de uitdrukking der kleur. We moeten echter niet vergeten dat de kleur der lucht rondom het rood der maan ook hare beeldende waarde heeft: het blauw stelt het rood tegen en heft reeds veel van het tragische op. En voorts, hoe mèèr we de verhouding der kleuren en hoe minder we de kleur zelve zien, hoe meer we los van het bizondere, en daarmede van de tragiekbeelding, zullen komen.
Y. Nu ik U beiden zoo aldoor over verhouding hoor spreken wordt mij duidelijk hetgeen ik reeds vaag gevoelde, n.l. dat we het zichtbare als een geheel moeten zien, als een geheel waarin niets te missen is, waarin alle dingen deelen en dus onmisbaar zijn. En nu zie ik dat de uitdrukking van het zichtbare afhangt van de plaatsing dezer deelen.
Z. Ja, alle dingen zijn deelen van het geheel: elk deel krijgt visueel zijn waarde door het geheel en het geheel door de deelen. Alles beeldt zich door verhouding. Kleur bestaat slechts door andere kleur, afmeting is er door andere afmeting, stand is er alleen doordat andere stand daar tegenover staat. Daarom noem ik verhouding het principieele.
Y. En toch....als ik, bijvoorbeeld, de maan beschouw en haar zie als ding-op-zichzelf, is zij mij toch ook zoo schoon alleen reeds door de kleur, den vorm!
Z. Alles als ding-op-zichzelf beschouwd is voorzeker schoon, maar het is een begrensde schoonheid. Door iets als ding-op-zichzelf te zien, scheiden we het van het geheel: de tegenstelling ontvalt ons - we zien geen verhouding meer, maar kleur en vorm. We zien naar een kleur, naar een vorm; we meenen die te kennen, maar zoo gesloten als vorm, zoo diep als kleur is, zoo begrensd is onze kennis er van. Zien we de dingen als een bizonderheid, als een afgescheidenheid, zoo droomen we weg in vage onzekerheid, in allerlei veronderstellingen. Het éene wordt slechts door het andere gekend, zooals alle wijsheid ons leert.
Y. Maar gesteld dat er alleen het éene zichtbaar is, gesteld dat we slechts éen ding zien, hoe zullen we dit eene door het andere, dat er niet is, dan kennen?
Z. Zooals het éene plus het andere, dus zooals de tweeheid, het geheel, is, zoo is ook het éene. Het eene komt ons slechts voor als het eene: inderdaad is het weder een tweeheid, een geheel. Elk ding toont in het klein weder het geheel: de microis de macrocosmos in samenstelling gelijk, zegt de wijze.
We hebben dus slechts elk ding op-zichzelf beschouwd, het éene, te zien als een tweeheid of veelheid - als een complex. En, omgekeerd. elk ding van een complex dingen te zien als deel van dat complex: als deel van een geheel. Dàn zien we steeds verhouding, dàn kunnen we steeds het éen door het ander kennen X. Ja, het éene is slechts in schijn het éene; het is deel van het geheel en tevens geheel van deelen...dit zien we duidelijk in alle schilderkunst naar voren komen.
Y. Maar wat zal ons nu in al deze verhoudingen hoûvast geven?
Z. In deze veranderlijkheid van verhoudingen is éene onveranderlijke verhouding; beeldend treedt deze naar voren door den rechthoekigen stand, beeldend geeft deze ons hoûvast.
Y. Daarom sprak U over den rechthoekigen stand, toen we het over de rust van dit landschap hadden?