Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermd1 Na het opschrift deses briefs, ende de gewoonlicke groete, 3 verklaert d’Apostel dat hy Godt danckt over de gemeenschap der Philippensen aen het Euangelium. 6 ende dat hy vertrouwt datse daer in, ende voorders in alle Christelicke deughden, meer ende meer sullen toenemen. 12 Beschrijft sijne verdruckinghe ende banden, die hy leedt om des Euangeliums wille, ende de vrucht die door de selve ontstondt. 15 Leert dat het Euangelium van sommige ghepredickt wordt uyt goetwillicheydt ende liefde, tot sijner verlichtinghe, ende van andere uyt nijdt ende twistinge tot sijner beswaeringe in sijne banden. 19 Doch dat hy vertrouwt dat het selve gedyen sal tot sijner salicheyt, ende tot grootmakinge Christi, ’t sy door het leven ’t sy door den doodt. 21 Verklaert dat hy tot beyde is bereydt, also het beyde nut was: te blijven in ’t leven, voor de Gemeynte: ende te sterven, voor hem selven. 25 ende dat hy hoopt dat hy noch eenen tijdt lanck in ’t leven sal blijven tot dienst der Gemeynte. 27 Voeght daer wederom by een vermaninge tot eenicheydt, tot kloeckmoedicheydt, ende lijdtsaemheyt in de verdruckingen, 30 volgende sijn exempel. | |
1PAULUS ende Ga naar margenoot1 Timotheus, dienstknechten Iesu Christi, alle den heyligen in Christo Iesu die te Ga naar margenoot2 Philippis zijn, met de Ga naar margenoot3 Opsienders ende Ga naar margenoot4 Diakenen: | |
4(Alletijt in alle mijnen gebede voor u allen, met blijdschap ’t gebedt doende) | |
5Ga naar margenoot5 Over Ga naar margenoot6 uwe gemeynschap aen het Euangelium, van Ga naar margenoot7 den eersten dagh af tot nu toe: | |
6Vertrouwende dit selve, dat Ga naar margenoot8 hy die in u Ga naar margenootc Ga naar margenoot9 een goedt werck begonnen heeft, [dat] Ga naar margenoot10 voleyndigen sal tot Ga naar margenoot11 op den dagh Iesu Christi: | |
7Gelijck het Ga naar margenoot12 by my recht is dat ick van u alle dit gevoele, om dat ick in [mijn] herte houde, dat ghy, beyde Ga naar margenootd in mijne banden, ende [in mijne] Ga naar margenoot13 verantwoordinge, ende bevestinge des Euangeliums, ghy alle [segge ick], Ga naar margenoot14 mijner genade mede deelachtich zijt. | |
8Ga naar margenoote Want Ga naar margenoot15 Godt is mijn getuyge, hoe seer ick Ga naar margenoot16 begeerich ben na u alle, Ga naar margenoot17 met innerlijcke bewegingen Ga naar margenoot18 Iesu Christi. | |
9Ende dit bidde ick [Godt] dat Ga naar margenoot19 uwe liefde noch meer ende meer overvloedigh worde Ga naar margenoot20 in erkentenisse, ende alle Ga naar margenoot21 gevoelen: | |
10Op dat ghy Ga naar margenoot22 beproevet Ga naar margenoot23 de dingen die [daer] van verschillen, op dat ghy Ga naar margenoot24 oprecht zijt, ende Ga naar margenoot25 sonder aenstoot te geven, tot Ga naar margenoot26 den dagh Christi: | |
11Vervult met vruchten Ga naar margenoot27 der gerechticheyt Ga naar margenoot28 die door Iesum Christum zijn Ga naar margenoot29 tot heerlickheyt ende prijs Godes. | |
12Ende Ga naar margenoot30 ick wil dat ghy weet, broeders, dat Ga naar margenoot31 het gene aen my [is geschiet] meer | |
[Folio 113r]
| |
Ga naar margenoot32 tot bevoorderinge des Euangeliums gekomen is: | |
13Alsoo dat Ga naar margenoot33 mijne banden Ga naar margenoot34 in Christo openbaer geworden zijn Ga naar margenoot35 in ’t gansche Richt-huys, ende Ga naar margenoot36 allen anderen: | |
14Ga naar margenootf Ende [dat] het meerder [deel] der broederen in den Heere Ga naar margenoot37 door mijne banden Ga naar margenoot38 vertrouwen gecregen hebbende, overvloedelicker Ga naar margenoot39 het woort onbevreest durven spreken. | |
