heid, dan wordt het iets ondragelijks en onmogelijks. Dan zijn ook wij even langzaam van begrip als de apostelen, voor wie Jezus' lijdensvoorspelling onbegrijpelijk was (Lc. 18/34), en die, toen de voorspelling in vervulling ging, bijna hun geloof verloren: 'Wij hàdden gehoopt, dat Hij het was, die Israel zou verlossen...' (Lc. 24/21). Als wij de werkelijkheid van het lijden aanschouwen, in onze tijd, onze omgeving, ons persoonlijk leven misschien, dan blijkt, dat wij Jesus' woord even weinig begrepen hebben als die leerlingen, aan wie Hij verweet: 'O onverstandigen en tragen van hart, dat gij niet beter gelooft aan al wat de profeten hebben gezegd. Moest de Christus dit alles niet lijden, en zo zijn glorie binnengaan?' (Lc. 24/25v). Moet ook de Kerk niet lijden, om de triomf van Christus' Rijk te verwerkelijken? Moeten wij niet lijden met Jesus, om met Hem in te gaan in de glorie?
De leerling is niet beter dan zijn meester (Mt. 10/24). Als wij Jesus' leerlingen willen zijn, moeten wij bereid zijn Hem op zijn Kruisweg te volgen. 'Zo iemand mijn volgeling wil zijn, dan moet hij zichzelf verloochenen, zijn kruis opnemen iedere dag, en Mij volgen' (Lc. 9/23). De vorst van de wereld en zijn trawanten, die Jesus hebben gehaat en ten dode vervolgd, zullen ook zijn leerlingen haten: 'Zo gij van de wereld waart, zou de wereld beminnen wat haar toebehoort; maar omdat gij niet van de wereld zijt, maar Ik u uit de wereld heb uitverkoren, daarom haat u de wereld' (Jo. 15/19). Onder die vijandschap zullen wij te lijden hebben, naarmate wij ernstiger trachten, ware volgelingen van den Goddelijken Meester te zijn.
Maar niet alleen onder de haat van anderen hebben wij te lijden, doch wij lijden aan onszelf. Wij moeten de oude mens afsterven met zijn begeerte en Gode vijandige zin, en die oude mens, het is een levend deel van ons eigen wezen, zodat die versterving snijdt tot in ons vlees. Daarom schrikken we er voor terug. Maar dan neemt de Hemelse Vader het snoeimes, om de ranken van Jesus' wijnstok te zuiveren (Jo. 15/2). Wanneer wij ons laten betoveren door de fata morgana van aards geluk, dan scheurt Gods hand het ijle web uiteen. Onze hoop of verwachting wordt verijdeld, onze gezondheid geknakt, lieve banden verbroken.
Het lijden is ons deel. Wij hebben ons daartoe bereid verklaard, toen wij in ons doopsel beloofden, te verzaken aan de duivel, aan zijn werken en aan zijn ijdelheden. Toen namen wij de vijandschap op ons van de Satan en zijn werktuigen, toen aanvaardden wij de kruisiging van onszelf. De Vasten is bij uitstek de tijd, om die lijdensbereidheid te belijden en te vernieuwen. Niet alsof vasten, in zijn huidige vorm of ook in zijn ouderwetse strengheid, het werkelijke lijden is. Dat is feller en schrijnender, het snijdt dieper in ons wezen. Maar het vasten is een symbool van onze