De Stijl 1 1917-1920
(1968)– [tijdschrift] Stijl, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 96]
| |
Mejuffrouw Edith Pijpers contra de moderne beeldende kunst.In moderne kunst zal alle nuance ontbreken. Zij is het terugkeeren tot het elementaire. - de grondvormen - en daarin is ze gedoemd, éens te verstarren en te sterven. In den grondvorm, wordt de vorm begraven.... De moderne kunst is geest, en alle liefde ontbreekt er aan, - dat wil zeggen, de volmáakte consequentie van de moderne kunst, de zuiverste voltrekking ervan is liefdeloosheid, emotieloosheid, en ènkel cerebralisme. De moderne kunst is vivisectie, ontleding, moording van de natuur; ze is plundering. Kaal, koud en ledig, zal de eens zoo schoone hof staan, - alle bloemen geplunderd en geroofd, ontleed in duizend deelen, verspreid en uiteengevallen. - De kunstenaar wordt geleerde, hij kent niet meer den schroom, den droom, de liefde en angst, om iets schoons te beroeren. Neen! hij vat de schoonheid aan, met forsche onderzoekende handen. en experimenteert en legt de fundamenten bloot. Koud zullen wij staan voor die huizen als vliegmachines, als automobielen en stoombooten, waarin de wanden vlak versierd zijn met meetkundige figuren. Wie zal er ooit toe komen, een modern beeldhouwwerk te streelen, met vingers vol liefde, zooals men met innigheid de haren van een geliefde streelt? - of een oud Tanagrabeeldje? Zeker, streelen is nog een zinnelijk element, en zelfs de liefde moet totaal vergeestelijkt worden. Maar daarmede wordt ze ook steriel. Zoo'n modern beeldhouwwerk, daar staan wij koel voor, en denken, bestudeeren, of alles voldoet aan de eischen. Als inquisiteurs staan wij voor deze uitingen, èn als speurders. Het heeft niets meer voor ons, van de fetisch, - die wij aanbidden, - en in den bloeitijd van deze kunst zal alle aanbidding uitgeschakeld zijn. Wij knielen niet meer, als voor vroegere kunsten, wij staan rechtop, strak, als de strakke uitingen van deze kunst en redeneeren er zakelijk over. De Egyptische kunst is bij deze vergeleken, nog een aanbiddelijke, teedere, innige, bij al hare grootschheid en monumentaliteit. In de verheven monumentaliteit van de Egyptenaren ligt nog een aanbiddelijke teederheid, - omdat er de vereering voor de Godheid in is uitgedrukt. - Dit toch, mits de moderne kunst absoluut. - Ze is hopeloos van uiteenvalling en ongeloof. Er is gelijkenis tusschen de Archaische en de moderne kunst. Ook thans wordt het primaire gezocht, en keeren we dus terug tot het primitieve. Maar zónder de primitieve argeloosheid. Het bewuste, experimenteele, maakt deze moderne kunst, zoo koud, zoo zielloos, zoo wanhopig verlaten, dat ze onzen haat opwekt. En toch daar gaan wij heen, - naar dien tijd. Die tijd zal éens tot bloei komen, en dan weer vervallen, omdat zij tot dood gedoemd is. En met een gretigen dorst, zal de kunstenaar zich weer drenken gaan aan de natuur. Onze tijd voert naar het koude, het verstarde - niet naar het verhevene, omdat het geloof ontbreekt, omdat de zuivere geest gezocht wordt, en het gevoel uitgeschakeld, het gevoel, dat toch de draagster is van het geloof. De moderne schilderkunst wordt architektonisch, - de beeldhouwkunst wordt dit ook. Van het picturale vervalt zij in het architektonische, - in plaats van zuiver monu- | |
[pagina 97]
| |
