Y. En het domineeren der tragiek is opgeheven doordat vorm teniet gedaan is?
Z. Vorm houdt door zijn begrenzing de uitbreiding tegen: dit is de tragiek. Zou nu de begrenzing opgeheven worden, zoo zou de tragiek verdwijnen, maar daarmede ook alle voor ons reëele verschijning. In beelding kan de begrenzing dus niet geheel opgeheven worden, maar wel hare domineerende macht. De begrenzing moet verinnerlijkt worden: vorm moet tot het rechte vervolstrekt worden.
Y. En de uitbreiding?
Z. In vorm beeldt de uitbreiding zich meestal vaag tegenover het bepaalde van de begrenzing. Vandaar dat de laatste domineert: Uitbreiding, de beeldende manifestatie der levenskracht, moet van het vage tot het bepaalde gebracht worden, om beeldend te kunnen werken, om de verinnerlijkte begrenzing gelijkwaardig te kunnen tegenstaan.
Y. De Nieuwe Beelding is dus de beelding van verinnerlijkte begrenzing en tot bepaaldheid gestelde uitbreiding?
Z. Ja. En ik zeide U reeds dat dit beelding in het rechte en vlakke inhoudt: uitbreiding en begrenzing worden door het rechte alleen gelijkwaardig gebeeld. Deze twee uitersten treden beeldend op door het uiterste verschil in stand: door den rechthoekigen.
Y. En hoe beelden uitbreiding en begrenzing zich als kleur?
Z. Door verhouding van kleur, maar ook door de kleur zelve. Zooals de lijn open, recht moet wezen om uitbreiding in bepaaldheid te beelden, zoo moet de kleur daartoe open, puur, klaar zijn. Is zij dit, zoo straalt zij de levenskracht uit, is zij gesloten, troebel, zoo houdt zij deze tegen en beeldt domineerend begrenzing, tragiek. Door hare techniek, vooral door vervlakking, is de Nieuwe Beelding in staat ook door de kleur tot gelijkwaardige uitbeelding van het een en het ander te komen.
Y. Wat U van de lijn en de kleur zeide zijn dus algemeene waarheden....vreemd, dat ze toch niet algemeen als waarheden erkend worden!
Z. Dat komt door de subjectieve ziening: hòe we lijn en kleur, hòe we uitbreiding en begrenzing zien, het hangt af van den aard, van de ontwikkeling onzer eigen levenskracht. Daarvan hangt het af welke verschijning we als ‘de ware’ zullen erkennen.
Y. En daarnaar zullen we ook onze omgeving inrichten?
Z. Zeker. Om in harmonie te leven moet onze omgeving overeenstemmen met onze innerlijke levenskracht. Op artistiek gebied: hetgeen ons omringt moet zòodanig zijn dat het den aard onzer levenskracht vertolkt. Voor den aesthetischen mensch is het even noodzakelijk zijn woning of vertrek naar dien aard in te richten als te eten of te drinken, want hem is het aesthetische gelijkwaardig aan het materieele.
In de tegenwoordige maatschappij denken de menschen eigenlijk alleen om het natuurlijke, en dat onder den schijn van het niet te doen.
Y. Inderdaad! alles draait om het physieke.
X. Maar hoe kàn dat ook anders, 't is toch de eerste noodzaak!
Z. Voorzeker: juist dàarom moest de mensch het hebben zonder er zich geheel op behoeven te concentreeren. Als het materieele minder moeilijk te veroveren was, zou het vanzelf zijn groot gewicht verliezen. In de nieuwe maatschappij moet het materieele ons als het ware automatisch ten dienste staan -