(hetgeen ook het ‘oude’ is) het lyrische, het zinnestreelende en zinnebeeldige, het rhytmische, enz.
Zij beschouwen het nieuwe dan als een nieuwen vorm van het oude. Nu is een der hoofdhoedanigheden van het nieuwe juist het ‘vorm-looze’. Wanneer men begrijpt hoe dit bedoeld is, zal men ook dadelijk het bedriegelijke namaak kunnen herkennen.
Er bestaat dus behalve ‘het nieuwe’ ook nog een bedriegelijk namaak: het quasi-of pseudo-nieuwe. Naast het oude, het ‘oude in nieuwen vorm’, het moderne. In het ‘moderne’ is ook, al betreft het slechts den vorm, een zeker percentage nieuwe mentaliteit, doch dit percentage is zoo gering, dat het nooit tot 100% = mutatie kan opklimmen, en plotseling, volledig, ‘nieuw’ kan worden.
Waarin bestaat nu het wezenlijk nieuwe, zoodat we een maatstaf hebben voor nieuw en quasi-nieuw?
Het nieuwe behoeft niet noodwendig het aangename te zijn! He is te definieeren als de verrassende ontdekking van een nieuwe afmeting in ons zelve.
Gesteld wij zijn altijd in een klein dorp ingesloten geweest, afgesneden van de cultuur, opgevoed tusschen de geiten en ‘het’ kool.
Een verbinding met de groote stad bestaat nog niet. We nemen stilzwijgend aan, dat de geheele wereld uit geiten en kool bestaat. Maar plotseling, zonder (merkbare) voorbereiding voert een sneltrein ons langs onbekende oorden en naar een groote stad. Deze verplaatsing in groote snelheid, is niet slechts geheel nieuw voor ons, doch al onze waarnemingen buiten geiten en kool zijn nieuw. We zullen voortdurend ‘verwonderd’ zijn, evenals kinderen en deze verwondering, die het kind zoo gunstig met den alwetenden bourgeoispapa doet contrasteeren, deze verwondering, welke Aristoteles als den grond van ons bewustzijn aannam, is genetisch voor datgene, wat wij dan later als een ‘verruiming’, ‘verbreeding’, ‘verdieping’ van ons, voorheen vlak, bewustzijn aannemen; m. a w. de ontdekking eener nieuwe afmeting in ons zelve. De schaal onzer waarneming verandert. Een Eskimo maakt dit bang. Het nieuwe, ik zei het reeds, is niet à priori het aangename! De Eskimo, die in Londen een verkoudheid oplied, voelde zich zoo radeloos door dit verschijnsel (historisch!) hetwelk hij niet kende, dat hij onmiddelijk naar zijn land terugwilde.
Natuurlijk, wanneer het nieuwe niet aangenaam is, houden we ons liever bij het oude.
Het nieuwe is dat wat ons in verwondering brengt (1e stadium), wat ons innerlijk ‘verdiept’, d.w.z. wat moedwillig de sluier die ons innerlijk uitzicht vervaagde en belemmerde, verscheurt (2e stadium). Wat de schaal van ons denken en waarnemen verandert. Wat ons een ander punt ten opzichte der (‘werkelijkheid’ doet innemen en daardoor onze gezichts hoek verandert, datgene in projectie toont wat voorheen plastisch was. (3e stadium). Het nieuwe wordt dan de graadmeter onzer (en anderer) potentie, de impuls waaruit we, onze relatie met de buitenwereld herstel lende, denken, zien, handelen, voortbrengen en kwaad doen.
(Zij die een aeroplane-vlucht maakten, zullen zich deze nieuwe wijze van physiek zien en de ‘emotie’ daarvan herinneren.)
‘We hebben den vuistslag lief - den stouten sprong...de vernielende beweging der anarchisten - we zullen den oorlog pryzen...de vrouw dooden...kunst kan slechts geweld en gruwelijkheid zijn...’
Zoo zongen eens de Futuristen - of juister: zong de Futurist, want Marinetti staat nog wel altijd op het standpunt - van voor 15 jaren.
Severini schildert ‘Guido Reni’ en verdedigt deze schildermanier, waartegen het futurisme juist te velde trok, met de woorden: ‘Pourquoi?...Parce que je suis futuriste.’