Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermd
[Folio 134r]
| |
1 D’ Apostel verhaelt, uyt het gene nu bewesen is wat wy voor eenen uytnemenden Hoogen-Priester hebben. 3 ende wat hy oock voor een offerande hebben moest. 4 Bewijst dat sijne bedieninge niet en moest zijn als der andere Priesteren, die het voorbeeldt dienden hier op aerden, maer dat de selve moest zijn in den hemel na de hemelsche afbeeldinge. 6 Komt daer na tot de beschrijvinge vande uytnemenheyt des Nieuwen Verbondts, waer van hy Middelaer is. 8 ende verhaelt uyt Ier. cap. 31. de instellinge ende beloften van ’t selve. 13 ende besluyt uyt dat het oude is te niete gedaen. | |
1Ga naar margenoot1 DE hooft-somme nu der dingen daer van wy spreken is, Ga naar margenoota [dat] wy hebben sodanigen Hoogen-Priester, Ga naar margenootb die geseten is Ga naar margenoot2 aen de rechter-[handt] des throons der Majesteyt in de hemelen, | |
2Een bedienaer Ga naar margenoot3 des heylichdoms, ende Ga naar margenoot4 des waren Ga naar margenoot5 tabernakels, welcken de Heere heeft opgerecht, ende geen mensche. | |
3Ga naar margenoot6 Want een yegelick Hooge-priester wort gestelt om gaven ende slacht-offeren te offeren: Ga naar margenootc waerom het noodsakelick was dat oock dese Ga naar margenoot7 wat hadde, dat hy soude offeren. | |
4Want indien hy op aerden ware, Ga naar margenoot8 so en soude hy selfs geen priester zijn terwijle daer priesters zijn die Ga naar margenoot9 na de Wet gaven offeren: | |
5Ga naar margenootd Welcke het voorbeeldt ende de schaduwe Ga naar margenoot10 der hemelscher dingen dienen, gelijck Moses door Godtlicke aenspraecke vermaent was, Ga naar margenoote als hy den tabernakel volmaken soude. Want siet, seght hy dat ghy het alles maeckt na Ga naar margenoot11 de afbeeldinge Ga naar margenoot12 die u Ga naar margenoot13 op den bergh getoont is. | |
6Ga naar margenootf Ende nu heeft Ga naar margenoot14 hy so veel uytnemender bedieninge gecregen, als hy oock Ga naar margenoot15 eenes beteren verbondts mddelaer is, ’t welck in Ga naar margenoot16 betere beloftenissen Ga naar margenoot17 bevesticht is. | |
7Want indien dat eerste [verbondt] Ga naar margenoot18 onberispelick geweest ware, so en soude voor het tweede geen plaetse gesocht geweest zijn. | |
8Want Ga naar margenoot19 [haer] Ga naar margenoot20 berispende seght hy tot haer, Ga naar margenootg Siet Ga naar margenoot21 de dagen comen, spreeckt de Heere, ende ick sal Ga naar margenoot22 over het huys Israëls, ende over het huys Iuda, een nieuw Ga naar margenoot23 verbondt Ga naar margenoot24 oprechten, | |
9Niet na het verbondt dat ick Ga naar margenoot25 met hare Vaderen ghemaeckt hebbe ten dage als ick haer by de handt nam, om haer uyt Egyptenlandt te leyden: want sy en zijn in dat mijn verbondt niet gebleven, ende ick hebbe Ga naar margenoot26 op haer niet geacht, seght de Heere. | |
10Want dit is het verbondt, dat ick met den huyse Israëls Ga naar margenoot27 maken sal na die dagen, seght de Heere, Ga naar margenooth Ick sal mijne wetten Ga naar margenoot28 in haer verstant geven, ende in hare herten sal ick die inschrijven: Ga naar margenooti ende ick sal haer tot een Godt zijn, ende sy sullen my tot een volck zijn. | |
11Ga naar margenootk Ende sy en sullen Ga naar margenoot29 niet leeren een yegelick sijnen naesten, ende een yegelick sijnen broeder, seggende, Kent den Heere: want sy sullen my Ga naar margenoot30 alle kennen van den cleynen onder haer tot den grooten onder haer: | |
12Want ick sal hare ongerechticheden genadich zijn, ende hare sonden ende hare overtredingen en sal ick Ga naar margenoot31 geensins meer gedencken. | |
13Ga naar margenoot32 Als hy seght, Een nieuw [verbondt], so heeft hy het eerste Ga naar margenoot33 oudt gemaeckt: dat nu oudt gemaeckt is ende veroudet, is na by Ga naar margenoot34 de verdwijninge. |
|