De Stem. Jaargang 4
(1924)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
Russisch gif en Westersch rationalisme
| |
[pagina 25]
| |
werd heel het leidende intellect van het land vernietigd, verpletterd of geknakt, en er bleef een somber, lamgeslagen Rusland over, waarboven de ijzige doodsche autocratie van Nicolaas I zich vastzette op een ondergrond van angst en haat. Mereskowsky heeft zeer treffend de atmosfeer beschreven, waarin deze mannen leefden: hun ideeën, die als alle maatschappelijke utopiën van vóór het wetenschappelijke socialisme, vaag bleven, de Rousseauiaansche rozekleurige ver teedering waarin zich een Russisch element van dwepende religiositeit voegde, de wanhopig roekelooze wijze, waarop zij zich de zekere overwinning lieten ontgaan, de spanning van het uur waarop de twee groepen: het oproerige en het trouwblijvende leger, elkander twijfelend aanstaarden, hulpeloos wachtend op het toeval, dat aan één der beide zijden een razende daadkracht moest ontketenen, - en de onwankelbare moed daarna, toen deze besluiteloosheid hen ten slotte bij honderden tegelijk in de folterende klauwen der Tsaristische rechtbank had geworpen. Over dit boek nu lezen wij de volgende critiek (curs. van ons. C.): ‘Mereskowsky geeft ons een roman over de Decabristen zonder dat hij ons iets over hun gedachteleven vertelt: hart en zenuwen, ziel als men 't zoo noemen wil, hier en daar ook even een vaag religieuse geest, daar is het boek vol van, maar van verstand, van intellect merkt men niets. Zijn helden zijn geen martelaren van een bepaalde doctrine, maar van een soort pantheïstisch-humanitair gevoel, dat zich net als vele pantheïstische ketterijen uit de middeleeuwen, meer door biologisch-psychologische aandoeningen dan door de gedachte laat leiden. | |
[pagina 26]
| |
Goddelijke het hoogste en in den waren zin des woords het belangrijkste was in den Godmensch en dat wij ook het menschelijke niet “al te menschelijk” mogen laten worden. Ook bij onzen evenmensch zullen we niet uitsluitend letten op wat wij met de dieren gemeen hebben.’ Men weet niet waarover men méér verbaasd moet zijn: over het feit dat zulke zonderlinge bewijsvoeringen nog mogelijk zijn, of over het nog vermakelijker feit, dat die bewijsvoering met zulk een doodelijken ernst en kalmste zelfverzekerdheid wordt voorgedragen. Men zie toch: hier wordt aan een romanschrijver, een kunstenaar, en dat wel plechtig in Europa's naam! verweten dat zijn figuren geen martelaren zijn van een ‘bepaalde doctrine’! - Maar dat - ...die figuren hart en zenuwen hebben, ‘ziel als men 't zoo noemen wil’! - En dat hebben van een ziel, dat zich laten leiden door ‘biologisch-psychologische aandoeningen’, is... een middeleeuwsche curiositeit. En verzekerd dat hij ons verbluft heeft, verzekerd dat de kracht en de geniale onverwachtheid van zijn uitval ons weerloos open maakt voor den laatsten stoot, volgt deze fataal, glijdt stil en doodelijk neer in onze dierlijke ziel: ‘ook bij onzen medemensch zullen wij niet uitsluitend letten op wat wij met de dieren gemeen hebben’! Men twijfelt aan zijn ooren. - Maar als dat nog rationalisme is, dan is dat bijna dolzinnige rationalistische Romantiek. Russische Romantiek zelfs, - als P. 't ons vergeven wil! Alleen in 't Rusland van 1860 heeft het rationalisme zich tot zulke bij na bekoorlijke dwaasheden laten verleiden, werden ziel en gevoel tot ‘dierlijke overblijfsels’ verklaard, alle Godsdienst uit het onweer afgeleid, en wat er dan nog aan geheimenis in 't leven overbleef, werd met de tooverformule: ‘de rest wordt morgen uitgerekend’, verdaagd. Maar de bitterste omstandigheden en groote persoonlijke gevaren verontschuldig den toen deze dwaasheden, en hulden ze in een | |
[pagina 27]
| |
gloed van kinderlijke heroiek. Men leed ervoor, men leed er zelfs alles voor wat een mensch kan lijden! En deze absolute practijk gaf aan deze kinderlijke reken-razernij, die iedere Europeër van dien tijd zich zou geschaamd hebben, een religieuse, een naar het mystische reikende waarde. Er had een wonderlijke omslag plaats. De Russische autocratie, die zich het mystisch mom voorhing, was in zijn wezen wreed-rationeel, een complex van kille staatkundige berekening, - dit Russische rationalisme werd dikwerf in zijn wezenlijkheid religieus en omvlamd van de extase van offerdronken, liefdevolle, pure en jonge zielen. En hier toont zich dus al dadelijk de gansche dwaasheid van P's beweringen. Nooit inderdaad heeft de bepaaldheid van een doctrine den mensch tot martelaar kunnen maken. Martelaar wordt de mensch alleen door de affecten die met dit doctrine samensmelten, waarvan het edelste de liefde is en het laagste de machtsdrift. Een idée krijgt pas kracht, treedt als kracht het leven in, wanneer 't door ‘hart en zenuwen’ gedragen wordt. En voor den kunstenaar, den romanschrijver die levende menschen schept, zijn dus deze ‘hart en zenuwen’ en deze ziel van alle ideeën het onherroepelijk wezenlijke. - Het doctrine zelve heeft daarnaast zijn waarde, die echter altijd relatief blijft, altijd door plaats en omstandigheden wordt bepaald. - Men geneert zich bijna dit nog te moeten zeggen! En wij zouden deze verpletterende openbaring van de dierlijkheid onzer ziel dan ook voor kennisgeving aangenomen hebben, wanneer niet even daarna het werkelijk aanvalsdoel van P. bloot kwam. Omdat Mereskowsky een boek geschreven heeft, moet Dostojewsky boeten. Dit kan men waarlijk plaatsvervangend lijden noemen: ‘Zekere Russische litteratuur is als een vergif voor ons Westersch rationalisme. Dostojefski's personages handelen niet - nooit! - naar | |
