Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijProphetie tegen de Moabiten, van wegen hare veelvoudige sonden, insonderheyt den ondraeghlicken trotz ende verachtinge van Godt ende sijn volck, met een bygevoeghde belofte. | |
1Ga naar margenoot1 TEgen Ga naar margenoota Moab seyt de HEERE der heyrscharen, de Godt Israëls, alsoo; Wee over Ga naar margenoot2 Nebo, want sy Ga naar margenoot3 is verstoort; Kirjathaim is beschaemt, sy is ingenomen: [de Ga naar margenoot4 stadt] des hoogen vertrecks is beschaemt ende verschrickt. | |
2Moabs roem van Ga naar margenoot5 Hesbon en is’er niet meer; Ga naar margenoot6 sy hebben quaet tegen haer Ga naar margenoot7 ge- | |
[Folio 56r]
| |
dacht, [seggende,] Komet, ende laet ons haer uytroeijen, datse geen Ga naar margenoot8 volck [meer] en zy: oock ghy, O Ga naar margenoot9 Madmen, sult neder gehouwen worden; het sweert sal achter u her gaen. | |
3Daer is eene stemme des gekrijts van Horonaim: verstooringe ende eene groote Ga naar margenoot10 breucke! | |
4Moab is Ga naar margenoot11 verbroken: Ga naar margenoot12 hare kleyne [kinderen] hebben een gekrijt laten hooren. | |
5Want [in] den opgangh van Luhith sal Ga naar margenootb geween by geween op gaen: want in den afgangh van Ga naar margenoot13 Horonaim, hebben [Moabs] wederpartijders een Ga naar margenoot14 jammer-geschrey gehoort. | |
6Vluchtet, reddet u-lieder Ga naar margenoot15 ziele: ende wordet als de Ga naar margenootc Ga naar margenoot16 heyde in de woestijne. | |
7Want om u vertrouwen op uwe Ga naar margenoot17 wercken ende op uwe schatten, sult ghy oock ingenomen worden: ende Ga naar margenoot18 Camos sal henen uyt gaen Ga naar margenoot19 in gevangenisse, Ga naar margenoot20 sijne Ga naar margenootd Priesteren ende sijne Vorsten te samen. | |
8Want de Ga naar margenoot21 verstoorder sal komen over elcke stadt, dat niet eene stadt ontkomen en sal, ende ’t dal sal verderven, ende het Ga naar margenoot22 effen velt verdelght worden: want de HEERE heeft het geseyt. | |
9Ga naar margenoot23 Gevet Moab vederen; want al vliegende sal sy uyt gaen: ende hare steden sullen ter verwoestinge worden, dat niemant in deselve en woone. | |
10Vervloeckt zy, die des Ga naar margenoot24 HEEREN werck Ga naar margenoot25 bedrieghlick doet: Ia vervloeckt zy, die sijn sweert van den Ga naar margenoot26 bloede onthoudt. | |
11Moab is van sijner jeught aen Ga naar margenoot27 gerust geweest, ende hy heeft op sijn Ga naar margenoote Ga naar margenoot28 heffe stille gelegen, ende en is van vat in vat niet Ga naar margenoot29 geledight, ende en heeft niet gewandelt in gevangenisse: daerom is sijn smaeck in hem Ga naar margenoot30 gebleven, ende sijn reuck niet verandert. | |
12Daerom, siet de dagen komen, spreeckt de HEERE, dat ick hem Ga naar margenoot31 vreemde gasten sal toeschicken, die hem in vreemde plaetsen sullen voeren; ende sijne vaten ledigen, ende haerlieder Ga naar margenoot32 flesschen in stucken Ga naar margenoot33 slaen. | |
13Ende Moab sal beschaemt worden van wegen Ga naar margenoot34 Camos: gelijck als het huys Israëls beschaemt is geworden van wegen Ga naar margenoot35 Beth-El, Ga naar margenoot36 haerlieder vertrouwen. | |
14Hoe sullet ghy seggen; Wy zijn Ga naar margenootf helden, ende Ga naar margenoot37 dappere mannen ten strijde? | |