mentaal te worden. De Egyptenaren waren nog monumentaal, de modernen zullen architektonisch zijn. In de beeldhouwkunst zullen de vormen van het gebouw gebezigd worden. De zuiverste uiting van moderne kunst is feitelijk de punt, - en wanneer ze dit bereikt zal hebben, bereikt ze met recht het doode punt. En toch zal deze nieuwe richting nooit zuiver doorgevoerd zijn, zoolang ze nièt dat doode punt is. Het méest elementaire is toch wel de punt. Van een punt gaat àlles uit, de lijn, de cirkel, driehoek, kubus, pyramide etc. - Alle gecompliceerdheid dient gemeden. De uiterste eenvoud dient gezocht. Alle emotie moet uitgesloten, persoonlijkheid en individualiteit bestaan niet meer. Welnu! keeren wij dan tot de punt, - de punt, die volkomen evenwichtig is, en zuiver van compositie, in elk vlak aangebracht. - Wie weet komen wij nog tot de aanbidding van de punt, de kern, den oorsprong, den god van het heelal. Wellicht is de punt, het geloof van de toekomst, het centrum en eindpunt van de moderne kunst is zij zeker. Vreemd dat haat ons vervult, als wij denken aan deze punt. En het zonderlingst van al is nog, dat de punt niet te teekenen is, niet uit te beelden is. En toch is voor ons de zuivere natuur en de photografie er van geen kunst. Dit spreekt. Natuur, gezien door de phantasie, de levenswijsheid, de berustingGa naar voetnoot1) van den kunstenaar, is kunst. Er zijn vele gezindheden, en geesteshoudingen, waar doorheen gegaan, de natuur door den kunstenaar tot kunst herboren wordt. Op eigen wijze gezien en weergegeven. De ziel trilt in de verf, in de kleuren, in de lijnen, in zwart en wit, of rijst omhoog, klaar en statig, als een vlam.
De bioscoop, is voor de onontroerden, is voor degenen, die zèlf de natuur niet kunnen zien; - die op een doek of een plaatje menschen willen zien loopen en leven en hun romannetje voleinden. De natuur laat hen leeg, - maar op het plaatje, zonder ziel, wordt hun nieuwsgierigheid voldaan en hun ledigheid een tijdje afgeleid. Op het bewegende plaatje vinden zij een boom mooier dan in de natuur, omdat de verheven, wijde geest, die leeft in de natuur, aan dat plaatje ontbreekt. Voor dien geest zijn zij bang, dien begrijpen zij niet en kunnen dien niet ombeelden in eigen ziel, - en dàarom is het ziellooze plaatje hen beter, - het rukt hen niet uit hun dagelijksche sfeer van gemakkelijkheid en laag-bij-de-grondschheid. Alles wat te is, is over de grens heen. Men wil wég van de imagerie, en drijft dit zoo ver, dat zelfs géen vorm meer herinneren mag aan de natuur. De natuur moet ontleed worden. O vreemde weg, die tot de meetkunde leidt, die wetenschap is. wat rest hier nog van de kunst, dan kunstigheid. Niemand kan de kunst van zijn eigen tijd volkomen verstaanGa naar voetnoot2). Niet zien of ze groot is, of doodGa naar voetnoot3). En àllen worden getrokken nàar die nieuwe kunst, naar het nieuwe, omverwerpende, naar het àndere; geen die er niét door beïnvloed wordt. Het is fascineerend. | |
[pagina 98]
| |
Men tracht te begrijpen, - en nièt stil te staan bij het oude, - hóe schoon dit oude ook was. Maar is er niet ook een gevaar, dat men wennen kan aan het nieuwe, - (of aan 't oude v.D.) en door begrijpen zelfs tot waardeeren komen kan, of tot een ingebeeld enthousiasme. Men kan gloeiend, enthousiast redeneeren, over de moderne ideeën en de kunst, - maar wordt men warm bij het aanschouwen? Overtuigd? Volkomen voldaan en bevredigd? Koud zullen we gaan tusschen al die uitingen van wetenschap en wetenschappelijke kunst en ook ons hart zal zijn zonder liefde. Zelfs de liefde wordt cerebraal, experimenteel, - in deze tijden van ontleding. Dit is geest, - en geest staat hooger dan gevoel: voor het gevoel is in de plaats gekomen, de zinnelijkheid, - de intuitie is uit elkaar gevallen in geest en zinnelijkheid. Uiteengevallen is deze moderne tijd, en nòg uiteengevallener zal hij worden. En in ons hunkert het, ons daarbij aan te passen. Omdat deze aanpassing ons vrede brengen zal. En de verwardheid en wanhopigheid van alle tegenstrijdige woelingen in onzen geest en ziel, zullen pas dàn tot rust gekomen zijn, - omdat wij, opgaand in de algemeene koude, onze eigen koude en eenzaamheid, minder zullen gevoelen. Nabloei. Deze wordt vaak