Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermd1 Datmen niet om vele, maer om vrome kinderen moet wenschen. 7 Hy bewijst met verscheyden exemplen, dat Godt de ongehoorsame straft. 15 ende dat alle dingen voor hem openbaer sijn, gemerckt alles van hem hanght, ende door hem bestaet. | |
1EN verlanght niet na een onnutte menichte van kinderen, noch en verheught u niet over godtloose sonen: in dien sy vermenichvuldigen verheught u over haer niet, soo de vreese des Heeren by haer niet en is. | |
2Vertrouwt op haer leven niet, ende en acht hare menichte niet. | |
3Want een rechtveerdige is beter dan [sulcke] duysent. | |
4Ende [’t is beter] sonder kinderen sterven, dan godtloose kinderen hebben. | |
5Want van eenen verstandigen sal eene stadt met inwooners beset worden: maer het geslachte der godtloose sal haestelijck woest worden. | |
6Vele diergelijcke dingen heeft mijner ooge ge- | |
[Folio 35r]
| |
sien, ende mijn oore heeft stercker dingen gehoort dan dese. | |
7In de vergaderinge der sondaren sal een vyer aengesteken worden: ende toorn in ontsteken geweest onder een ongehoorsaem volck. | |
8Hy en is niet versoent geworden over alle de oude reusen, die afgevallen zijn door de cracht harer dwaesheyt. | |
9Hy en verschoonde die niet, by welcke Loth woonde: van den welcken hy eenen grouwel hadde, van wegen hare hooveerdicheyt. | |
10Hy en ontfermde sich niet over het volck des verderfs, die uytgingen in hare sonden, die sy deden. | |
11Ende alsoo heeft de Heere ses hondert duysent mannen te voet, welcke te samen vergadert waren in de hardicheyt harer herten, door ontferminge ende castijdinge behouden, geesselende, ontfermende, slaende, genesende: indien dan een hardneckige soude zijn onder het volck, het ware wonder dat die ongestraft soude blijven. | |
12Want ontferminge ende toorn is by hem: hy is een machtigh Heer die haest versoent wort, ende toorne uytstort. | |
13Gelijck sijne barmherticheyt groot is, alsoo is oock sijne castijdinge: hy sal een yegelijck oordeelen na sijne wercken. | |
14De sondaer en sal niet ontvlieden met sijnen roof: ende de verwachtinge des godtsaligen, en sal niet achterblijven. | |
15Maeckt plaetse voor allerley aelmoessen: Want een yegelick sal vinden na sijne wercken: De Heere heeft Pharao verhardt dat hy hem niet en kende, op dat sijne werckingen soude bekent worden by het [geslachte] onder den hemel: sijne barmherticheyt is allen creaturen openbaer, ende zijn licht ende duysternisse heeft hy onderscheyden met eenen diamantsteen. | |
16Seght niet, Ick sal my voor den Heere verbergen, ende wie sal aen my gedencken uyt der hoochte? | |
17Onder een groot volck en sal men aen my niet gedencken: want wat is mijne ziele onder de onmetelicke schepselen? | |
18Siet den hemel, ende den hemel des hemels, de afgrondt ende de aerde, ende ’t gene in de selve is, sullen in sijne besoeckinge beweeght worden: de gantsche werelt die geweest is, ende is, die is door sijnen wille. | |
19De bergen ende de fondamenten der aerde worden te gelijck geschuddet onder malkanderen door bevinge, als de Heere op de selve siet. | |
20Ende het herte en overdenckt de selve dingen niet behoorlick. | |
21Ende wie can sijne wegen bedencken? sy zijn [gelijck] een stormwint, welcken de mensche niet sien en can: ende het meerder deel sijner wercken zijn [voor ons] verborgen. | |
22Wie sal de wercken sijner gerechticheyt verkondigen, ofte wie salse verdragen? Want het verbondt is verre, ende ondersoeckinge aller dingen is in’t eynde. | |
23Die kleyn geworden is overleght dese dingen, maer een dwaes man verdwaelt zijnde, overleght dwase dingen. | |
24Hoort nu mijn kindt ende leert wetenschap, ende lett met uw’ herte op mijne woorden. | |
25Ick sal onderwijsinge te voorschijn brengen met gewichte, ende sijne wetenschap verkondigen met neersticheyt. | |
26Want door des Heeren oordeel zijn sijne wercken van het begin: ende van datse gemaeckt zijn, heeft hy der selver deelen onderscheyden. | |
27Hy heeft sijne wercken verciert in eeuwigheyt, hare beginselen door sijne handt in alle geslachten: sy en hebben geenen honger gehadt, ende en zijn niet vermoeyt geweest in sijne maeckselen, ende en zijn niet besweecken van sijne wercken, niet een en heeft sijnen naesten verdruckt. | |
28Ende tot in eeuwicheydt en sullen sy sijnen woorde niet ongehoorsaem zijn. | |
29Ende na desen heeft de Heere op de aerde gesien, ende heeft de selve vervult met sijne goederen. | |
30Sy bedeckt het leven van alle gedierte, ende in haer keeren sy weder. |
|