berg beklimt. Je kunt ook over de berg heenvliegen, zegt hij, en dat is veel gemakkelijker. Maar de wijsgeer, zelfs als hij de waarheid reeds van elders bezit, ziet zijn taak juist in het ontdekken en het zoeken, zoeken voor zichzelf en aan anderen laten zien hoe men vinden kan, zwoegend, hopend, wachtend op de verblijdende vondsten die zich ineens aan ons kunnen aanbieden. Deze taak heeft Maurice Blondel als de zijne gezien, hij heeft geen moeite in zijn ontdekkingstocht gespaard en trouw zijn bevindingen aan ons meegedeeld. Hiermee verrijkt zullen wij des te beter de weg omhoog kunnen voortzetten, dankbaar aan hem die in zijn lange leven ons leerde hoeveel inspanning deze trek naar de waarheid waard is.
27 Juni 1949.
|
|