[pagina 28]
| |
motieven. Hun handelingen, de edelste evengoed als de gemeenste, zijn als het ware slechts opborrelingen eener dierlijke zieligheid. Meresjkofski past hetzelfde litterair-psychologische procédé toe in zijn roman over den tragischen strijd tusschen de liberale intellectueelen en de ten deele zeer “doctrinaire” autocraten van 1825. Het procedé is hier in flagrante tegenspraak met het onderwerp. Deze roman levert ons het duidelijk bewijs van wat wij, al klinkt het nog zoo pedant, niet anders noemen kunnen dan Dostojefski's verkeerdheid.’ Opnieuw twijfelt men aan het getuigenis zijner ooren. - En waarom heeft men ten opzichte van al deze op Dostojevsky gerichte strijdvaardigheid steeds de onwillekeurige neiging tot een vreedzame fluistervraag: ‘of het dan werkelijk waar is, dat men... of misschien: een boekje over Dostojevsky??.’ Of Frans Erens het heeft over ‘het gezwam der gesprekken’ dat men liefst moet overslaan (terwijl de handeling aller romans uit het gesproken woord wordt opgebouwd), of Van Senden spreekt over zijn al te gemakkelijk ‘al-vergeven’ (terwijl de strijd om zielsrust, de strijd om innerlijke vergeving de strijd is van gansch het werk) of Bierens de Haan ‘de heilige en de misdadiger op één lijn ziet staan’ (terwijl de strijd van goed en kwaad, de fanatische stijgingsdrang van iedere bladzijde letterlijk af te lezen is) het is alles even doelloos, even lichtvaardig, symptomen wellicht van een wrevel die te blind zelfs is om zich tot bewustzijn te willen opheffen, die dit helder bewustzijn haast moedwillig vermijdt. - Er is in dit alles een mistroostig teeken: het is of die prachtige dialectische traditie in Europa, die eerbied voor de objectieve waarheid, waarop wij ondanks alles trots zijn, begint ondermijnd te raken, ondermijnd door nerveusiteit en verveling, dezelfde soort nervosìteit, die zich over heel Europa heeft uitgebreid, toen de edele verwachting van het einde der oorlog volkomen in allen vernietigd werd, terwijl ondertusschen, als de grijnzende karikatuur dierzelfde verwachtingen, de Russische revolutie steeds door haar bloedigen gang ging! - Maar | |
[pagina 29]
| |
als de leidende geesten versagen, - wat dan van een publiek en de kleinere schrijvers te verwachten? En speciaal Dostojevsky is van deze nervositeit het slachtoffer geworden, als een speelbal letterlijk wordt hij meer en meer tusschen mode en anti-mode heen en weer geworpen. En in dit spel van mode en anti-mode komt P. nu nog haastig de rol van August de Domme voor zich opeischen! Deze August zegt het dapper en ineens. Hij heeft in Dostojevsky heelemaal niets gevonden, niets dan een aantal ‘dierlijke opborrelingen’. En dit mag nu een eindpunt heeten, een eindpunt van leege insolentie tegenover een groot schrijver. Moet men van deze verstandige wartaal nog iets weerleggen? Welnu dan: in enkele woorden. De vluchtigste lezing van Dostojevsky wijst reeds uit, dat juist zijn voornaamste figuren steeds naar motieven, juist te fanatisch naar motieven handelen, en aan hun motieven zelfs ten gronde gaan. Behoeft men naar Raskolnikov te wijzen, die moordde op... intellectueele motieven, die zijn ziel verstikte door intellectueele motieven? Het is voor den armen Raskolnikov om zich om te wentelen in zijn graf, - dat dezelfde Europeërs wier dialectiek zijn voorbeeld was, hem nu nog zijn motieven willen ontnemen, en zijn machtig systeem, waarop hij zoo trots was, en welks onhoudbaarheid hem met zoo bittere woede doorgroef, tot een ‘dierlijke opborreling’ gereduceerd wordt. En Iwan, en Schatow, en Stawrogin? Hun lijden is een smartelijk lijden aan motieven. En laten wij om kort te gaan de lijn doortrekken: heel de kunst van Dostojevsky is éen ontzachlijke probleemstelling, een slagveld van problemen, alleen zijn de problemen tot volledig levende menschen geincarneerd, alleen is de strijd dier problemen een strijd van menschen, omdat problemen slechts door menschen | |
[pagina 30]
| |
levende machten worden. Maar P. wil van menschelijkheid, van hart en zenuwen, niets weten, - een kunstenaar heeft zich aan ‘bepaalde doctrinen’ te houden! De rest is dierlijkheid, vierdubbele dierlijkheid. En daar de kunst toevallig de ziel tot vormen tracht te boetseeren, is voor P.'s dieper bewustzijn de gansche kunst ongetwijfeld een bestiale handeling. Laat P. dus niet talmen! Laat hij de vlucht nemen voor zooveel bestialiteit! Ook ons zal het geen diep verdriet zijn, zijn flapperende jaspanden om den hoek te zien verdwijnen. | |