15Moab Ga naar margenoot38 is verstoort, ende [uyt] Ga naar margenoot39 sijne steden Ga naar margenoot40 op gegaen, ende de keure sijner jongelingen is ter Ga naar margenoot41 slachtinge af gegaen: spreeckt de Koningh, wiens naem is HEERE der heyrscharen. | |
16Moabs Ga naar margenoot42 verderf is na by om te komen: ende sijn Ga naar margenoot43 quaet haestet seer. | |
17Beklaget hem, alle ghy die rontom hem zijt, ende alle die sijnen Ga naar margenoot44 name kennet: [kolom] segget; Hoe is Ga naar margenoot45 de stercke staf, de cierlicke stock verbroken? | |
18Daelt neder uyt [uwe] heerlickheyt, ende woont in Ga naar margenoot46 dorst, ghy Ga naar margenoot47 inwoonersse, ghy dochter van Ga naar margenoot48 Dibon: want Moabs verstoorder is tegen u opgetogen; hy heeft uwe vestingen verdorven. | |
19Staet aen den wegh, ende siet toe, ghy inwoonersse van Ga naar margenoot49 Aroër: Vraeght den vluchtenden [man] ende de ontkomene [vrouwe,] seght, Ga naar margenoot50 Wat is’er geschiet? | |
20Moab is beschaemt, want Ga naar margenoot51 hy is Ga naar margenoot52 verslagen, Ga naar margenootg huylet ende krijtet; verkondiget te Ga naar margenoot53 Arnon, dat Moab verstoort is. | |
21Ende het Ga naar margenoot54 oordeel is gekomen over het Ga naar margenoot55 vlacke lant: over Holon, ende over Iaza, ende over Mephaath, | |
22Ende over Dibon, ende over Nebo, ende over Beth-Diblathaim, | |
23Ende over Kiriathaim, ende over Beth-gamul, ende over Beth-Meon, | |
24Ende over Kerioth, ende over Ga naar margenoot56 Bozra: Ia over alle steden van Moabs lant, die verre ende die naby zijn. | |
25Moabs Ga naar margenoot57 hoorn is afgesneden, ende sijn Ga naar margenoot58 arm verbroken: spreeckt de HEERE. | |
26Maket hem Ga naar margenoot59 droncken, om dat hy sich Ga naar margenoot60 groot gemaeckt heeft tegen den HEERE: soo sal Moab [met de handen] Ga naar margenoot61 klappen in sijn uytspouwsel, ende hy selfs sal oock ter Ga naar margenoot62 belacchinge zijn. | |
27Want en is u niet Israël [ter] Ga naar margenoot63 belacchinge geweest? was hy onder de Ga naar margenoot64 dieven gevonden, dat ghy u [soo] Ga naar margenoot65 beweeghdet, van der tijt af dat uwe woorden van hem waren? | |
28Verlatet de steden, ende woonet in de Ga naar margenoot66 steenrotze, ghy inwoonders van Moab: ende wordet gelijck eene duyve, die in de Ga naar margenoot67 doorgangen van de mont eenes hols nestelt. | |
29Ga naar margenoot68 Wy hebben Moabs Ga naar margenooth hoovaerdije gehoort, (hy is seer hoovaerdigh;) sijne trotsheyt, ende sijne hoovaerdije, ende sijnen hooghmoet, ende sijns herten hoogheyt. | |
30Ick kenne sijne Ga naar margenoot69 verbolgentheyt, spreeckt de HEERE, Ga naar margenoot70 maer niet alsoo: sijne Ga naar margenoot71 grendelen en doen het soo niet. | |
31Daerom sal ick over Moab huylen, ja om gantsch Moab sal ick krijten: over de lieden van Ga naar margenoot72 Kir-Heres Ga naar margenoot73 sal men suchten. | |
32Ga naar margenoot74 Boven het geween van Iaëzer sal ick u beweenen, ghy wijnstock van Sibma: uwe Ga naar margenoot75 wijnrancken zijn over zee gegaen, sy hebben gereyckt tot aen Iaëzers zee: [maer] de Ga naar margenoot76 verstoorder is gevallen op uwe somervruchten, ende op uwen wijn-oogst. | |
33Soo dat de Ga naar margenooti blijdtschap ende verheuginge uyt het Ga naar margenoot77 vruchtbaer velt, naemlick uyt | |
[Folio 56v]
| |