gelaakt of minderwaardig en onrecht genoemd. Dit lijkt mij onrechtvaardig, De natuur werkt met overgangen, en al wil de moderne Kunst àlle overgangen uitschakelen, - het leven, dus de natuur, zal daar steeds mee blijven werken. Op een tijd van bloei volgt een tijd van nabloei en verval. Dit zijn de noodige, ja onontbeerlijke overgangen naar de nieuwe Kunst, den nieuwen tijd. En de kunstenaars, die die overgangen representeeren zijn niet onecht, maar oprecht, en product van hun tijd, de noodige schakels, ja de bronnen, waaruit het nieuwe ontstaat. Zij reiken nog heen naar het verleden, hunne liefde hangt nog te veel aan dat oude, en in hen wroet de verdeeldheid van het verleden en de toekomst, waarheen hunne zielen magnetisch getrokken worden. De absoluut-conservatieven lijden het minst. Ze staan vast in de schoenen van het verleden. De absoluut-anarchisten, de omverwerpers, die alle piëteit voor het verleden missen, lijden, door hun opbruischende kracht minder, dan zij, die op de grens staan en getrokken worden naar het verleden èn de toekomst. Soms lijkt het mij of de moderne kunst haar toppunt bereikt heeft in Toorop en Van Konijnenburg, - en of ze van nu af aan al uiteen gaat vallen, tot ze eindelijk sterven zal in het doode punt; - waaruit dan weer een jonge levenswarme kunst zal opbloeien, ten spijt van alle bioscopen, phonola's en volmaakte reproducties. Want worden de modernen niet dogmatici, - als de droge, deftige, geleerde Hollanders van vóor 80? Welk sterveling zal ooit naar de bioscoop gaan om kunstontroeringen te smaken? Die er heen gaan, hebben nimmer de kunst gczocht, óok niet toen de bioscoop niet bestond. Néen, de weg, die de moderne kunst inslaat, is die, welke voert naar het kunstlooze. De bioscoop en de wetenschap, dáarmee zal de moderne mensch zich moeten tevreden stellen, want de moderne kunst wordt wetenschap. Tenzij er een nieuwe godsdienst geboren wordt, is zij gedoemd te verstarren en te sterven. En mèt het nieuwe geloof, zal het gevoel, de liefde, de aanbidding terugkeeren, en dus ook de kunst. Vergaat de schilderkunst niet absoluut tot het ornamentale? Verdwijnt ze niet van het pittoresque? - wat toch haar eigenschap is? Als de beeldhouwkunst picturaal | |
[pagina 99]
| |
wordt is zij geen zuivere beeldhouwkunst meer, - ofschoon ze wèl kunst kan zijn. Als de schilderkunst, absoluut ornamentaal wordt, is zij geen zuivere schilderkunst meer, ofschoon ze wel kunst kàn zijn, maar dan ornamentale of versieringskunst. Bij de Japanners is de perspectieflooze schilderkunst, een vlakversiering, die tòch schilderkunst blijft. Bij de modernen zal ze verworden, tot zuivere vlakversiering in geometrische figuren. De naam schilderkunst zal niet meer bestaan. Waarom is een compositie, waarin niets elkaar draagt, slecht? Hebben de moderne componisten ook niet, met alle oude vormen gebroken, die de oude vereerden? En dissonanten ingevoerd. Als een dissonant recht van bestaan heeft, waaróm dan niet bogen die niet dragen etc.? Bij de futuristen bestaat de zwaartekracht niet meer. Armen bestaan apart van hoofd en romp - waarom is een compositie dan slecht waarin de figuren los staan, en elkáar niet-dragen? Gebruiken de moderne architecten bij het gewapend beton, niet gewaagde constructies, waarin bijna niets meer gedragen behoeft te worden? Men zegt: nu ja! perspectief en teekenen kan ieder leeren, Maar kan ook niet ieder (op dezelfde wijze) leeren, de meetkunstige vormen, de synthese, de elementaire grondvormen? Mij dunkt zelfs gemakkelijker. Daar hier alles op wéten berust. Alles is te leeren tot betrekkelijke hoogte. Ook de nieuwe richting. Of iemand zich boven dàt (wat ieder leeren kan) verheffen zal, ligt aan zijn innerlijk, zijn persoonlijkheid, - èn zijn toewijding en liefde! |
|