Russisch en Europeesch denken.Toch heeft P. wel iets bedoeld. - Hij heeft het alleen niet weten te zeggen, en bracht het niet verder dan een zeker gestotter, waarvan het viermaal herhaalde woord ‘dierlijkheid’ de kern is. Hij wilde iets zeggen over de verhouding van het Westersche rationalisme tot het Russische denken, waarin een eigenaardige irrationeele inslag onmiskenbaar is. Hij heeft een soort van grove tegenstelling voor oogen zien zweven: Europeesch denken, dat is logisch denken, en Russisch gevoel, dat is dierlijkheid! Deze tegenstelling is natuurlijk tot in het belachelijke vergroofd. Het zou reeds een onzinnige bewering zijn, dat de Russen niet zouden kunnen denken, dat zij het wapen der logiek niet zouden weten te hanteeren. En daarnaast is het een feit, dat ook in Europa en Amerika, voornamelijk dank zij William James en Henri Bergson, de irrationeele denkwijze eveneens veld gewonnen heeft. - Maar toch blijft er wel zeer zeker een tegenstelling bestaan tusschen Rusland en Europa, voorzoover het betreft de aangeboren of door de omstandigheden bepaalde denkwijze. Men zou deze tegenstelling wellicht zoo kunnen definieeren: | |
[pagina 31]
| |
in Europa is het denken min of meer een van het leven gescheiden macht, het denken denkt zich zelf volgens zijn eigen wetten, in Rusland daarentegen, waar de mensch en ook de denker zich onophoudelijk heeft moeten verweren tegen druk van alle zijden, tegen de voortdurende bedreiging van zijn meest elementaire levenszekerheid, tegen autocratie, verstikkende discipline, honger en armoede, - blijft het denken dichter bij het leven, geen gedachte bijna die hoe vaag ook, niet in laatste instantie het heil van het leven, de beste levenswijze voor den mensch beoogt. Van den Europeeschen mensch heeft men dikwijls met recht kunnen zeggen: dat hij te veel dacht, en daardoor zichzelf en anderen schaadde; den Russischen mensch kon men dikwijls toevoegen: dat hij te weinig dacht, dus zich niet verweerde, dus de speelbal werd van alle wreede machten om hem heen. In Europa denkt het denken zich zelf, volgens zijn eigen wetten, volgens de in zijn eigen wezen opgesloten noodwendigheid, onbekommerd in welke conclusie het ten slotte zal eindigen, onbekommerd of het laatste woord een ja of neen zal zijn, - in Rusland ontstond het denken steeds uit den directen nood des levens en richtte zich naar dien nood des levens. Maar het gevaar van het Europeesche denken is, dat het zich van het leven verwijdert, en zich verwijdert op deze wijze: dat het eenmaal van het leven weggedwaald, een macht op zichzelf wordt die vroeg of laat zich in beweging zet en in den vorm van twijfel of levensverachting zich op het leven werpt. - Het is gevaarlijk, twee zulke vage grootheden als ‘Europa’ en ‘Rusland’ met elkander te vergelijken, en het is beter deze vergelijkingen zoo weinig mogelijk te hanteeren. Maar hier heeft men onmiddellijk een verschijnsel dat de bijna concreete werkelijkheid dier vergelijking bewijzen kan: Europa heeft een philosophie, en ieder | |
[pagina 32]
| |
land heeft weer zijn philosophische school die aan dit groot gebouw der Europeesche philosophie heeft medegewerkt, - Rusland, zoo intens levend naar den geest, bezit desondanks niet eenmaal één enkel philosoof! Rusland heeft alleen groote kunstenaars en litteraire kunstwerken, - maar kunstwerken van zoo machtig en complex karakter, dat zij in hun schoonheid een rudimentaire en gloeiende levensphilosophie besloten houden. Een sterker bewijs voor het levens-gloeiende karakter van het Russische denken kan niet gegeven worden. De grootste Russische kunstenaars waren tevens de groote Russische denkers, en toen er eindelijk een Russische philosoof van beteekenis opstond, vond hij niets anders te doen, dan de hartstochtelijke aanduidingen van Dostojewsky tot systeem en abstractie om te smedenGa naar voetnoot1). - Doch deze kunstenaar-denkers van Rusland daarom de eigenlijke denkkracht te ontzeggen, het zou onzinnig zijn. Er is geen schrikkelijker logiek dan die van Dostojevsky b.v. denkbaar, vooral wanneer hij de argumenten samenvat waarvan de logische opstand tegen het leven zich bedient en die hij zelf zoo huiveringwekkend scherp doorleefde. Maar nu is het eigenaardige, deze dialectiek beweegt zich niet, als in Europa meestal, in een van het leven afgezonderd systeem; zij beweegt zich in en doormiddel van een menschenziel en onmiddellijk ervaart men den weerslag van dit denken op deze menschenziel en op haar omgeving. Formuleert zij den opstand tegen het leven, dan toont zij onmiddellijk aan wat deze opstand te weeg brengt in den mensch zelf. Met demonische feilloosheid zien wij deze logiek op het leven aanrukken, als een onmenschlijke mechaniek van fonkelend-bewegende messen, - doch ook dat andere ziet men: de verwoesting die zij | |
