Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijEen klaghte der gemeynte Godes over de raetslagen der godtloosen tegens haer: Biddende, dat hy deselve wille straffen, gelijck hy eertijts de vervolgers sijnes volcks gestraft heeft. | |
2O Godt, Ga naar margenoot2 en swijght niet, en houdt u niet als doof, noch en zijt niet stille, O Godt. | |
3Want siet, uwe Ga naar margenoot3 vyanden Ga naar margenoot4 maken getier: ende uwe haters Ga naar margenoot5 steken den kop op. | |
4Sy maken listighlick eenen heymelicken aenslagh Ga naar margenoot6 tegen u volck, ende beraetslagen haer Ga naar margenoot7 tegen uwe verborgene. | |
5Sy hebben geseyt, Komt, ende laetse ons uytroeijen, datse Ga naar margenoot8 geen volck meer en zijn: dat des naems Israëls niet meer gedacht en worde. | |
6Want sy hebben in ’t herte t’samen geraetslaeght: Ga naar margenoot9 tegen u hebben sy een verbont gemaeckt. | |
7Ga naar margenoot10 De tenten Edoms, ende der Israëliten, Moab, ende Ga naar margenoot11 de Hagarenen: | |
8Ga naar margenoot12 Gebal, ende Ammon, ende Amalek: Ga naar margenoot13 Palestina, met de inwoonders van Tyrus. | |
9Oock heeft sich Assur by hen gevoeght: sy zijn Ga naar margenoot14 den kinderen Loths Ga naar margenoot15 tot eenen arm geweest, Sela! | |
10Ga naar margenoot16 Doet hen als Midian: als Ga naar margenoot17 Sisera, als Ga naar margenoot18 Iabin aen de beke Kison. | |
11[Die] verdelght zijn te Ga naar margenoot19 Endor: sy zijn geworden Ga naar margenoot20 tot dreck der aerde. | |
12Ga naar margenoot21 Maeckt haer [ende] hare Ga naar margenoot22 Princen als Ga naar margenoot23 Oreb, ende als Zeëb: ende alle hare Vorsten als Ga naar margenoot24 Zebah, ende als Ga naar margenoot24 Zalmuna. | |
13Die seyden, Laet ons de Ga naar margenoot25 schoone wooningen Godes voor ons in erffelicke besittinge nemen. | |
15Ga naar margenoot27 Gelijck het vyer een woudt verbrant: ende gelijck de vlamme Ga naar margenoot28 de bergen aensteeckt, | |
18Laetse beschaemt ende verschrickt wesen tot in der eeuwigheyt, ende laetse schaemroot worden, ende omkomen. | |
19Ga naar margenoot31 Op datse weten, dat ghy alleen met uwen name zijt de HEERE, de alderhooghste over de gantsche aerde. | |
[Folio 260v]
| |
|