Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermd1 D’Apostel vermaent voorders de geloovige haer den Overheden met schuldige gehoorsaemheydt te onderwerpen, dewijle hare beroepinge van Godt is, ende die sulckx niet en doen, daer mede haer selven straffen over den hals halen, ende hare conscien- | |
[Folio 85r]
| |
tien quetsen. 6 Ende gebiedt volgens dien haer oock tol ende schattinghe te betalen, ende alle eerbiedinge te bewijsen. 8 Daer nae vermaent hy haer tot oeffeninge der broederlijcke liefde, met een verhael van de geboden der tweede Tafel des Wets. 11 Eyndelijck vermaent hy haer, alsoo de nacht der onwetenheyt voor-by is, ende het licht des Euangeliums haer is verschenen, datse haer wachten van dronckenschap, hoererye, haet, twist, ende diergelijcke sonden, ende na de deughden daer tegen strijdende trachten. 14 ende tot dien eynde den Heere Christum aen-trecken, af-leggende de versorginge des vleeschs tot lusten. | |
1Ga naar margenoota ALle Ga naar margenoot1 ziele zy Ga naar margenoot2 den Machten Ga naar margenoot3 over [haer] gestelt Ga naar margenoot4 onderworpen. Ga naar margenootb Want daer en is Ga naar margenoot5 geen Macht Ga naar margenoot6 dan van Godt: ende de Machten Ga naar margenoot7 die daer zijn, die zijn van Godt Ga naar margenoot8 geordineert. | |
2Alsoo dat die hem Ga naar margenoot9 tegen de Macht stelt, de ordinantie Gods wederstaet: ende die’se wederstaen, sullen over haer selven Ga naar margenoot10 een oordeel Ga naar margenoot11 halen. | |
3Want Ga naar margenoot12 de Overste en zijn niet Ga naar margenoot13 [tot] een vreese Ga naar margenoot14 den goeden wercken, maer Ga naar margenoot15 den quaden. Ga naar margenoot16 Wilt ghy nu de Macht niet vreesen? doet het goede, ende ghy sult Ga naar margenoot17 lof van haer hebben. | |
4Want sy is Ga naar margenoot18 Godts dienaresse, Ga naar margenoot19 u ten goede. Maer indien ghy Ga naar margenoot20 quaet doet, Ga naar margenoot21 soo vreest: want sy Ga naar margenoot22 en draeght het sweerdt niet te vergeefs. Want sy is Godts dienaresse, Ga naar margenoot23 een wreeckster Ga naar margenoot24 tot straffe den genen die quaedt doet. | |
5Daerom is’t Ga naar margenoot25 noodigh onderworpen te zijn, niet alleenlijck Ga naar margenoot26 om der straffe, maer oock Ga naar margenoot27 om der conscientie wille. | |
6Want Ga naar margenoot28 daerom Ga naar margenoot29 betaelt ghy oock Ga naar margenoot30 schattinge: Ga naar margenoot31 want sy Ga naar margenoot32 dienaers Godts zijn Ga naar margenoot33 in dit selve Ga naar margenoot34 geduerichlijck besich zijnde. | |
7Ga naar margenootc So Ga naar margenoot35 geeft dan Ga naar margenoot36 een yegelijck dat ghy schuldigh zijt: Ga naar margenoot37 schattinge, dien ghy de schattinge: Ga naar margenoot38 tol, dien ghy den tol: vreese, Ga naar margenoot39 dien ghy den vreese: eere, Ga naar margenoot40 dien ghy de eere [schuldigh zijt]. | |
8Ga naar margenoot41 En zijt niemant yet schuldigh, Ga naar margenoot42 dan malkanderen lief te hebben. Ga naar margenootd Want die Ga naar margenoot43 den anderen lief heeft, die heeft Ga naar margenoot44 de Wet Ga naar margenoot45 vervult. | |
9Want dit, Ga naar margenoote Ga naar margenoot46 Ghy en sult geen overspel doen, Ghy en sult niet dooden, Ghy en sult niet stelen, Ghy en sult geen valsche getuygenisse geven, Ghy en sult niet begeeren, ende so daer eenich ander gebodt is, wort Ga naar margenoot47 in dit woort als in een hooft-somme begrepen, [namelijck] in dit, Ga naar margenootf Ghy sult uwen naesten lief hebben gelijck u selven. | |
10Ga naar margenoot48 De liefde en doet den naesten geen quaet. So is dan de liefde Ga naar margenoot49 de vervullinge der Wet. | |
11Ende dit [segge ick te meer] Ga naar margenootg Ga naar margenoot50 dewijle wy de gelegenheyt des tijts weten, dat het de uyre is, dat wy nu uyt Ga naar margenoot51 den slaep opwaken: want Ga naar margenoot52 de salicheyt Ga naar margenoot53 is ons nu naerder, dan Ga naar margenoot54 doe wy [eerst] gelooft hebben. | |
12Ga naar margenooth De Ga naar margenoot55 nacht is Ga naar margenoot56 voorby gegaen, ende Ga naar margenoot57 de dagh Ga naar margenoot58 is naby gecomen. Ga naar margenooti Laet ons dan Ga naar margenoot59 afleggen Ga naar margenoot60 de wercken der duysternisse, ende Ga naar margenoot61 aendoen Ga naar margenoot62 de wapenen Ga naar margenoot63 des lichts. | |
13Laet ons Ga naar margenoot64 als inden dagh, Ga naar margenootk Ga naar margenoot65 eerlijck Ga naar margenoot66 wandelen: Ga naar margenootl niet in Ga naar margenoot67 brasserien ende Ga naar margenoot68 dronckenschappen, Ga naar margenootm niet Ga naar margenoot69 in slaepkameren ende Ga naar margenoot70 ontuchticheden, Ga naar margenootn niet in twiste ende nijdicheyt: | |
14Ga naar margenooto Maer Ga naar margenoot71 doet aen Ga naar margenoot72 den Heere Iesum Christum, Ga naar margenootp ende en Ga naar margenoot73 versorght Ga naar margenoot74 het vleesch niet tot Ga naar margenoot75 begeerlickheden. |
|