[pagina 33]
| |
brengt, de kramp der ziel zelf die deze verwoesting van zich uit laat gaan, en eindelijk de tegenaanval van het leven tegen de duistere, demonisch-mechanische macht, waardoor het zich bedreigd voelt. Als nergens elders in Europa ziet men dus het levend poperend mechanisme van het denken zelf, - mensch en gedachte als één onscheidbaar geheel in een dikwijls onduldbaar-smartelijke wisselwerking. De idée werd mensch en de mensch werd idée, - zijn gedachte is verstikkende asch over zijn ziel of de levensvlam die hem verlicht en als een gloed van vreugde doorvloeit. Vooral in Dostojevsky heeft dit schouwspel, het schouwspel van den mensch die denkt, de gedachte die denkt in den mensch, strijdt met andere machten, ondergaat of zegeviert, een zekere weergaloosheid bereikt. Ook in Europa roept men dikwijls andere krachten te hulp, die de tyrannie van logiek en techniek moeten breken, maar wat bij James b.v. met zijn pragmatisme en Bergson met zijn intuïtie een voorzichtige bezinning was, een terugnemen en compromiszoeken, - dat heeft bij den Rus Dostojevsky eenvoudig het geweld en de spontaneïteit van een natuurexplosie aangenomen. En het is deze absolute vermenschlijking der gedachte, die wij een der kostbaarste dingen kunnen noemen die Rusland ons gegeven heeft. Want het denken komt uit menschen voort, en is voor menschen. De mensch was het begin en de mensch is het eind. Alle zoeken van de waarheid is een zoeken van de beste levenswijze voor het lichaam en de ziel en ook de meest koele Westersche, meest gesystematiseerde philosophie, waar alle menschelijkheid tot begrippen is getransponeerd en waarin deze begrippen hun autonoom spel schijnen te spelen, verbergt nog in zijn diepte de drijfkracht van dit eerste verlangen, en als deze geheime drijfkracht is gestorven in dit systeem, dan eerst is het scholastiek geworden en gevaarlijk voor het leven. | |
[pagina 34]
| |
Hiermede is zeker niet gezegd, dat de waarschuwing die vanuit de Russische mentaliteit tot ons spreekt, de waarschuwing dat het denken een menschelijke actie is, zich onmiddellijk voor den Europeeër tot een dogma zou moeten vastzetten. Daaruit zou niets dan onheil komen, en de prachtige Russische geest zou inderdaad op deze wijze Russisch gif kunnen worden. Al heeft de wereld in Dostojefsky het zeldzame type gehad van den grooten kunstenaar die tevens één der allergrootste denkers is geweest over ‘de laatste oorzaken’, al zouden wij stupide van geestelijke brooddronkenheid zijn wanneer wij dit schouwspel niet eenvoudig aanvaardden, een verschijnsel waarvan slechts twee antecedenten bekend zijn: Dante en Plato, - toch kan men niet de oogen sluiten voor het feit, dat dit denken zelf vol innerlijke tegenspraken is, en sommige dier tegenspraken zich verdiepen tot grondelooze scheuren. Tolstoy en Dostojevsky dragen zwaar aan hun historisch verleden, - zij worden er door verscheurd en verdrukt. Alleen wanneer zij als kunstenaar denken, zijn zij beiden wonderbaar, alleen wanneer het denken als 't ware natuurlijk ademt uit hun menschen. Zoodra zij buiten den droom van hun kunst komen, zoodra zij geen medium meer zijn, vallen zij hulpeloos ten prooi aan hun Russische tradities. Tolstoy wordt vlak en moraliseerend, Dostojevsky zelfs, met name in zijn ongelukkige ‘Politische Schriften’, lichtelijk afstootend. - Vanwaar die vreemde tweespalt? Hier raakt men aan het groote tekort der Russische gedachte. De Russische gedachte, zoo dicht bij het leven, zoo deemoedig tegenover het leven en zoo wonderbaar fijn reageerend op alles wat het leven schaadt, - diezelfde Russische gedachte is onder den druk, onder de striemende zweepslag van het ellendige Russische leven, verziekt tot een drang naar haastige oplossingen. Niet morgen, vandaag | |
[pagina 35]
| |
nog moet het leven geholpen worden, de over heel Rusland schreeuwende pijn van het leven worden gestild. - Door alle beschaving neer te slaan en naar de ploeg te loopen, zegt Tolstoy, door alle leven voor altijd vast te leggen in de machtige koepelbouw eener Byzantijnsche theocratie, droomt Dostojevsky, dezelfde namelijk die, in het wonderbare somnambulisme van zijn kunst bevangen, het meest lichte en meest diepe, het edelste pleidooi voor de menschelijke vrijheid heeft gegeven dat misschien ooit uitgesproken is (de Grootinquisiteur). - En bleef het slechts bij die haastige drang die vergissingen schept! - Maar diezelfde maatschappelijke ellende heeft in den Russischen mensch een résidu van middeleeuwsche wreedheid achtergelaten, die ieder oogenblik bereid is, zich met dien drang te vereenigen, en te verpletteren wien dien haastigen drang verstaat; te verdelgen zelfs wie tot matiging raadt. En zoo kon weder dezelfde Dostojevsky, die vanuit zijn kunst de teederste woorden van verzoening heeft