Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 Het exempel Nathans. 2 De lof Davids in het overwinnen van den leeuw ende beyr, van den reuse Goliath, ende van de vyanden Israëls. 9 Sijne lofsangen, ende andere instellingen. 13 Tot bevestinge van het Koninckrijcke in sijn geslachte. 14 De lof Salomons, sijnen rijckdom, ende val, met Godts barmhertigheyt over hem. 26 De dwaesheyt Roboams. 27 ende den afval Ieroboams. | |
1NA desen stont Nathan de Propheet op in de dagen Davids. | |
2Gelijck het vette is afgesondert geweest van het danck-offer, alsoo is David [afgesondert geweest] uyt den kinderen Israëls. | |
3Onder leeuwen verkeerde hy gelijck onder geytenbockskens: ende onder beyren, gelijck onder schaeps-lammeren. | |
4In sijne jeught bracht hy eenen reuse om, ende nam de versmaetheyt uyt het volck wech. | |
5Als hy sijne hant ophief, om met den steen des slingers den trotz van Goliath ter neder te werpen. | |
6Want hy riep den Allerhooghsten Heere aen, ende die gaf hem in sijne rechter hant kracht, dat hy wech nam eenen mensche die machtigh was in de oorloge, om den hoorn sijns volcks te verhoogen. | |
7Alsoo dat het hem verheerlickte onder tien duysenden, ende presen hem met zegeningen des Heeren, als hem de kroone der heerlickheyt gebracht wiert. | |
8Hy verdelghde de vyanden rontom henen, ende bracht tot niet de Philistijnen die hem tegen waren, tot op desen hedigen dagh toe heeft hy haren hoorn verbroken. | |
9In al wat hy dede gaf hy [Gode] den Heyligen ende Allerhooghsten de eere, met heerlicke woorden. | |
[Folio 38v]
| |
10Uyt geheel sijn herte songh hy lofsangen, ende hadde den genen lief die hem gemaeckt hadde. | |
11Ende heeft sangers ingestelt voor den altaer, om uyt sijn geluyt eenen soeten toon te maken, ende dagelicks [Godt] te prijsen met hare gesangen. | |
12Hy heeft op de feesten geordineert dingen die wel staen, ende de bestemde tijden volkomelick verciert: op dat sy souden prijsen sijnen heyligen naem, ende van ’s morgens vroegh aen sijn heylighdom souden weerklanck doen geven. | |
13De Heere heeft sijne sonden wech genomen, ende sijnen hoorn verhooght in eeuwigheyt: ende heeft hem gegeven het verbont des Koninckrijcks, ende den throon der heerlickheyt in Israël. | |
14Na hem stont op sijn soon zijnde een wijs man, ende door hem heeft [het volck] in de ruymte gewoont. | |
15Salomon regeerde in den tijt des vredes, ende is beroemt geworden, gelijck Godt rontom hem ruste gegeven hadde: op dat hy voor sijnen naem een huys soude oprechten, ende een heylighdom bereyden in der eeuwigheyt. | |
16Hoe wijs was hy in sijne jeught? ende wiert vervult met verstant gelijck een stroom. | |
17Uwe ziele heeft de gantsche aerde bedeckt, ende met scherpsinnige byspreucken vervult. | |
18Uwen naem is verre tot in de eylanden gekomen, ende ghy zijt bemint geweest in uwen vrede. | |
19De lantschappen waren verwondert over uwe gesangen, ende byspreucken, ende gelijckenissen, ende uytleggingen. | |
20In den name des Heeren des Godts der gantscher aerde, die bygenaemt wort de Godt Israëls, bracht ghy gout te samen gelijck tin, ende gelijck loot vermenighvuldighde ghy het silver: maer ghy hebt uw’ herte geneyght tot de vrouwen. | |
21Ende zijt met u lichaem in hare macht gekomen. | |
22[Alsoo] hebt ghy uwe heerlickheyt een schandvlecke aengehangen, ende uw’ zaet ontheylight, ende over uwe kinderen toorne gebracht, ende dat sy zijn gequelt geworden van wegen uwen dwaesheyt, als de heerschappije in twee gescheurt wiert, ende uyt Ephraim een ongehoorsaem Koninckrijck ontstont. | |
23Doch de Heere en verliet sijne barmhertigheyt niet, ende en wiert gantsch niet afgewendt van sijne wercken. | |
24Ende hy en delghde de nakomelingen sijns uytverkorenen oock niet uyt, noch en nam het zaet des genen, die hem hadde lief gehadt, niet wech. | |
25Ende gaf Iacob een overblijfsel, ende David een wortel uyt hem [gesproten.] | |
26Ende Salomon rustede met den vaderen, ende liet na hem van sijnen zade eenen zeer dwasen onder het volck, ende geringh van verstant, [namelick] Roboam, die het volck dede afvallen door sijnen raet. | |
27[Doe quam] Ieroboam de sone Nabat, die maeckte Israël sondigende, ende gaf Ephraim eenen wegh der sonde, ende hare sonden vermenighvuldighden seer. | |
28Dat sy wierden afvalligh van het lant, tot dat de toorne ende wrake over haer soude komen. |
|