Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 Den Apostel treckt uyt de voorgaende beloften Godts een nieuwe vermaninge tot heylighmakinge. 2 ende verantwoort wederom sijnen wandel onder haer. 3 Betuyght sijne sonderlinge genegentheyt tegens haer, oock selfs in ’t midden van alle verdruckingen, ende versekert oock hem van de hare tegen hem. 6 in welck gevoelen hy door Titi komste ende getuygenisse meer is gesterckt. 8 Ende hoewel hy haer door sijne ernstige bestraffinge te voren bedroeft hadde, soo bekent hy dat dese droefheyt nochtans eene droefheyt na Godt is geweest. 10 het welck hy bewijst uyt de vruchten van deselve droefheyt. 13 ende uyt de blijdtschap Titi na sijn wederkeeren. 14 die alles alsoo by haer hadde bevonden, gelijck den Apostel van haer hadde vertrouwt. | |
1DEwijle wy dan Ga naar margenoot1 dese beloften hebben, geliefde, laet ons ons selven reynigen van alle besmettinge Ga naar margenoot2 des vleeschs ende des geests, Ga naar margenoot3 voleyndigende de heylighmakinge in de vreese Godts. | |
2Ga naar margenoot4 Geeft ons plaetse: wy en hebben niemant Ga naar margenoot5 verongelijckt, wy en hebben niemant Ga naar margenoot6 verdorven, wy en hebben by niemant Ga naar margenoot7 ons voordeel gesocht. | |
3Ick en segge [dit] niet Ga naar margenoot8 tot [uwer] veroordeelinge. Want ick hebbe Ga naar margenoota te voren geseght, dat ghy in onse herten zijt, om Ga naar margenoot9 t’samen te sterven, ende t’samen te leven. | |
4Ick hebbe vele vrymoedigheyt in het spreken tegen u, ick hebbe veel roems over u: | |
[Folio 98v]
| |
Ick ben vervult met vertroostinge, Ga naar margenootb ick ben seer overvloedigh van blijdtschap in alle onse verdruckinge. | |
5Want oock als wy in Macedonien gekomen zijn, soo en heeft Ga naar margenoot10 ons’ vleesch geen ruste gehadt, Ga naar margenootc maer wy waren in alles verdruckt: van buyten was Ga naar margenoot11 strijt, van binnen Ga naar margenoot12 vreese. | |
6Ga naar margenootd Doch Godt, die de nedrige vertroost, heeft ons getroost Ga naar margenoot13 door de komste Titi. | |
7Ende niet alleen door sijne komste, maer oock door de vertroostinge, met welcke hy over u vertroost is geweest, als hy ons verhaelde Ga naar margenoot14 uw’ verlangen, Ga naar margenoot15 uw’ kermen, Ga naar margenoot16 uwen yver voor my: alsoo dat ick te meer verblijdt ben geweest. | |
8Want hoewel ick u Ga naar margenoot17 in den Sendtbrief bedroeft hebbe, ’t en berouwt my niet, hoewel het my Ga naar margenoot18 berouwt heeft: Want ick sie dat deselve Sendtbrief, hoewel voor eenen kleynen tijt, u bedroeft heeft. | |
9Nu verblijde ick my, niet om dat ghy bedroeft zijt geweest, maer om dat ghy bedroeft zijt geweest tot bekeeringe. Want ghy zijt bedroeft geweest na Godt, Ga naar margenoot19 soo dat ghy in geen dingh schade van ons geleden en hebt. | |
10Ga naar margenoote Want de droefheyt Ga naar margenoot20 na Godt werckt een onberouwelicke bekeeringe tot saligheyt: maer Ga naar margenoot21 de droefheyt der werelt werckt de doot. | |
11Want siet, dit selve dat ghy na Godt zijt bedroeft geworden, hoe groote Ga naar margenoot22 neerstigheyt heeft het in u gewrocht? ja Ga naar margenoot23 verantwoordinge, ja Ga naar margenoot24 onlust, ja Ga naar margenoot25 vreese, ja Ga naar margenoot26 verlangen, ja Ga naar margenoot27 yver, ja Ga naar margenoot28 wrake: in alles hebt ghy u selven bewesen Ga naar margenoot29 reyn te zijn in dese Ga naar margenoot30 sake. | |
12Hoewel ick dan aen u geschreven hebbe, Ga naar margenoot31 [dat] en is niet om diens wille Ga naar margenoot32 die onrecht gedaen hadde, noch om diens wille Ga naar margenoot33 dien onrecht gedaen was: maer op dat Ga naar margenoot34 onse vlijtigheyt Ga naar margenoot35 voor u soude by u openbaer worden, in de tegenwoordigheyt Godts. | |
13Daerom zijn wy vertroost geworden over uwe vertroostinge: ende zijn noch overvloedelicker verblijdt geworden over de blijdtschap Titi, om dat sijnen geest Ga naar margenoot36 van u allen verquickt is geworden. | |
14Want indien ick yet by hem over u geroemt hebbe, soo en ben ick niet beschaemt geworden: maer gelijck wy alles met waerheyt tot u gesproken hebben, alsoo is oock onsen roem die [ick] by Titum [geroemt hebbe,] Ga naar margenoot37 waerheyt geworden:[kolom] | |
15Ende sijn Ga naar margenoot38 innerlicke bewegingen zijn te overvloediger tegen u, als hy uwer aller gehoorsaemheyt overdenckt, hoe ghy hem met vreese ende beven hebt ontfangen. | |
|