Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 Christus geeft sijnen Apostelen macht om wonderwercken te doen. 2 hare namen. 5 sendtse om te prediken onder het volck Israëls. 8 Onderricht haer hoese haer tot de reyse schicken, ende hoese haer dragen sullen, tegen de gene die haer ontfangen ende niet ontfangen. 16 Wat haer voor swarigheyt ontmoeten sal, ende waer mede sy haer in desen allen hebben te troosten. 32 Leert wat voor loon hebben te verwachten die hem stantvastelick belijden. 40 ende tegen sijne dienstknechten weldadigh zijn. | |
1Ga naar margenoota ENde sijne twaelf discipelen tot hem geroepen hebbende, heeft haer Ga naar margenoot1 macht gegeven Ga naar margenoot2 over de onreyne geesten, om deselve uyt te werpen, ende om alle sieckte ende alle quale te genesen. | |
2De namen nu der twaelf Apostelen zijn dese: De Ga naar margenoot3 eerste, Simon geseght Petrus, ende Andreas sijn broeder: Iacobus de [sone] Zebedei, ende Ioannes sijn broeder. | |
3Philippus ende Bartholomeus: Thomas ende Mattheus de Ga naar margenoot4 tollenaer: Iacobus de [sone] Alphei, ende Lebbeus toegenaemt Ga naar margenoot5 Thaddeus. | |
4Simon Ga naar margenoot6 Cananites, ende Iudas Ga naar margenoot7 Iscariotes, die hem oock Ga naar margenoot8 verraden heeft. | |
5Dese twaelve heeft Iesus uytgesonden, ende haer bevel gegeven, seggende, Ghy en sult niet henen gaen op den wegh der Heydenen, noch ghy en sult niet ingaen in [eenige] stadt der Ga naar margenoot9 Samaritanen. | |
6Ga naar margenootb Maer gaet veel meer henen tot de verlorene schapen des huys Ga naar margenoot10 Israëls. | |
7Ende henen gaende Ga naar margenootc predickt, seggende, Het Koninckrijck der hemelen is na by gekomen. | |
8Ga naar margenootd Geneest de Ga naar margenoot11 krancke, reynight de melaetsche, weckt de doode op, werpt de duyvelen uyt. Ga naar margenoote Ghy hebt het om niet ontfangen, geeft het om niet. | |
9Ga naar margenootf En Ga naar margenoot12 verkrijght u noch gout, noch silver, noch koper [gelt] in uwe Ga naar margenoot13 gordels. [kolom] | |
10Noch male tot den wegh, noch Ga naar margenoot14 twee rocken, noch schoenen, noch staf. Ga naar margenootg Want de arbeyder is sijn voedsel weerdigh. | |
11Ga naar margenooth Ende in wat stadt ofte vlecke ghy sult inkomen, ondersoeckt wie daer in Ga naar margenoot15 weerdigh is: ende blijft aldaer tot dat ghy Ga naar margenoot16 [daer] uyt gaet. | |
13Ende indien dat huys weerdigh is, soo kome uwen vrede over dat selve: maer indien het niet weerdigh en is, soo keere uwen vrede weder tot u. | |
14Ga naar margenooti Ende soo yemant u niet en sal ontfangen, noch uwe woorden hooren, uytgaende uyt dat huys, ofte uyt deselve stadt, Ga naar margenootk schuddet het Ga naar margenoot18 stof uwer voeten af. | |
15Ga naar margenootl Voorwaer segge ick u, Het sal Ga naar margenoot19 den lande van Sodoma ende Gomorra verdraeghlicker zijn in den dagh des oordeels, dan deselve stadt. | |
16Ga naar margenootm Siet, ick sende u als schapen in het midden der wolven: Zijt dan voorsichtigh gelijck de slangen, ende Ga naar margenoot20 oprecht gelijck de duyven. | |
17Maer wacht u voor de menschen: Ga naar margenootn want sy sullen u overleveren in de Ga naar margenoot21 Raets-vergaderingen, en in hare Synagogen sullen sy u geesselen. | |
18Ga naar margenooto Ende ghy sult oock voor Ga naar margenoot22 Stadthouders ende Koningen geleydet worden, om mijnent wille, haer ende den Heydenen tot getuygenisse. | |
19Ga naar margenootp Doch wanneer sy u overleveren, soo en sult ghy niet Ga naar margenoot23 besorght zijn, hoe of wat ghy spreken sult. Want het sal u in deselve ure gegeven worden, wat ghy spreken sult. | |
20Want ghy en zijt niet die spreket, maer [het is] de Geest uwes Vaders, die in u spreeckt. | |
