Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 Christus verkeert in Galilea. 2 Sijne broeders vermanen hem na Ierusalem op het feest der Loofhutten te trecken. 6 ’t welck hy voor dien tijt weygert. 10 maer volght na eenige dagen heymelick. 14 Leert in den tempel, ende verantwoort sijne leere, als oock sijn wonderwerck op den Sabbath gedaen. 25 Verscheyden gevoelen des volcks van hem. 28 Gaet voort in ’t leeren. 30 daer over sommige hem soecken te vangen, ende en konnen niet. 32 De Pharizeen ende Overpriesters senden hare dienaers om hem te vangen. 33 Hy dreyght de ongeloovige Ioden, datse hem daer na niet en sullen vinden. 37 ende hy noodight tot hem alle dorstige, ende belooft den Heyligen Geest, dien, die in hem gelooven. 40 waer uyt verdeeltheyt onder het volck ontstaet. 45 De dienaers komen weder, sonder Christum gevangen te brengen, ende roemen sijne leere. 47 ’t welck de Pharizeen qualick nemen, sprekende smadelick van Christo ende van het volck. 50 Nicodemus wederspreeckt haer doen, waer door sy twistigh worden onder malkanderen, ende scheyden. | |
1ENde na desen Ga naar margenoot1 wandelde Iesus in Galilea, want hy en wilde in Iudea niet wandelen, om dat Ga naar margenoot2 de Ioden hem sochten te dooden. | |
2Ende Ga naar margenoot3 het feest der Ioden, [namelick] de Ga naar margenoota [Loof-] hutten-settinge, was na by. | |
3Soo seyden dan sijne Ga naar margenoot4 broeders tot hem, Vertreckt van hier, ende gaet henen in Iudeam, op dat oock Ga naar margenoot5 uwe discipelen uwe wercken mogen aenschouwen, die ghy doet. | |
4Want niemant en doet Ga naar margenoot6 yet in ’t verborgen, ende soeckt selve Ga naar margenoot7 dat men opentlick van hem spreke. Indien ghy dese dingen Ga naar margenoot8 doet, soo openbaert u selven Ga naar margenoot9 aen de werelt. | |
6Iesus dan seyde tot haer, Ga naar margenoot11 Mijnen tijt en is noch niet hier: maer uwen tijt is Ga naar margenoot12 altijt bereyt. | |
7Ga naar margenoot13 Ga naar margenootc De werelt en Ga naar margenoot14 kan u-lieden niet haten, maer my haet sy, om dat ick van deselve getuyge, dat hare wercken Ga naar margenootd boos zijn. | |
8Gaet ghylieden op tot dit feest: ick en ga noch niet op tot dit feest, Ga naar margenoote want Ga naar margenoot15 mijnen tijt en is noch niet Ga naar margenoot16 vervult. | |
10Maer als sijne broeders opgegaen waren, doe gingh hy oock selve op tot het feest, niet Ga naar margenoot18 opentlick, maer Ga naar margenoot19 als in ’t verborgen. | |
11Ga naar margenoot20 De Ioden dan sochten hem in het feest, ende seyden, Ga naar margenootf Waer is hy? | |
12Ga naar margenootg Ende daer was Ga naar margenoot21 veel gemurmels van hem onder de scharen. Sommige seyden, Ga naar margenooth Hy is goet: ende andere seyden, Neen: maer hy verleyt de schare. | |
13Nochtans en sprack niemant Ga naar margenoot22 vrymoedelick van hem, Ga naar margenooti om de vreese Ga naar margenoot23 der Ioden. | |
14Doch als het nu Ga naar margenoot24 in het midden van het feest was, soo gingh Iesus op in den tempel, ende leerde. | |
15Ende de Ioden verwonderden haer, seggende, Hoe weet dese Ga naar margenoot25 de Schriften, daer hyse Ga naar margenoot26 niet geleert en heeft? | |