gestameld, die in zijn kunst nooit iets anders bedoelde dan vrede en vreugde, als politische, als dagelijksche Rus een pleidooi voor de genoegens van den oorlog houden, dat men niet aarzelen kan abject te noemen. Het Russische denken is een subjectief denken geweest, en bovendien een door lijden opgezweepte subjectiviteit. En een subjectief denken is een vrouwelijk denken. Het Russische denken staat tegenover het Europeesche, als het vrouwlijke denken tegenover het manlijke. Door dezen haastigen drang, die een ontaarding is van de dorstige aandacht voor het leven, laten vele tegenspraken, vele verwonderlijke vergissingen in de Russische schrijvers zich verklaren. - Maar hier had het Europeesche rationalisme kunnen ingrijpen, dat immers de waarheid om de waarheid dient, en dat zoo fanatiek de waarheid heeft gediend, dat deze waarheidsdrang op haar beurt dreigde | |
[pagina 36]
| |
te verzieken, te verdwalen in een leege automatische logiek. Wij hadden kunnen schiften, het ééne behouden en het andere verwerpen. Hebben wij dat gedaan? Neen, met een ietwat hypocritische glimlach hebben wij gezegd: ‘die politieke geschriften b.v. hooren er ook bij, ze zijn van Dostojevsky's essentie helaas onafscheidbaar. Het zou maar makkelijk zijn, ze over 't hoofd te zien!’ - Maar volgens 't zelfde procédé zouden we den gansche Dante moeten verwerpen, ook waar hij de dichter is van een oneindige metaphysische teederheid, ook waar hij smeltend is van menschelijk medelijden, - omdat diezelfde Dante op andere plaatsen een kwaadaardige Middeleeuwer blijkt, die zijn persoonlijke vijanden in de hel slingert en het genoegen aan hun martelingen kwalijk onderdrukken kan. Wij zouden even gewichtig een ongezond element moeten ontdekken, zelfs in Platoons stralende hemelvaart der zielen, omdat diezelfde Platoon elders onmiskenbaar geneigd is, de knapenliefde te huldigen. - Dostojevsky is onrechtvaardig tegenover Europa geweest, maar even onrechtvaardig is Europa tegenover Dostojevsky geweest, en ietwat hypocritisch bovendien. Zijn ondanks alles zoo groote en gloeiende boodschap is van alle zijden beknibbeld, bestreden, hoovaardig-vluchtig bezien, tot alle onbevangenheid verloren ging. En zoo liet de Westersche redelijkheid hier een der kostelijkste gelegenheden, om hare gansche waarde te bewijzen, ongebruikt voorbijgaan. Er is dus geen groote antithese tusschen Europeesche klaarheid en begrippen-vastheid contra Russische gevoel-volle verwarring. Eén gedachte reeds aan Dostojevsky's dialectische kracht stoot die antithese omver. Er is hoogstens een tegenstelling tusschen het Europeesche denken om het denken, - dat philosophiën schiep en daarnaast kleiner kunstwerken, en het Rus- | |
[pagina 37]
| |
sische denken doordrongen van zielsgloed en deemoedig tegenover het leven, dat geene philosophiën maar grooter kunstwerken schiep, en door deze kunst heen steeds dorsten blijft en hongeren naar den daad. En de gevaren van beide denkwijzen zijn daarnaast duidelijk; het Europeesche denken is telkens over de grenzen der bitterste negatie gegaan, het Russische denken erkende ten slotte altijd de noodzaak van het leven, maar was ieder oogenblik geneigd, de waarheid terwille van een haastige genezing van dit leven wreed geweld te doen. - En ondanks de schetsmatigheid, waarmee dit groot probleem hier aangeduid wordt, zal tevens de verzoening dier beide denkwijzen, die nu eenmaal in onzen tijd overal slaagsgeraakt zijn, wel duidelijk zijn: alleen een synthese zou dit opheffen, en een synthese die een veel grootscher en gloeiender denken zou scheppen dan nog ooit gekend is. Het Europeesche intellect behoeft nooit zijn klaarheid, zijn methodiek, zijn drang tot de waarheid om de waarheid te verloochenen, maar het moet daarin de eenvoud en de menschlijkheid, het moet deze eerste zielsgloed hervinden. De Russen bewaarden veel van dezen eersten zielsgloed, dus kan hun voorbeeld belangrijk zijn, want het voorbeeld heeft een magnetische kracht. - Wil en weten kunnen zich steeds dieper vereenigen: het zuiverst-gerichte weten, en dit tot in alle uiteinden doorgloeid van menschelijke wil, een weten dat een dorsten blijft, een dorsten naar verwerklijking. - Weten dat de wil vooruitsnelt is slechts trage rampspoed, wil die het weten vooruitsnelt verbrandt zichzelf in een doellooze chaos. Wij zijn van zulk een synthese ver verwijderd, - en de wereld wankelt tusschen krachtelooze logiek en blinddaadkrachtige chaos. Maar toch is deze synthese niet zoo schrikwekkend-utopisch als zij lijken kan. Wij heb- | |
[pagina 38]
| |