21Ga naar margenootq Ende de [eene] broeder sal den [anderen] broeder overleveren tot de doot, ende de vader het kint, ende de kinderen sullen opstaen tegen de ouders, ende sullense Ga naar margenoot24 dooden. | |
22Ende ghy sult van allen gehatet worden om mijnen name, Ga naar margenootr maer die volstandigh sal blijven tot den eynde, die sal saligh worden. | |
23Ga naar margenoots Wanneer sy u dan in dese stadt vervolgen, vliedt in de andere: Want voorwaer segge ick u, ghy en sult [uwe reyse door] de steden Israëls niet ge-eyndight hebben, of de Sone des menschen sal Ga naar margenoot25 gekomen zijn. | |
24Ga naar margenoott De discipel en is niet boven den meester, noch de dienstknecht boven sijnen heere. | |
25Het [zy] den discipel genoegh, dat hy werde gelijck sijn meester, ende de dienstknecht gelijck sijn heere. Ga naar margenootv Indien sy den heere des huys Ga naar margenoot26 Beelzebul hebben geheeten, hoe veel te meer sijne huysgenooten? | |
26Ga naar margenootx En vreest dan haer niet: Ga naar margenooty want daer en is niet bedeckt, het welck niet en sal ontdeckt worden, ende verborgen, het welck niet en sal geweten worden. | |
27Het gene ick u segge in de duysternisse, segget in het licht: ende het gene ghy hoort Ga naar margenoot27 in de oore, predickt dat Ga naar margenoot28 op de daken. | |
[Folio 11r[6r]]
| |
28Ga naar margenoota Ende en vreest u niet voor de gene die het lichaem dooden, ende de ziele niet en konnen dooden: Maer vreest veel meer hem, die beyde ziele ende lichaem kan verderven in de helle. | |
29En worden niet twee Ga naar margenoot28[29] muschkens om Ga naar margenoot29[30] een penninghsken verkocht? Ende niet een van desen en sal op de aerde vallen sonder uwen Vader. | |
31En vreest dan niet, ghy gaet vele muschkens te boven. | |
32Ga naar margenootc Een yegelick dan die my belijden sal voor de menschen, dien sal ick oock Ga naar margenoot30[31] belijden voor mijnen Vader die in de hemelen [is.] | |
33Maer soo wie my verloochent sal hebben voor de menschen, dien sal ick oock verlochenen voor mijnen Vader, die in de hemelen [is.] | |
34Ga naar margenootd En meynt niet dat ick gekomen ben om vrede te brengen op de aerde: Ick en ben niet gekomen om vrede te brengen, maer het Ga naar margenoot31[32] sweert. | |
35Ga naar margenoote Want ick ben gekomen om den mensche tweedrachtigh te maken tegen sijnen vader, ende de dochter tegen hare moeder, ende de Ga naar margenoot32[33] schoondochter tegen hare schoonmoeder. | |
36Ga naar margenootf Ende sy [sullen] des menschen vyanden [worden,] die sijne huysgenooten [zijn.] | |
37Ga naar margenootg Die vader of moeder lief heeft boven my, en is mijns niet weerdigh: ende die sone ofte dochter lief heeft boven my, en is mijns niet weerdigh. | |
38Ga naar margenooth Ende die sijn kruyce niet [op hem] en neemt, ende my na en volght, en is mijns niet weerdigh. | |
39Ga naar margenooti Die sijne Ga naar margenoot33[34] ziele vindt, sal [de] selve verliesen: ende die sijn ziele sal verloren hebben om mijnent wille, sal deselve vinden. | |
40Ga naar margenootk Die u ontfanght, ontfanght my: ende die my ontfanght, ontfanght hem, die my gesonden heeft. | |
41Ga naar margenootl Die eenen Propheet ontfanght Ga naar margenoot34[35] in den naem eens Propheten, sal den loon eens Propheten ontfangen: ende die eenen rechtveerdigen ontfanght in den naem eens rechtveerdigen, sal den loon eens rechtveerdigen ontfangen. | |
42Ga naar margenootm Ende soo wie een van dese Ga naar margenoot35[36] kleyne te drincken geeft alleenlick Ga naar margenoot36[37] eenen beker koudt [waters,] in den name eens discipels, voorwaer segge ick u, hy en sal sijnen loon geensins verliesen. |
|