Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijDe Propheet klaeght voor den Heere over den voorspoet sijner godtlooser lantslieden, ende bidt dat hyse wech rucke, op dat het lant om hare boosheyt niet langer en lijde, vers 1, etc. waer tegen de Heere hem onderwijst, ende noch swaerder vervolginge voorseyt, 5. klagende over de vertwijfelde rebellije sijns eygenen erfdeels, dat hy daerom door de Babyloniers moete verwoesten, ende met misgewas straffen, 7. niet willende evenwel ongestraft laten de Heydensche naburige volckeren, die by dese occasie Israël mede op het lijf souden vallen: met belofte van de verlossinge sijns volcks, ende genade aen de Heydenen, die haer met sijn volck tot hem souden bekeeren, 14. | |
1Ga naar margenoot1 GHy soudt rechtveerdigh zijn, O HEERE, wanneer ick tegen u soude twisten: Ga naar margenoot2 ick sal nochtans [van uwe] oordeelen met u spreken: Ga naar margenoota Waerom is der godtloosen Ga naar margenoot3 wegh voorspoedigh? [waerom] hebbense ruste, alle die trouwlooslick trouwloosheyt bedrijven? | |
2Ghy hebtse geplant, sy zijn oock ingewortelt; sy Ga naar margenoot4 gaen voort, oock Ga naar margenoot5 dragense vrucht: ghy zijt [wel] Ga naar margenoot6 na by in haren Ga naar margenootb monde, maer verre van hare Ga naar margenoot7 nieren. | |
3Ga naar margenoot8 Maer ghy, O HEERE, Ga naar margenootc kent my, ghy siet my, ende Ga naar margenootd proeft mijn herte, Ga naar margenoot9 [dattet] met u is: Ga naar margenoot10 Rucktse uyt als schapen ter slachtinge, ende Ga naar margenoot11 heylightse tot den dagh der doodinge. | |
4Hoe lange sal het lant Ga naar margenoot12 treuren, ende het kruyt des gantschen velts verdorren? van wegen de boosheyt der gener die daer in woonen, vergaen de Ga naar margenoote beesten ende ’t gevogelte: dewijle sy seggen; Ga naar margenoot13 Hy en siet ons Ga naar margenoot14 eynde niet. | |
5Ga naar margenoot15 Als ghy loopt met de voetgangers soo maken sy u moede; hoe sult ghy u dan Ga naar margenoot16 mengen met de peerden? soo ghy [alleenlick] vertrouwt in een lant van Ga naar margenoot17 vrede, hoe sult ghy’t dan maken in de verheffinge van de Iordane? | |
6Want oock uwe broeders, ende uwes vaders huys, oock die selve, handelen trouwlooslick tegen u; oock die selve roepen u Ga naar margenoot18 met voller [stemme] achter na: en Ga naar margenootf Ga naar margenoot19 gelooftse niet, wanneer sy Ga naar margenoot20 vriendelick tot u spreken. | |
7Ick hebbe mijn Ga naar margenoot21 huys verlaten, ick hebbe mijne Ga naar margenoot22 erffenisse laten varen: ick hebbe de Ga naar margenoot23 beminde mijner ziele in de hant harer vyanden gegeven. | |
8Mijne erffenisse is my geworden als een leeuw in den woude: sy heeft hare stemme te-[kolom]gen my Ga naar margenoot24 verheven, daerom heb ickse Ga naar margenoot25 gehaet. | |
9Mijne erffenisse is my Ga naar margenoot26 een gesprinckelde vogel; de vogelen zijn rontomme tegen haer: komet aen, versamelt al ghy gedierte des velts, komet Ga naar margenootg om te eten. | |
10Vele Ga naar margenooth Ga naar margenoot27 herders hebben mijnen Ga naar margenoot28 wijngaert verdorven, sy hebben mijnen Ga naar margenoot29 acker vertreden: sy hebben mijnen Ga naar margenoot30 gewenschten acker gestelt tot eene Ga naar margenoot31 woeste wildernisse. | |
11Ga naar margenoot32 Men heeft Ga naar margenoot33 hem gestelt tot eene woestheyt, verwoest zijnde treurt hy tot my: het gantsche lant is verwoest, om datter niemant en is, die het Ga naar margenoot34 ter herten neemt. | |
12Op alle Ga naar margenoot35 hooge plaetsen in de woestijne zijn verstoorders gekomen; want het Ga naar margenoot36 sweert des HEEREN verteert van ’t [een] eynde des lants tot aen het [ander] eynde des lants: daer en is geen Ga naar margenoot37 vrede voor Ga naar margenoot38 eenigen vleesche. | |
13Ga naar margenoot39 Sy hebben tarwe Ga naar margenooti gezaeyt, maer doornen gemaeyt, sy hebben sich Ga naar margenoot40 gepijnight, [maer] niet gevordert: Ga naar margenoot41 wordet alsoo beschaemt Ga naar margenoot42 van wegen u-lieder inkomsten, van wegen de hittigheyt des toorns des HEEREN. | |
14Alsoo seyt de HEERE; Aengaende alle Ga naar margenoot43 mijne boose naburen, die mijne Ga naar margenoot44 erffenisse Ga naar margenoot45 aenroeren, dewelcke ick mijnen volcke, Israël, erflick in gegeven hebbe: Siet ick salse uyt haer lant Ga naar margenoot46 uyt rucken, Ga naar margenootk maer het huys Iuda sal ick uyt haerlieder midden Ga naar margenoot47 uyt rucken. | |
15Ende ’t sal geschieden, na dat ick Ga naar margenoot48 se sal uyt geruckt hebben, soo sal ick wederkeeren, ende my harer Ga naar margenoot49 ontfermen; ende ick salse weder brengen, eenen yegelicken tot sijne erffenisse, ende eenen yegelicken tot sijn lant. | |
16Ende het sal geschieden, indien sy Ga naar margenoot50 de wegen mijnes volcks Ga naar margenoot51 vlijtighlick sullen leeren, Ga naar margenoot52 sweerende by mijnen name [Soo waerachtigh als] de HEERE leeft, gelijck als sy mijn volck geleert hebben te sweeren by Baal, soo sullen sy in’t midden mijns volcks Ga naar margenoot53 gebouwt worden. | |
17Ga naar margenootl Maer indien sy niet sullen hooren, soo sal ick die selve natie Ga naar margenoot54 teenemael uyt rucken ende verdoen, spreeckt de HEERE. |
|