ben een voorbeeld ervan, en een voorbeeld vlak in onze geestelijke nabijheid. - Heel het Christelijke denken en levenswillen is eenmaal zulk een synthese geweest, waarin het Helleensche denken en de Oostersche levensdroom waren tesamengesmolten. - En het teeken dier synthese, de Evangeliën, ligt dagelijks bijna in onze handen open. Al de schoonheid van het Helleensche denken, de voorarbeid van Plato en de gansche cultuur die hem droeg, wisten deze Evangelisten soms tesamen te vatten in één beeld, één maxime, dat als een licht door het geestelijk duister van den slaaf sloeg, en in welkspeillooze diepte de geschoolde wijsgeer eindeloos verwonderd kon staren, terwijl soms eenzelfde geheimzinnige nieuwe wil in wijsgeer en slaaf dit nieuwe woord tot daad ontbloeien deed. Hoeveel tijd was noodig, voordat het Helleensche denken zich met een schok tot zulk een nieuwe waarheid kon her-kristalliseeren! Zoo blijkt, wat eenmaal door verte ondenkbaar lijkt, soms eindelijk en plotseling en eenvoudig mogelijk! | |
Leo en Alexei Tolstoy, Mereskowsky.Ten slotte nog, om uit de ijle ruimten der toekomst weer geleidelijk in het veilig Heden weer te keeren, een enkel woord over het boek zelf, dat tot deze ongeordende causerie aanleiding heeft gegeven. Temidden van de ontaarding waartoe de Russische litteratuur, na het verdwijnen van de groote meesters, vervallen schijnt, zien wij vanuit Europa voorloopig nog maar twee vaste punten: het werk van Alexei Tolstoy en dat van Mereskowsky. - Het eigenaardige van beide schrijvers is, dat zij de groote traditie van Rusland, die de dubbelnaam van Tolstoy en Dostojevsky draagt, in verzwakking voortzetten. Terwijl Alexei Tolstoy zich onmiddellijk bij zijn grootere naamgenoot aansluit, toont Mereskowsky een sterke en bijna tot directe navolging gaande | |
[pagina 39]
| |
gelijkenis met vele tendenzen van Dostojevsky. - En deze beide directe volgelingen van Tolstoy en Dostojevsky, beiden voorzien van een talent, dat hun Europeesche reputatie rechtvaardigt, brengen door de trant van hun navolging zelf een eigenaardige waarheid uit: zij bewijzen door hun werk de navolgbaarheid van Tolstoy en de absolute onnavolgbaarheid van Dostojevsky, en zij bewijzen daarmee tevens het essentieele onderscheid dat tusschen beide groote schrijvers bestaat. Alexei Tolstoy is een heerlijk schrijver. Men kan niet dringend genoeg wenschen, dat iedereen zijn hartverkwikkend boek in Holland lezen zal: ‘Langs de Lijdensweg’Ga naar voetnoot1). Met Knut Hansums ‘Hoe het Groeide’ is het een der weinige groote boeken van na den oorlog, die nog hoop geven op een krachtige en innerlijk harmonische litteratuur. In beide boeken handhaaft het leven zich nog in zijn eenvoudige natuurlijke straling, beweegt het zich groot en edel op zijn rhythmen van geboorte, liefde en dood. En toch is er misschien geen voorbeeld te vinden van zóó directe navolging, als die van Alexei en Leo Tolstoy. In dit boek van Alexei Tolstoy beleeft het gestorven genie van Leo Tolstoy een haast magische heropstanding! Hetzelfde doorzielde realisme, dezelfde bijna broeiende levenswarmte waaruit de gestalten met de gratie der natuurgewassen ontbloeien, dezelfde macht ook, om heel een heftig bewogen tijd, terzelfdertijd in zijn massaliteit en zijn bijzonderheid te doen leven, zoodat tegen de groote golfbeweging van het geheel het kleine detail - de enkeling die in zijn veelvoud dien golf maakt - tot in zijn geringste nuancen en bewegingen onderscheidbaar blijft. - Dit is een bijna verbluffend dubbelgangerschap. Overal elders wekt de navolging - al is zij nog zoo voortreffelijk - | |
[pagina 40]
| |
een bijna onverwinbare ontstemming, omdat iets in ons weigert de gelijkheid van twee individuen te aanvaarden, omdat de te groote gelijkheid van twee individuen eenvoudig schijnt te bewijzen, dat één dier beiden nog niet tot zijn eigen persoonlijkheid is doorgedrongen, - hier moet men haar aanvaarden en aannemen, dat de innerlijke verschillen voorloopig te klein zijn, om binnen het gebied onzer waarneming te vallen. Er is een meisje Natacha in ‘Oorlog en vrede’, en er is een meisje Dasha in ‘Langs de Lijdensweg’, beiden zijn zusters naar bloed en ziel en schijnen aan den droom van één schrijver ontsproten, beiden zijn twee der teederste evocaties van vrouwelijkheid die de litteratuur kent. Wat Leo Tolstoy deed voor de historische catastrophe van 1812, deed Alexei Tolstoy voor die van 1914. - Weer opnieuw leeft men het Russische leven mede, veranderd van verschijning maar gelijk gebleven van wezen. De doelloosheid en de artistieke razernij der Petersburgsche salons en van het luxueuse Petersburgsche nachtleven, de gisting van het volk, in de fabrieken en op het land, de dolzinnigheid der revolutionairen en de starre bedreiging der kozakken, de dilittantische zorgeloosheid van de geraffineerde bourgeoisie, voor wie revolutie en futurisme gelijkwaardige fiches zijn van eenzelfde levensspel, - totdat de werkelijkheid zich toont! - de beide figuren van Dasha de fiere en kuische, en haar zuster Katja, zoo melancholisch omsluierd door haar weerlooze passieve teederheid, die de symbolen zijn van de nooit te vernietigen liefelijkheid van het leven, - de diabolische metaphysische dandy Beszonov en Dasha's sombere verzoeking, haar overwinnende liefde voor Iwan Teljegin die als een geestelijke zon door de zwoele nevels van haar jonge zinnen breekt, - en de losbarsting van den oorlog die al dit leven uit elkaar scheurt, veldslagen, gesprekken van soldaten en offi- | |
