bruikelijke tirade-vuurwerk, dat men maar eens moet lezen (indien men dat nog kàn) om te beseffen, dat het den redacteuren er om te doen is, het met de burgerlijke normen van ‘Ethiek’ en ‘Esthetiek’ op een accoordje te gooien, opdat beide zich in 'n soort kunst-met-gebed zullen vereenigen. Deze margarine wil men ons dan in 't vervolg op de boterham smeren. Men wil ons de tractaatjes-moraal der kanselliteratuur van vóór '80 netjes opgepoetst met poetspomadesymboliek (Hebt u niets vergeten?) weer opdringen als nieuwe of minstens echte, menschelijke kunst. Alles goed en wel, maar wij lusten deze kristelijke restantjes uit den baard van meneer Havelaar (wij verklaren den oorlog aan alle troetelbaarden!) niet en al vinden de jongedames de ‘Margarinalia’ van meneer Coster ook nog zoo ‘dol’ en ‘zaaalig’, wij ontkennen, dat hierin ook maar 1 gram nieuw inzicht voorhanden is. Wij walgen van dit opgedirkte eneuchisme (- Naturellement, tu as peur que le vent soulève ta jupe et que nous apercevions ton sexe qui est faux; tes cheveux aussi sont faux, tes dents sont fausses, tu as un oeil de verre etc. Picabia).
Wij weten wel, dat alle levensbange moraalpredikers den opstand van den geest trachten te bezweren, door te wijzen naar het verleden en te smalen op de nu-en-straksers. Maar wij weten ook, dat religie en moraal verschijnselen zijn van levensimpotentie en zelf-kleptomanie. Ook, dat alles mogelijk is, behalve een verzoening tusschen nu en gisteren.
Houdt uw sexe dus maar geheim en uw hoofd maar achterste voren op uw romp, opdat ge vooral dat verleden, waarmeê ge zoo innig zijt verbonden, niet uit het oog verliest.
Hoort! Hoort! De stem van den koster in deze muffe kerk, waarin men alleen den verleden tijd van het werkwoord ‘leven’ kent. Hoort! Hoort!
‘Nog altijd is het Nederlandsche geestesleven te zeer verdeeld in twee scherp-gescheiden kampen: zij die de bevrediging hunner geestelijke behoeften zoeken in godsdienst en moraal, en zij die deze bevrediging vóór
alles vragen aan de schoonheid of de kunst. En toch moeten wij het feit onder de oogen zien, dat geen machtig geestelijk leven mogelijk zal zijn in Nederland, wanneer niet beide stroomingen zich vereenigen om zich tot een hoogere eenheid om te vormen. Altijd was dit zoo! Alle groote geestelijke openbaringen van het verleden waren terzelfdertijd èn schoon èn religieus, en het was eerst aan deze eenheid, dat zij hun onsterfelijke grootheid ontleenden. De religieuse gevoelens kwamen uit zulke diepten van persoonlijk beleven opgerezen, dat zij schoon werden door den gloed en de kracht der ziel die ze bewoog en uitsprak, en alle schoonheid die van de aarde uitging, richtte zich naar aanbidding. Geen groote kunstuitingen in het verleden, die niet hun hoogtepunt vonden in een geweldig gebed, en zich met dit gebed in een oneindigheid verloren’.
Wij hopen, dat velen gesticht zullen worden en zich zullen bevredigen aan deze geestelijke behoeften, maar wij hebben dat alles in het Predikbeurtenblad al beter gelezen. Zullen wij nu iedere maand getracteerd worden op deze tractaatjes-literatuur, dik belegd met predikantenpathos? Werkelijk?
Dan Dada doe uw werk!
B.
- (Uit de Provincie). - Ornamentale Journalistiek. De provinciale pers schijnt zich, waar het nieuwe kunst betreft, voor hare ‘kritieken’ van een bepaald patroon, motief: ‘You never can tell’ te bedienen.
Ons bereikten twee dagbladen met artikels over ‘De Stijl’. Wij willen onzen lezers een kleine proeve van deze soort ornamentale journalistiek niet onthouden. Op de eerste pagina van ‘Voorwaarts’, een sociaal-democratisch dagblad (16 Oct. 1920) lezen we, na de gebruikelijke krankzinnigverklaring aan het adres van onzen medewerker I.K. Bonset: ‘Hebben we echter veertig jaar geleden ook niet gelachen om de “brabbeltaal” der nieuwere dichters en is die “gekke” Nieuwe Gids toch inderdaad