16Iesus antwoordde haer, ende seyde, Ga naar margenootk Mijn leere en is Ga naar margenoot27 mijne niet, maer des genen die my gesonden heeft. | |
17Soo yemant Ga naar margenoot28 wil des selfs wille doen, die sal van dese leere bekennen, of sy uyt Gode is, dan [of] ick van my selven spreke. | |
18Ga naar margenoot29 Die van hemselven spreeckt, soeckt sijn eygen eere, maer die de eere soeckt des genen die hem gesonden heeft, die is waerachtigh, ende geen Ga naar margenoot30 ongerechtigheyt en is in hem. | |
19Ga naar margenootl En heeft Moses u niet de wet gegeven, ende niemant van u en doet de wet? Ga naar margenoot31 Ga naar margenootm Wat soeckt ghy my te dooden? | |
20Ga naar margenoot32 De schare antwoordde ende seyde, Ga naar margenoot33 Ga naar margenootn Ghy hebt den duyvel, Ga naar margenoot34 wie soeckt u te dooden? | |
21Iesus Ga naar margenoot35 antwoordde ende seyde tot haer, Ga naar margenoot36 Een werck hebbe ick gedaen, ende ghy Ga naar margenoot37 verwondert u alle. | |
22Ga naar margenoot38 Daerom Moses heeft u-lieden Ga naar margenoot39 Ga naar margenooto de besnijdenisse gegeven (niet datse Ga naar margenoot40 uyt Mose is, maer Ga naar margenoot41 Ga naar margenootp uyt den vaderen) ende ghy besnijdt een mensche Ga naar margenoot42 op den Sabbath. | |
23Indien een mensche de besnijdenisse ontfanght op den Sabbath, op dat Ga naar margenoot43 de wet Mosis niet Ga naar margenoot44 gebroken en worde, zijt ghy toornigh op my, dat ick eenen Ga naar margenoot45 geheelen mensche gesont gemaeckt hebbe op den Sabbath? | |
24Ga naar margenootq En oordeelt niet Ga naar margenoot46 na het aensien, maer oordeelt een rechtveerdigh oordeel. | |
25Sommige dan uyt Ga naar margenoot47 die van Ierusalem seyden, En is dese niet dien sy soecken te dooden? | |
26Ende siet, hy spreeckt vrymoedelick, ende Ga naar margenoot48 sy en seggen hem niet. Souden nu wel de Overste waerlick Ga naar margenoot49 weten, dat dese waerlick is de Christus? | |
27Ga naar margenootr Doch desen weten wy Ga naar margenoot50 van waer hy is: maer de Christus wanneer hy komen sal, soo en sal Ga naar margenoot51 niemant weten van waer hy is. | |
[Folio 47r]
| |
28Iesus dan Ga naar margenoot52 riep in den tempel, leerende ende seggende, Ende ghy Ga naar margenoot53 kent my, ende ghy weet van waer ick ben: Ga naar margenoot54 ende ick en ben Ga naar margenoots van my selven niet gekomen, Ga naar margenoott maer hy is Ga naar margenoot55 waerachtigh die my gesonden heeft, welcken ghylieden Ga naar margenoot56 niet en kent. | |
29Maer Ga naar margenootv ick kenne hem, want ick ben Ga naar margenoot57 van hem, ende hy heeft my gesonden. | |
30Ga naar margenootx Sy sochten hem dan te grijpen: maer Ga naar margenoot58 niemant en sloegh de hant aen hem, want Ga naar margenoot59 sijne Ga naar margenooty ure en was noch niet gekomen. | |
31Ga naar margenootz Ende vele uyt de schare geloofden in hem, ende seyden, Wanneer de Christus sal gekomen zijn, sal hy oock meer teeckenen doen dan die, welcke dese gedaen heeft? | |
