Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijMordechai treurt’en huylt met eenen sack bekleet zijnde, vers 1. Ende alsoo quam hy tot voor de poorte des Koninghs, 2. De Ioden treuren en schreijen over al daer dat wreede placcaet aengeslagen wiert, 3. Esther sendt Mordechai kleederen, maer hy wilse niet aennemen, 4. Sy laet door Hatach vernemen waerom hy dus bedroeft is, 5. het welck hy Hatach te kennen geeft, 7. met de copye van de uytschrift, om Esther deselve te vertoonen, ende haer te vermanen tot den Konigh te [kolom] gaen, ende voor de Ioden te bidden, 8. daer in Esther wel groote swaricheyt vindt, 11. maer Mordechai brenght sulcke redenen by, 13. dat sy hem belooft tot den Koningh te sullen gaen, na dat de Ioden te Susan drie dagen souden gevast ende gebeden hebben, gelijck sy ende hare staetjonckvrouwen oock doen souden, 16. | |
1ALs Mordechai Ga naar margenoot1 wist Ga naar margenoot2 al watter geschiet was, soo verscheurde Mordechai sijne kleederen, ende hy trock Ga naar margenoot3 eenen sack aen met assche: ende hy gingh uyt door het midden Ga naar margenoot4 der stadt, ende hy riep [met] een groot ende bitter geroep. | |
2Ende hy quam Ga naar margenoot5 tot voor de poorte des Koninghs: want niemant mocht in des Koninghs poorte inkomen Ga naar margenoot6 bekleet met eenen sack. | |
3Ende Ga naar margenoot7 in al ende een yeder lantschap, [ende] plaetse, daer Ga naar margenoot8 het woort des Koninghs, ende sijne wet aenquam, was een groote rouwe onder de Ioden, met vasten, ende geween, ende misbaer: Ga naar margenoot9 Vele dagen in sacken, ende assche. | |
4Doe quamen Esthers Ga naar margenoot10 jonge dochters, ende hare Kamerlingen, ende sy gaven het haer Ga naar margenoot11 te kennen: Ende het dede de Koninginne seer wee: ende sy sondt kleederen om Mordechai aen te doen, Ga naar margenoot12 ende sijnen sack van hem af te doen: maer hy en namse niet aen. | |
5Doe riep Esther Hathach, [eenen] van de Ga naar margenoot13 Kamerlingen des Koninghs, Ga naar margenoot14 welcke hy Ga naar margenoot15 voor haer gestelt hadde, ende sy gaf hem bevel aen Mordechai, om te weten Ga naar margenoot16 wat dit, ende Ga naar margenoot16 waerom dit ware. | |
6Als Hatach uytgingh tot Mordechai, op de strate der stadt, die voor de poorte des Koninghs was, | |
7Soo gaf Mordechai hem te kennen Ga naar margenoot17 al wat hem wedervaren was: ende de Ga naar margenoot18 verklaringe van ’t silver, ’t welck Haman geseyt hadde te sullen wegen in de schatten des Koninghs, Ga naar margenoot19 voor de Ioden, om deselve om te brengen. | |
8Ende hy gaf hem Ga naar margenoot20 de afschrift der geschrevene wet, die te Susan Ga naar margenoot21 gegeven was, haer te verdelgen, dat hyse Esther liete sien, ende haer te kennen gave: ende Ga naar margenoot22 haer gebode, dat sy tot den Koningh ginge, om hem te smeecken, ende Ga naar margenoot23 van hem te versoecken voor haer volck. | |
9Hatach nu quam, ende gaf Esther de woorden Mordechai te kennen. | |
11Ga naar margenoot25 Alle knechten des Koninghs, ende Ga naar margenoot26 het volck der lantschappen des Koninghs, weten wel, Ga naar margenoot27 dat al die tot den Koningh ingaet Ga naar margenoot28 in den binnensten voorhof, die niet geroepen en is, hy zy man of vrouwe, Ga naar margenoot29 sijn eenigh Ga naar margenoot30 vonnisse zy, dat men [hem] doode, ’t en zy dat de Koningh den gouden scepter hem Ga naar margenoot31 toereycke, op dat hy Ga naar margenoot32 levendigh blijve: Ick nu en ben dese dertigh dagen niet geroepen om tot den Koningh in te komen. | |
13Soo seyde Ga naar margenoot34 Mordochai, dat men Esther wederom seggen soude: En beeldt u niet in Ga naar margenoot35 in uwe ziele, dat ghy sult ontkomen Ga naar margenoot36 in ’t huys des Koninghs, meer dan alle de [andere] Ioden. | |
14Want indien ghy Ga naar margenoot37 eenighsins swijgen sult Ga naar margenoot38 te deser tijt, soo sal den Ioden Ga naar margenoot39 verquickinge ende verlossinge uyt een andere plaetse ontstaen, Ga naar margenoot40 maer ghy, ende | |
[Folio 217r\Esther gaet tot den Koningh, en vint--genade.]
| |
uwes vaders huys sult ommekomen: ende wie weet, of ghy [niet] Ga naar margenoot41 om sulcken tijt als desen is, tot dit Koninckrijcke geraeckt zijt? | |
15Doe seyde Esther, dat men Mordechai weder aenseggen soude: | |
16Gaet, vergadert alle de Ioden die te Susan gevonden worden, ende Ga naar margenoot42 vastet voor my, ende en etet noch en drincket niet, Ga naar margenoot43 in drie dagen, des nachts noch des daeghs, Ick ende mijne jonge dochters sullen oock alsoo vasten: ende alsoo sal ick tot den Koningh ingaen, het welck niet Ga naar margenoot44 nae de wet en is: Ga naar margenoot45 Wanneer ick dan omkome soo kome ick om. | |
17Doe gingh Mordechai henen, ende hy dede na alles dat Esther aen hem geboden hadde. |
|