Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel– rechtenstatus

Auteursrechtvrij

Vorige Volgende



Het viij. Capittel.
1 Waerschouwingen van niet te strijden tegen eenen machtigen. 4 Ende die niet veel geklaps heeft. 6 Van niet te verachten yemant die aflaet van sonden, ofte eenen ouden. 8 Van niet te verblijden over den doot sijns vyants. 9 Ofte te verwerpen de woorden eens wijsen. 13 Noch yemant te verwecken tot toorne. 15 Hem te wachten voor leenen, borge blijven, ende te richten. 18 Verhaelt het geselschap daer men hem moet van onthouden.
1 STrijt met geenen machtigen mensche, dat ghy niet misschien in sijne handen en valt.
2 En twist niet met eenen rijcken mensche, op dat hy u misschien niet en overwege.
3 Want het gout heeft’er vele verdorven, ende heeft de herten der Koningen gebogen.
4 Strijt niet met een klapachtigh mensche, ende en hoopt geen hout op sijn vyer.
5 En scherset niet met eenen ongeschickten, op dat uwe voorouders [van hem] niet onteert en worden.
6 En verwijt geenen mensche die hem van sonde afkeert: gedenckt dat wy alle strafweerdigh zijn.
7 Onteert niemant in sijnen ouderdom, want oock uyt ons zijnder die oudt worden.
8 Verblijdt u niet over den doot van uwen meesten vyant, gedenckt dat wy alle sterven sullen.
9 Veracht niet het gene van den wijsen vertelt wort, ende in hare spreucken oeffent u selven.
10 Want van haer sult ghy onderwijsinge leeren, oock om den grooten gemackelick te dienen.
11 En dwaelt niet af van de onderwijsinge der Oude, want sy hebben oock geleert van hare vaderen.
12 Want van haer sult ghy verstant leeren, ende hoe ghy in den tijt als ’t noodigh is sult antwoorden.
13 En ontsteeckt de kolen des sondaers niet, op dat ghy niet verbrant en wort in het vyer sijner vlamme.
14 Staet niet op tegen den smader, op dat hy uwen mont niet en bespiede.
15 En leent niemant die machtiger is als ghy: ende indien ghy hem wat geleent sult hebben, soo zijt als een die het verloren hebt.
16 Wort geen borge boven uw’ vermogen, ende indien [kolom] ghy borge geworden zijt, draeght sorge als of ghy betalen soudt.
17 En recht niet tegen den Richter: want men sal hem oordeelen na sijne meyninge.
18 En reyst niet over wegh met eenen stouten, op dat hy u niet en besware: want hy sal na sijnen wille doen, ende ghy soudt door sijne dwaesheyt mede vergaen.
19 Verweckt geenen strijt met eenen toornigen, ende en gaet niet met hem door de woestijne: gelijck als niets is het bloet in sijnen oogen, ende waer geen hulpe en is, aldaer sal hy u ter neder werpen.
20 En beraet u niet met eenen dwaes, want hy en sal geene sake konnen bedecken.
21 En doet niet heymelicks voor eenen vreemden, want ghy en weet niet wat hy baren sal.
22 En verklaert u herte niet aen eenen yegelicken mensche, ende en laet u geenen valschen danck vergelden.

Vorige Volgende