[pagina 41]
| |
cieren, gevangenschap en vlucht - kortom, na Leo Tolstoy is het gansche Rusland in zijn breedte en verwikkeling misschien nooit meer zoo zichtbaar geworden als in dit boek, dat als een eerste deel eener trilogie gedacht is. Het is of de lange Homerische kroniek van het boek Oorlog en Vrede, die nooit één oogenblik vervelen kon of vermoeien, die rijk was van de rijkdom van het gansche leven, zich hier eenvoudig voortzet. Weer leven en sterven zij, hebben lief en droomen, zien uit hun lage landen verlangend naar de eeuwige sterren op, dooden elkaar gedachteloos; weer wentelen de spoelen der existenties zich af! - Zulk een navolging neemt het karakter eener rustige voortzetting aan. En het is inderdaad mogelijk Leo Tolstoy zoo voort te zetten. Zonderen wij een oogenblik het feit der bloedverwantschap tusschen beide schrijvers af, die reeds veel physieke gelijkheid verklaart, dan blijft over wat men kan noemen: de navolgbaarheid van Tolstoy. Want als kunstenaar, als schrijver van ‘Oorlog en Vrede’ waarin zijn genie zich 't zuiverst uitte, is Leo Tolstoy het natuurlijkste genie geweest dat Europa kende. - Men heeft terecht dit boek de moderne Ilias genoemd, maar dieper was wellicht nog Dostojevsky's woord: dat Leo Tolstoy de gewone mensch in duizendvoudige vergrooting was. In de middenspheer van het leven, de spheer van den natuurlijken mensch, is Leo Tolstoy souverein. Hier kent hij alles: liefde en zelfzucht, kinderliefde en oudervreugde, liefde van man tot vrouw en van vriend tot vriend, onuitputlijke vreugden van natuur en huiselijkheid, nood van sterven en ziekte, en al deze menschen zijn zoo nauw met de omgeving verbonden, dat men in het bloeien en slinken van hun levens de perioden der natuur hervindt. Daarom is Tolstoy het grootst en het heerlijkst in zijn | |
[pagina 42]
| |
schepping van vrouwen en kinderen, van eenvoudige mannen en Kaukasische wilden, - terwijl zijn meer problematische, zijn denkende helden ons, sinds Dostojevsky de oneindige genuanceerdheid van het geestelijk-menschelijk leven verder heeft ontraadseld, eenigszins simplistisch gezien lijken en soms maar half doorpeild. Maar de buitengewoonheid dier gewoonheid is, dat Leo Tolstoy heel de elementaire schoonheid, de eeuwige eenvoudige majesteit van dit gewone leven opnieuw heeft ondergaan en onthuld, zoo diep, zoo nieuw, zoo gansch met ziel en zenuwen ondergaan, als was hij de eerste dichter die op aarde verscheen. Tolstoy ziet de mensch en de menschheid voor alles als deel der natuur, van hoofd tot voeten in haar opgenomen, edelste bloesem van haar geheimzinnige groeikracht. Wel weeft zich een hemel over haar, en boven vele schoone aangezichten schittert de belofte van een tweede leven. Maar toch: hier de aarde, ginds de hemel, - hier het leven, ginds de dood, en met zijn diepste wezen kiest hij vooreerst de aarde. Men zou kunnen zeggen dat deze werelden gescheiden zijn, en hun verbinding zwak is. Anders bij Dostojevsky. Dostojevsky ziet de mensch voor alles als het deel eener hoogere natuur, een bovenwereld, waaraan de mensch bijna smartelijk nauw verbonden is, omdat hij altijd de kwelling en trekking dier onzichtbare koorden voelt. - En zoo sterk de scheidswand bij Tolstoy blijft, zoo zwak is ze bij Dostojevsky. Soms breekt, in convulsies en extase, de gloed eener andere werkelijkheid door de aardsche werkelijkheid heen, soms leven zijn zielen in den tijd reeds buiten den tijd, - soms voelt men de huivering van uiterste waarheden die niet meer gezegd konden worden. - Hier is de Goddelijk-aardsche harmonie van Tolstoy gebroken, maar als een onweer achter den horizon voelt | |
[pagina 43]
| |
men een andere harmonie nader komen, een harmonie misschien van schrikkelijke heerlijkheid. - En in verband hiermede is er nog een ander onderscheid: uiterlijk zijn de figuren van ‘Oorlog en Vrede’ wonderbaar zichtbaar, men verwondert zich bijna dat men hen niet kent, niet gesproken heeft, zij hebben de kracht van persoonlijke herinneringen. Innerlijk daarentegen zijn ze veel zwakker van trekken. Juist omgekeerd bij Dostojevsky: ondanks alle uiterlijke vaagheid zijn de innerlijke signaturen van Dostojevsky's figuren overscherp en oversterk, het schijnt wel van eeuwigheid tot eeuwigheid bepaald te zijn, dat Raskolnikov Raskolnikov zij, en Dmitri Dmitri. Kortom: beide grootste helden der Europeesche litteratuur hebben den mensch in zijn elementaire grootheid hervonden, Tolstoy vooral naar de zijde der natuur en der aarde, Dostojevsky vooral naar de zijde van wat men de ziel kan noemen, al duidt men daarmee slechts gebrekkig een vermoeden aan van afgrondige diepten en hoogten, en iets wat toch nog altijd hooger zou kunnen zijn, en dieper nog.