32De Pharizeen hoorden dat de schare dit van hem Ga naar margenoot60 murmelde: ende de Pharizeen ende de Overpriesters sonden dienaren, op dat sy hem grijpen souden. | |
33Iesus dan seyde tot haer, Ga naar margenoota Noch eenen Ga naar margenoot61 kleynen tijt ben ick by u, ende ick ga henen tot den genen die my gesonden heeft. | |
34Ga naar margenootb Ghy sult my Ga naar margenoot62 soecken, ende ghy en sult [my] niet vinden: ende daer ick Ga naar margenoot63 ben, en kondt ghy niet komen. | |
35De Ioden dan seyden Ga naar margenoot64 tot malkanderen, Waer sal dese henen gaen dat wy hem niet en sullen vinden? Sal hy Ga naar margenoot65 tot de verstroyde Griecken gaen, ende de Griecken leeren? | |
36Wat is dit voor een reden, die hy geseght heeft, Ghy sult my soecken, ende en sult [my] niet vinden: ende daer ick ben en kondt ghy niet komen? | |
37Ende op den Ga naar margenoot66 Ga naar margenootc laetsten dagh, [zijnde] den grooten [dagh] des feests, stont Iesus ende riep, seggende, Ga naar margenoot67 Ga naar margenootd Soo yemant Ga naar margenoot68 dorstet, die kome tot my ende drincke. | |
38Die in my gelooft, Ga naar margenoot69 gelijckerwijs Ga naar margenoote de Schrift seght, Ga naar margenoot70 stroomen des levenden waters sullen uyt sijnen buyck vloeijen. | |
39(Ende dit seyde hy Ga naar margenootf van den Geest, den welcken ontfangen souden die in hem gelooven. Want de Heylige Geest Ga naar margenoot71 en was noch niet, overmits Iesus noch niet verheerlickt en was.) | |
40Vele dan uyt de schare dese reden hoorende seyden, Ga naar margenootg Dese is waerlick Ga naar margenoot72 de Propheet. | |
41Andere seyden, Ga naar margenooth Dese is Ga naar margenoot73 de Christus. Ga naar margenoot74 Ende anderen seyden, Ga naar margenooti Sal dan de Christus uyt Galilea komen? | |
42En seght de Schrift niet, dat de Christus komen sal Ga naar margenootk uyt den zade Davids, ende van het vleck Ga naar margenootl Bethlehem, daer David Ga naar margenoot75 was? | |
44Ende Ga naar margenoot77 sommige van haer wilden hem grijpen: maer Ga naar margenoot78 niemant en sloegh de handen aen hem. | |
45De dienaers dan quamen tot de Overpriesters ende Pharizeen: ende die seyden tot haer, Waerom en hebt ghy hem niet gebracht? | |
46De dienaers antwoordden, Noyt en heeft een mensche Ga naar margenoot79 alsoo gesproken, gelijck dese mensche. [kolom] | |
47De Phariseen dan antwoordden haer, Zijt oock ghylieden verleyt? | |
48Ga naar margenootm Heeft yemant uyt Ga naar margenoot80 de Overste in hem gelooft, ofte uyt de Pharizeen? | |
49Maer dese schare, Ga naar margenoot81 die de wet niet en weet, Ga naar margenoot82 is vervloeckt. | |
50Nicodemus seyde tot haer, Ga naar margenoot83 welcke Ga naar margenootn des nachts tot hem Ga naar margenoot84 gekomen was, zijnde een uyt haer, | |
51Ga naar margenoot85 Ga naar margenooto Oordeelt oock onse wet den mensche, ’t en zy datse eerst van hem gehoort heeft, ende verstaet wat hy Ga naar margenoot68[86] doet? | |
52Sy antwoordden ende seyden tot hem, Zijt ghy oock Ga naar margenoot87 uyt Galilea? Ondersoeckt ende siet, dat uyt Ga naar margenoot88 Galilea geen Propheet opgestaen en is. | |
53Ende een yegelick gingh henen na sijn huys. |
|