Architectuur en haar ontwikkeling. (vervolg).
Door Robt. van 't Hoff.
In het laatste artikel over dit onderwerp werd in enkele zinnen getracht te doen uitkomen op welke wijze de organisch-plastische architectuur als Unity Church ontstaan is. Alle, in de buiten- zoowel als in de binnen-architectuur gevormde deelen zijn een direct gevolg van de ontwikkeling der horizontale doorsneden waaruit de drie dimensionale bouwkunst zich opbouwt. Van de vroegere zoogenaamde éénzijdige gevelarchitectuur, waarbij de beelding feitelijk in twee dimensies plaats had, en waarvoor zelfs prijsvragen werden uitgeschreven, is geen sprake meer, omdat deze architectuur - indien hier van architectuur gesproken kan worden -, niet zooals de tegenwoordige bouwkunst zich ontwikkelt tot een organisch, alle onderdeelen samenbindend, geheel.
De oorsprong van de schuine of gebogen lijn - van het horizontale of verticale af - welke nu vervalt, is dan ook niet te vinden in de horizontale doorsneden, maar wel op de gevelteekening. Het oneindig aantal doorsneden, op verschillende hoogten genomen, die men zich van een schuin dak of steenen toog kan voorstellen, veroordeelen reeds zich zelven [zie verder artikels van Mondriaan en van Van Doesburg over het schuine en het gebogene].
Bij gewapend beton zijn alleen de toepassingen in horizontale en verticale richtingen consequent, ofschoon men ten onrechte en geheel tegen de beteekenis van het materiaal in, schuine daken in gewapend beton aantreft. Deze ontnemen dan ook het ware structieve karakter aan dit materiaal. Sindsdien is de reden van bestaan van de toog als overspanning in bak- of natuursteen en het schuine vlak als gevolg van lei-, pan- of rietbedekking door toepassing van dit nieuwe materiaal vervallen.
Met de vele factoren waarmee rekening gehouden moet worden om een zuiver nieuw werk te verkrijgen is, behalve de organische schacht of koker waarover in een volgend artikel geschreven zal worden, de horizontale afdekking of afsluiting der ruimten dan ook één der belangrijkste. Bij economischen bouw zal als regel deze bedekking uit één stuk de meest bruikbare, de meest logische zijn. Indien de ruimten ten opzichte van elkaar echter verschillend van hoogte zijn, zullen de afdekkingen een plastische werking hebben. Uit een doelmatig en aesthetisch oogpunt staat echter nog te bezien, welke van de twee volgende toepassingen de juiste is: de afdekking welke over den buitenmuur heen steekt, of de optrekking van den buitenmuur hooger dan de afdekking. Beide oplossingen zijn op Bijlage VIII van dezen jaargang waar te nemen en wel op de volgende wijze toegepast: de afdekking welke over den buitenmuur heen steekt sluit een muurvlak af waarin zich lichtopeningen bevinden, terwijl bij de optrekking van den buitenmuur boven de afdekking de lichtopeningen zich in de afdekking zelve bevinden. Deze laatste oplossing kan ook voor andere doeleinden gebruikt worden, men denke hier aan balkons of ‘roofgardens’ en het nut van deze in dicht bevolkte centra.
Bij de eerste oplossing wordt de hoogte van het gebouw bepaald door de hoogte van het plafond der bovenste verdieping(en) ten opzichte van den grond. Het overstek beschut den buitenmuur, terwijl daar waar het licht in de vertrekken door raamopeningen het sterkst