Daarom is Tolstoy navolgbaar, een verwante hand kon zijn boek-der-vele-levens voortzetten. Daarom ook is Dostojevsky onnavolgbaar, - en het is een funeste neiging van den bijna even talentvollen schrijver Mereskowsky, zich tot een verbleekten en verdunden Dostojevsky om te willen vormen. Het werk van Dostojevsky is der wereld gegeven om verwerkt te worden, aansporing om eigen diepten te ontginnen, gelijk in argeloosheid Ch. Louis Philippe deed, de eenige die tegenover Dostojevsky kinderlijk zich zelve bleef en toch zijn sterke invloed onderging. Iedere poging om hem direct te evenaarden wordt vernietigend voor hem die deze poging waagt. Er zou alreeds een kleine ziek te geschiedenis te schrijven zijn over | |
[pagina 44]
| |
de Dostojevsky-navolging: navolging in de richting van het fantastische, die tot leege grilligheid leidt, navolging in de richting van het passioneele, die tot een mystisch gecamoufleerde verliederlijking leidt (b.v. Kusmin, Archibetzkov; vele moderne Duitschers) en navolging in de richting der mystiek, die bij Mereskowsky optreedt, en die voor dezen buitengewonen schrijver meer een fatum dan een zegen wordt. En zoo keeren wij toch ten slotte terug tot ons eerste uitgangspunt: het misbruik der mystiek. Alle mystische vreugde kan slechts begrepen worden, als van zeldzame levens de nog zeldzamer kroon. In Dostojevsky wordt deze zeldzaamheid volkomen openbaar, Tolstoy, hoe groot een mensch ook, heeft er zelfs nooit van willen gewagen: de eenige belofte van een tweede leven was een glimlach en de verwarming der liefde. Mereskowsky, zooveel kleiner, forceert deze liefde echter naar de mystische zijde en brengt daarmede in zijn werk een element van spiritualistische litteratuur. In laatste instantie vertrouwt men dit boek niet! Men durft zich niet overgeven. En dit is jammer. Het is een belangrijk boek en lezenswaardig. Overal waar hij zich aan zijn natuurlijk schrijversinstinct overgeeft, handhaaft hij de beste Russische tradities. Het geheele eerste deel is voortreffelijk. De gespannen atmospheer waarin deze Decabristen leefden, de kinderlijke heldhaftigheid van velen dier menschen, de liefdesidylle van één hunner, Golitzin, dit alles is zeer schoon en van groote suggestieve kracht. Maar met het tweede deel begint de nedergang. Bij het lange martelaarschap dezer figuren begint de Dostojevskiaansche litteratuur de werkelijkheid te doordringen en te ontkrachten. Er is te veel extase, er zijn te veel weenende verzoeningen met Heelal en menschheid, en zelfs het kussen der aarde kan een letterkundige methode worden. Er is kortom een misbruik van het mystische | |
[pagina 45]
| |
moment. Men begrijpe wel: er is in dit historische gebeuren genoeg lijden geweest, om iedere extase te rechtvaardigen zoowel als iedere opstand! Maar omdat de schrijver Mereskowsky voor dit groote lijden de equivalente klank niet vinden kon, omdat hij nooit zooveel innerlijk doorleden heeft, kon hij de diepe klank daarvan niet treffen en blijven deze extasen als opgewondenheden in de ruimte hangen. Zoo dus, in het leven zoowel als in de litteratuur, is de mystiek een gevaarlijk element dat iedereen wondt, die het in voorbarig zelfbewustzijn tracht te hanteeren. Het bederft groote talenten tot kunstmatigheid en kan in goede levens een element van vervalsching brengen. Vooral in de modernistische litteratuur is dit misbruik der mystiek tot een groot zelfbedrog uitgedijd, ook in de essayistische litteratuur wordt er reeds dikwijls mee gespeeld. Men komt ook daar er onwillekeurig toe, om als preciese werkelijkheid te beschrijven, wat hoogstens een van verre vermoede belofte is, - men vergeet als 't ware zichzelf en zijn lezers te waarschuwen! Maar gelijk P. doet, daarvoor Dostojevsky ter verantwoording te roepen, voor de handeling van den éénen mensch een ander mensch in staat van beschuldiging te stellen, is absurd. Zelfs al zou dit misbruik der mystiek nog verder om zich heen grijpen, zelfs als zou Prins Myschkins extase tot voorwendsel van dit misbruik blijven dienen, dan nog kan dit nooit iets anders bewijzen, dan dat een eenigszins chaotische tijd zijn grootste schrijvers slechts op verwarde wijze weet te interpreteeren. |
|