Moabs lant, Ga naar margenoot78 wech genomen is: want ick Ga naar margenoot79 hebbe den wijn doen op houden uyt de Ga naar margenoot80 kuypen; men sal geen [druyven] treden met Ga naar margenoot81 vreughden-geschrey: ’t vreughden-geschrey en sal geen Ga naar margenoot82 vreughden-geschrey zijn. | |
34Van wegen Hesbons gekrijt tot Eleale toe, tot Iahaz toe, hebben sy hare stemme Ga naar margenoot83 verheven, van Ga naar margenootk Zoar tot aen Horonaim, die Ga naar margenoot84 driejarige veerse: want oock de wateren van Ga naar margenoot85 Nimrim sullen tot verwoestingen worden. | |
35Ende ick sal in Moab Ga naar margenoot86 doen ophouden, spreeckt de HEERE, dien die [op] de Ga naar margenoot87 hooghte offert, ende die sijnen goden roockt. | |
36Daerom sal mijn herte over Moab getier maken als Ga naar margenoot88 de fluyten; oock sal mijn herte over de lieden van Kirheres getier maken als de fluyten: Ga naar margenoot89 om dat het Ga naar margenoot90 overschot, [dat] Ga naar margenoot91 hy gemaeckt hadde, verloren Ga naar margenoot92 is. | |
37Want Ga naar margenoot93 alle Ga naar margenootl koppen zijn kael, ende alle baerden afgekortt: op alle handen zijn Ga naar margenootm insnijdingen, ende op de lendenen is een sack. | |
38Op alle Ga naar margenoot94 daken Moabs, ende op alle hare straten is Ga naar margenoot95 over al misbaer: want ick heb Moab verbroken als een Ga naar margenoot96 vat daer men geenen lust aen en heeft, spreeckt de HEERE. | |
39Hoe is Ga naar margenoot97 hy Ga naar margenoot98 verslagen? Ga naar margenoot99 sy huylen: hoe heeft Moab den Ga naar margenoot100 necke [met] Ga naar margenoot1 schaemte gewendt? Alsoo sal Moab allen, die rontom hem zijn, tot belacchinge ende tot eene ontsettinge worden. | |
40Want soo seyt de HEERE; Siet, Ga naar margenoot2 hy sal Ga naar margenoot3 snel vliegen als een Ga naar margenootn arent: ende hy sal sijne vleugelen over Moab uytbreyden. | |
41Ga naar margenoot4 Elck een der steden is gewonnen, ende elck eene der Ga naar margenoot5 vastigheden is ingenomen: ende Ga naar margenoot6 het herte van Moabs helden sal te dien dage wesen, als het herte eener vrouwe, die in Ga naar margenoot7 noot is. | |
42Want Moab sal verdelght worden, Ga naar margenoot8 dat hy geen volck en zy: om dat hy sich Ga naar margenoot9 groot gemaeckt heeft tegen den HEERE. | |
43De Ga naar margenoot10 vreese, ende de kuyl, ende het strick: over u, ghy inwoonder van Moab, spreeckt de HEERE. | |
44Die Ga naar margenoot11 van de vreese ontvliedt, sal in den kuyl vallen, ende die uyt den kuyl op komt, sal in ’t strick gevangen worden: want ick sal over haer, over Moab, ’t jaer van haerlieder besoeckinge brengen, spreeckt de HEERE. | |
45Die voor [’s vyants] macht vluchteden, Ga naar margenoot12 bleven staen in de schaduwe van Hesbon: maer een Ga naar margenooto Ga naar margenoot13 vyer is uyt gegaen van Hesbon, ende een vlamme Ga naar margenoot14 van tusschen Sihon, ende heeft de hoecken Moabs, ende den schedel der Ga naar margenoot15 kinderen des gedruys verteert. | |
46Ga naar margenoot16 Wee u, Moab: het volck van Ga naar margenoot17 Camos is verloren: want uwe sonen zijn wech genomen in gevangenisse; oock zijn uwe dochters in gevangenisse. | |
47Maer in het laetste der dagen, sal ick Moabs Ga naar margenoot18 gevangenisse Ga naar margenoot19 wenden, spreeckt de HEERE. Ga naar margenoot20 Tot hier toe is Moabs oordeel. [kolom] |
|