De Stem. Jaargang 2(1922)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 577] [p. 577] Oriëntering door Wies Moens Zeg niet: ‘Je hebt mij nu minder lief’. Je weet nog niet eens hoéik je liefheb. Dit alles is nog maar een begin, dit is nog maar het eerste groen dat opspringt; daarachter branden mijn oogsten hun goud. - O Ruth, over de onafzienbare graanvelden wekt uw lied de roep der koekoeks uit het hout! Ik moet je nog liefhebben in mijn schraal land, in mijn beminde land: de Kempen. Als ik je 's avonds te slapen leg met de geur der dennebossen in je haar, als ik heibloemen zal zetten overal het ganse huis vol, als ik de wilde honigraat breek op je vesperbrood. Ik moet je nog liefhebben langs de reien te Brugge. (Zag je het Heilig Bloed al dragen langs de straten? Neen, je zag mij nog nooit bidden!) Onder de bomen op Sint Michiels weet ik de plaatsen waar ik je ogen moet zoenen, in het heilige schrijn Brugge zal het mirakel van onze liefde bloeien aan het bloed van God! [pagina 578] [p. 578] Ik kan je niet meenemen op hoge bergen. Ik kan je niet al de schatten van de wereld laten zien. Ik ben een slecht geograaf. En niet zo rijk als de artiest uit Ibsen's ‘Als wij doden ontwaken’, dat ik je leven kan bouwen op deze belofte. Maar ik roep mijn land op voor jou: de Schelde en de duinen, de hoeven in meibloei en de berg die muziek speelt. Dit wil ik met je beleven: wij zullen luisteren naar het gedokker der hooiwagens 's avonds over de landweg, het knallen der zwepen de late vreugdeschoten voor het feest. Misschien zal ik ook een hond voor je kopen, een grote hond, een die je met zijn goede, trouwe ogen overal aanstaart, een die zich laat roepen en strelen wanneer je eenzaam bent, en waartegen je kan praten in je eenzaamheid. Maar neen, ik wil niet dat je eenzaam bent, ik wil niet dat je ooit alleen zou zijn. Ik wil dat door je eenzaamheid altijd de zoelte van mijn liefde speelt, iets van mij dat altijd in de lucht om je aanwezig is en dat je ziel bedrukt maakt van geluk! [pagina 579] [p. 579] Je weet nog niet eens hoe ik nu dag aan dag speur op je gelaat naar de trekken van mijn kind, hoe ik zijn lichaampje boetseer, zijn handen vol genaden, zijn voeten licht en de aureool om zijn hoofd. Want ik moet al de vlinders wakker roepen in je sluimerend vlees! Vorige Volgende