Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij
[Folio 21v]
| |
Het Boeck der WIJSHEYT. | |
1 De Rechters moeten den Heere soecken. 2 Godt geeft sijne wijsheyt niet den huychelaren, noch den lasteraers. 6 welcker herte hy kendt, ende woorden hy hoort. 12 Godt en heeft den doot niet gemaeckt: maer wy selve brengen den doot ende het verderf over ons, door onse sonden ende ongerechtigheyt. | |
1HEbt de gerechtigheyt lief ghy die d’aerde richtet: hebt van den Heere een goet gevoelen, ende soeckt hem in eenvoudigheyt des herten. | |
2Want hy wort gevonden van de gene die hem niet en versoecken, ende verschijnt dien die hem niet en mistrouwen. | |
3Want verkeerde gedachten scheyden van Godt af: ende sijne kracht beproeft zijnde overtuyght de sotten. | |
4Want wijsheyt en sal niet komen in een ziele die met quade rancken om gaet, noch en sal niet woonen in een lichaem aen sonden verplicht. | |
5Want de Heylige Geest der onderwijsinge vliedt de bedriegerije, ende wijckt af van de gedachten der onverstandige: ende bestraft’se als de ongerechtigheyt daer by komt. | |
6Want de wijsheyt is een menschlievende geest, doch en sal niet ontschuldigh houden den genen die met sijne lippen lastert: want Godt is een getuyge sijner nieren, ende een waerachtigh opmercker sijnes herten, ende een aenhoorder sijner tonge. | |
7Want de Geest des Heeren vervult de aerde: ende het gene alles te samen houdt heeft kennisse der stemme. | |
8Daerom en sal niemant [voor hem] konnen schuylen die spreeckt wat onrecht is, noch de straffende wrake en sal hem niet voorby gaen. | |
9Want over de raetslagen der godtloose sal ondersoeck geschieden, ende het geluyt sijner woorden sal voor den Heere komen, tot bestraffinge sijner misdaden. | |
10Overmits sijne yverige oore alle de dingen hoort, ende het knorren des murmureerens hem niet en is verborgen. | |
11Wacht u-lieden dan voor de onnutte murmureeringe, ende onthoudt uwe tonge van achterklappinge: want de verborgen reden en sal niet ledigh henen gaen: ende de mont die lieght, brenght de ziele om. | |
12En staet niet na den doot door dwalinge uwes levens, noch en treckt het verderf niet over [u] door wercken uwer handen. | |
13Want Godt en heeft den doot niet gemaeckt, noch en heeft geen vermaeck aen ’t verderf der levende. | |
14Want hy heeft alle dingen geschapen om te zijn, ende de beginselen der werelt zijn heylsaem, ende in deselve en is geen fenijn des verderfs, noch het rijck der hellen en is niet op aerden. | |
15Ende gerechtigheyt is onsterffelick. | |
16Maer de godtloose hebben dat met handen ende met woorden tot haer geroepen: ’t selve houdende voor een vrient zijn sy versmolten, ende hebben een verbont met het selve opgericht: want sy zijn weerdigh, dat sy het selve tot een deel hebben. |
|