15Ga naar margenoot40 Sommige prediken oock wel Christum Ga naar margenoot41 door nijdt ende Ga naar margenoot42 twist, maer sommige oock Ga naar margenoot43 door goetwillicheyt. | |
16D’Eene verkondigen wel Christum uyt twistinge, Ga naar margenoot44 niet suyverlijck, meynende mijne banden Ga naar margenoot45 verdruckinge toe te brengen: | |
17Doch dese Ga naar margenoot46 uyt liefde, dewijle sy weten dat ick Ga naar margenoot47 tot verantwoordinge des Euangeliums Ga naar margenoot48 geset ben. | |
18Ga naar margenoot49 Wat dan? Nochtans wort Christus op Ga naar margenoot50 allerley wijse, het zy Ga naar margenoot51 onder een decksel, het zy Ga naar margenoot52 inder waerheyt, vercondight: ende Ga naar margenoot53 daer in verblijde ick my, Ia ick sal my oock verblijden. | |
19Ga naar margenootg Want ick weet Ga naar margenoot54 dat dit my ter saligheydt gedyen sal Ga naar margenoot55 door uw’ gebedt, ende toe-brenginge des Gheests Iesu Christi, | |
20Volgens mijne Ga naar margenoot56 ernstige verwachtinge ende hope, Ga naar margenooth dat ick in geene sake en sal Ga naar margenoot57 beschaemt worden: maer [dat] in alle vrymoedicheydt, Ga naar margenoot58 gelijck alle tijdt, alsoo oock nu Christus sal Ga naar margenoot59 groot gemaeckt worden Ga naar margenoot60 in mijn lichaem, Ga naar margenoot61 het zy door het leven, Ga naar margenoot62 het zy door de doot. | |
21Ga naar margenoot63 Want Ga naar margenoot64 het leven is my Christus, ende Ga naar margenoot65 het sterven is [my] gewin. | |
22Maer Ga naar margenoot66 of te leven in den vleesche, Ga naar margenoot67 het selve my oorbaerlijck zy, ende Ga naar margenoot68 wat ick verkiesen sal en Ga naar margenoot69 weet ick niet. | |
23Want ick worde van Ga naar margenoot70 dese twee Ga naar margenoot71 gedrongen, hebbende begeerte om Ga naar margenoot72 ontbonden te worden, ende Ga naar margenoot73 met Christo te zijn. Want [dat] is Ga naar margenoot74 zeer verre het beste: | |
24Maer Ga naar margenoot75 in den vleesche te blijven, is noodiger Ga naar margenoot76 om uwent wille. | |
25Ende Ga naar margenoot77 dit vertrouwe ende weet ick, dat ick sal Ga naar margenoot78 blijven, ende Ga naar margenoot79 met u alle sal verblijven Ga naar margenoot80 tot uwer bevoorderinge, ende blijdschap Ga naar margenoot81 des geloofs: | |
26Op dat Ga naar margenoot82 uwen roem in Christo Iesu overvloedigh zy Ga naar margenoot83 aen my, door Ga naar margenoot84 mijne tegenwoordicheyt wederom by u. | |
27Ga naar margenootg[i] Alleenlijck Ga naar margenoot85 wandelt Ga naar margenoot86 weerdichlijck den Euangelio Christi, op dat ’tzy ick come ende u sie, ’tzy ick afwesich ben, ick van uwe saecken mach hooren, dat ghy staet in eenen geest, met Ga naar margenoot87 een gemoedt gesamentlijck strijdende door het geloove des Euangeliums: | |
28Ende dat ghy in geen dinck verschrickt en wort van de gene Ga naar margenoot88 die tegenstaen: het welcke Ga naar margenoot89 haer wel Ga naar margenoot90 een bewijs is des verderfs, maer Ga naar margenoot91 u der salicheyt, ende dat Ga naar margenoot92 van Godt. | |
29Want u is Ga naar margenoot93 uyt genade gegeven in de sake Christi, niet alleen in Ga naar margenoot94 hem te gelooven, maer oock Ga naar margenoot95 voor hem Ga naar margenoot96 te lijden: | |
30Den selven strijdt Ga naar margenoot97 hebbende, hoedanigen ghy Ga naar margenoot98 in my gesien hebt, ende Ga naar margenoot99 nu in my hoort. |
|