Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijDe Propheet vermaent het volck, Godt den Heer hooghlick te loven, van wegen de veelvoudige weldaden ende verlossingen die Godt aen ’t selve gedaen hadde: met klaghte over haer ongehoorsaemheyt, die hen tot schade was gereykende. | |
1VOor den Oppersanghmeester op Ga naar margenoot1 de Gittith, [een Psalm] Ga naar margenoot2 Asaphs. | |
3Heft eenen Psalm op, ende geeft den trommel: de lieflicke harpe met de luyte. | |
4Ga naar margenoot4 Blaest de basuyne Ga naar margenoot5 in de nieuwe mane, Ga naar margenoot6 ter bestemder tijt op onsen feestdagh. | |
5Want Ga naar margenoot7 dat is eene insettinge Ga naar margenoot8 in Israël, een recht Ga naar margenoot9 van den Godt Iacobs. | |
6Hy heeft Ga naar margenoot10 het gesett Ga naar margenoot11 tot een getuygenisse Ga naar margenoot12 in Ioseph, als Ga naar margenoot13 hy uytgetogen was tegen Egyptenlant: [alwaer] Ga naar margenoot14 ick gehoort hebbe Ga naar margenoot15 een sprake die ick niet en verstont. | |
7Ga naar margenoot16 Ick hebbe Ga naar margenoot17 sijne schouder van Ga naar margenoot18 den last onttrocken: sijne handen zijn Ga naar margenoot19 van de potten Ga naar margenoot20 ontslagen. | |
8Ga naar margenoot21 In de benauwtheyt riept ghy, ende ick hielp u uyt, Ick antwoordde u Ga naar margenoot22 uyt de schuylplaetse des donders: Ga naar margenoot23 Ick beproefde u aen de wateren van Ga naar margenoot24 Meriba, Ga naar margenoot25 Sela! | |
9Ga naar margenoot26 Mijn volck, [seyde ick] hoort toe, ende Ga naar margenoot27 ick sal onder u betuygen: Israël, Ga naar margenoot28 of ghy na my hoordet! | |
10Daer en sal onder u geen uytlants | |
[Folio 260r]
| |
Godt wesen, ende ghy en sult u voor geenen vreemden Godt neder buygen. | |
11Ick ben de HEERE uwe Godt, die u hebbe opgevoert uyt het lant van Egypten: Ga naar margenoot29 Doet uwen mont wijt open, ende ick sal hem vervullen. | |
12Maer mijn volck en heeft mijne stemme niet gehoort: ende Israël Ga naar margenoot30 en heeft mijner niet gewilt. | |
13Dies hebb’ ick het over gegeven Ga naar margenoot31 in het goetduncken hares herten, datse wandelden in hare raetslagen. | |
14Och dat mijn volck na my gehoort hadde! Ga naar margenoot32 dat Israël in mijne wegen gewandelt hadde! | |
15In korten soude ick hare vyanden Ga naar margenoot33 gedempt hebben, ende mijne Ga naar margenoot34 hant gewent hebben tegen hare wederpartijders. | |
16Die den HEERE haten, souden Ga naar margenoot35 sich hem geveynsdelick onderworpen hebben, maer Ga naar margenoot36 haerlieder tijt soude eeuwigh geweest zijn. | |
17Ende Ga naar margenoot37 hy soude Ga naar margenoot38 het gespijst hebben met Ga naar margenoot39 het vette der terwe: Ia Ga naar margenoot40 ick soude u verzadight hebben met honigh Ga naar margenoot41 uyt de rotzsteenen. |
|