Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijDavid leert, dat Godts schepselen, insonderheyt den hemel ende der sonnen loop, overvloedighlick betuygen van sijne macht, wijsheyt, ende gemeyne goedigheyt, maer roemt boven al de bysondere genade, die hy aen sijn volck bewijst door d’openbaringe sijns salighmakenden woorts: waer door David verlicht zijnde, sijnen sondelicken staet bekent, biddende om reyninge, mitsgaders bewaringe voor der sonden heerschappije, ende dat hy Gode welbehaeghlick moge leven. | |
2De hemelen Ga naar margenoot2 vertellen Godts eere, ende het Ga naar margenoot3 uytspansel verkondight sijner handen werck. | |
3Ga naar margenoot4 De dagh aen den dagh Ga naar margenoot5 stort overvloedighlick sprake uyt; ende de nacht aen de nacht toont wetenschap. | |
4Ga naar margenoot6 Geene sprake, noch geene woorden zijnder, daer Ga naar margenoot7 hare stemme niet en worde gehoort. | |
5Ga naar margenoota Haer Ga naar margenoot8 richtsnoer gaet uyt over de gantsche aerde, ende hare redenen aen ’t eynde der werelt; hy heeft in deselve eene Ga naar margenoot9 tente gestelt voor de sonne. | |
6Ende Ga naar margenoot10 die is als een bruydegom, uytgaende uyt sijne slaepkamer; sy Ga naar margenootb is vrolick als een Ga naar margenoot11 heldt, om het padt te loopen. | |
7Haren uytgangh is van het eynde des hemels, ende haren ommeloop tot aen de eynden des selven; ende Ga naar margenoot12 niets is verborgen voor hare hitte. | |
8Ga naar margenootc De Ga naar margenoot13 Wet des HEEREN is volmaeckt, Ga naar margenoot14 bekeerende de ziele: de Ga naar margenoot15 getuygenisse des HEEREN is Ga naar margenoot16 gewis, den slechten wijsheyt gevende. | |
9De bevelen des HEEREN zijn Ga naar margenoot17 recht, verblijdende het herte: het gebodt des HEEREN is suyver, verlichtende de Ga naar margenoot18 oogen. | |
[Folio 242v]
| |
reyn, bestaende tot in eeuwigheyt: de rechten des HEEREN zijn Ga naar margenoot20 waerheyt, t’samen zijnse rechtveerdigh. | |
11Ga naar margenootd Sy sijn begeerlicker dan gout, ja dan veel fijn gout; ende Ga naar margenoote soeter dan honigh, ende Ga naar margenoot21 honighseem. | |
12Oock wort u knecht door deselve Ga naar margenoot22 klaerlick vermaent; in het houden van dien is grooten Ga naar margenoot23 loon. | |
13Wie soude de Ga naar margenoot24 afdwalingen verstaen? reynight my van de Ga naar margenoot25 verborgene [afdwalingen.] | |
14Houdt uwen knecht oock te rugge van Ga naar margenoot26 trotsheden, laetse niet over my Ga naar margenoot27 heerschen; dan sal ick Ga naar margenoot28 oprecht zijn, ende reyn van Ga naar margenoot29 groote overtredinge. | |
15Laet de redenen mijns monts, ende de overdenckinge mijns herten Ga naar margenoot30 welbehaeghlick zijn voor u aengesichte; O HEERE, mijn rotzsteen ende mijn verlosser. |
|