Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermd1 Paulus reyst nae Macedonien ende Griecken-lant. 4 met eenige uyt Asien. 6 vaert van Philippis over nae Troas. 7 alwaer hy op den eersten dagh der weke predickt ende broodt-breeckt met de Discipelen, streckende sijne reden uyt tot den middernacht. 9 Een jongelinck Eutychus valt door den slaep uyt de venster doot. 10 ende wort van Paulo opgeweckt. 13 Paulus vervolght sijne reyse nae Ierusalem, ende komt tot Mileten. 17 ontbiedt aldaer by hem d'Ouderlingen van Ephesen. 18 welcken hy voorhoud sijne getrouwigheyt, ende moeyten in sijnen dienst onder haer. 22 Voorseght wat hem te Ierusalem soude overkomen. 26 ende verklaert dat hy haer den geheelen raedt Godts hadde verkondight. 28 Vermaentse acht te nemen op de cudde. 29 ende te waken tegen de sware wolven, die onder haer souden op-staen. 32 Neemt sijn afscheyt van haer, betuygende dat hy hem ende de sijne met sijne handen geneert hadde. 36 Knielt ende bidt met haer, die hem met groote droefheyt geleyden tot aen het schip. | |
1NA dat nu den oproer gestilt was, Paulus de discipelen tot hem geroepen ende Ga naar margenoot1 gegroet hebbende, Ga naar margenoota ginck uyt om na Macedonien te reysen. | |
2Ende als hy die deelen doorgereyst, ende haer met vele redenen vermaent hadde, quam hy in Ga naar margenoot2 Grieckenlandt. | |
3Ende als hy [aldaer] dry maenden Ga naar margenoot3 overgebracht hadde, ende hem van de Ioden lagen geleght wierden, als hy na Syrien soude Ga naar margenoot4 varen, so wiert hy van Ga naar margenoot5 sinne weder te keeren door Macedonien. | |
4Ende hem vergeselschapte Ga naar margenoot6 tot in Asien Ga naar margenoot7 Sopater Ga naar margenoot8 van Bereen: ende van de Thessalonicensen Ga naar margenootb Aristarchus, ende Secundus, ende Ga naar margenootc Gajus van Derben, ende Ga naar margenootd Timotheus: ende van Ga naar margenoot9 die van Asien Ga naar margenoote Tychicus ende Ga naar margenootf Trophimus. | |
5Dese voor henen gegaen zijnde wachtden ons tot Troas. | |
6Wy nu scheepten af van Philippis na de dagen Ga naar margenoot10 der ongehevelde [brooden], ende quamen Ga naar margenoot11 in vijf dagen by haer tot Troas, alwaer Ga naar margenoot12 wy ons seven dagen Ga naar margenoot13 onthielden. | |
7Ende op den Ga naar margenoot14 eersten [dagh] Ga naar margenoot15 der weke, als de Discipelen by een gekomen waren Ga naar margenoot16 om broodt te breken, Ga naar margenoot17 handelde Paulus met haer, sullende des anderen daeghs verreysen: ende hy streckte [sijne] reden uyt tot den middernacht. | |
8Ende daer waren Ga naar margenoot18 vele lichten inde opper-sale, daer Ga naar margenoot19 sy vergadert waren. | |
9Ende een seker jongelinck met name Eutychus, sat in de venster, ende met eenen diepen slaep Ga naar margenoot20 overvallen zijnde, also Paulus Ga naar margenoot21 lange [tot haer] sprack, door den slaep Ga naar margenoot22 neder-stortende, viel van de derde solderinge nederwaert, ende wierdt doodt opgenomen. | |
[Folio 71r]
| |
de hy, En weest niet beroert: want sijne ziele Ga naar margenoot23 is in hem. | |
11Ende als hy [weder] boven gegaen was, ende Ga naar margenoot24 broodt gebroken, ende [wat] Ga naar margenoot25 gegeten hadde, ende lange tot den dageraet toe met haer gesproken hadde, vertrock hy Ga naar margenoot26 alsoo. | |
13Maer wy voor uyt na het schip gegaen zijnde, voeren af na Ga naar margenoot28 Asson, daer wy Paulum souden innemen. Want hy hadde het alsoo Ga naar margenoot29 bevolen, ende hy selve soude Ga naar margenoot30 te voete gaen. | |
14Ende als hy hem te Asson by ons gevoeght hadde, namen wy hem in, ende quamen tot Ga naar margenoot31 Mitylenen. | |
15Ende van daer af-gescheept zijnde quamen wy den volgende [dagh] tegen Ga naar margenoot32 Chios over, ende des anderen [daeghs] leyden wy aen tot Ga naar margenoot33 Samos, ende bleven te Ga naar margenoot34 Trogyllion, ende den [dagh] daer aen quamen wy tot Ga naar margenoot35 Mileten. | |
16Want Paulus hadde Ga naar margenoot36 voorgenomen Ephesen voor by te varen, op dat hy niet en soude den tijdt in Asien verslijten. Ga naar margenooth Want hy spoedde hem, om (so het hem mogelijck ware) op den Ga naar margenoot37 Pinckster-dagh te Ierusalem te zijn. | |
17Maer hy sondt van Mileten na Ephesen, ende hy ontboodt de Ouderlingen der Gemeynte. | |
18Ende als sy tot hem gekomen waren, seyde hy tot haer, Ghy lieden weet, Ga naar margenooti van den eersten dagh af dat ick in Ga naar margenoot38 Asien ben aengekomen, hoe ick by u den ganschen tijdt geweest ben: | |
19Dienende den Heere met alle Ga naar margenoot39 ootmoedicheyt, ende vele Ga naar margenoot40 tranen, ende Ga naar margenoot41 versoeckingen, die my overgekomen zijn door de lagen der Ioden. | |
20Hoe ick niets Ga naar margenoot42 achtergehouden hebbe van 't gene nuttigh was, dat ick u niet en soude verkondight, ende u geleert hebben, in't openbaer ende Ga naar margenoot43[] by de huysen. | |
21Ga naar margenoot44 Betuygende beyde Ioden ende Griecken Ga naar margenootk de bekeeringe tot Godt ende het geloove in onsen Heere Iesum Christum. | |
22Ende nu siet, ick Ga naar margenoot45 gebonden zijnde Ga naar margenoot46 door den Geest, reyse na Ierusalem, Ga naar margenoot47 niet wetende wat my daer ontmoeten sal: | |
23Dan dat de heylige Geest Ga naar margenoot48 van stadt tot stadt Ga naar margenoot49 betuyght, seggende dat my banden ende verdruckingen Ga naar margenoot50 aenstaende zijn. | |
24Ga naar margenootl Maer Ga naar margenoot51 ick en achte op geen dinck, noch en houde mijn Ga naar margenoot52 leven niet dierbaer voor my selven, op dat ick Ga naar margenoot53 mijnen loop met blijdtschap mach volbrengen, ende den dienst, welcken ick Ga naar margenootm van den Heere Iesu ontfangen hebbe, om te betuygen het Euangelium Ga naar margenoot54 der genade Godts. | |
25Ende nu siet, ick weet dat ghy alle, daer ick doorgegaen ben predikende het Coninckrijcke Godts, mijn aengesicht niet meer sien en sult. | |
26Daerom betuyge ick u lieden op desen huydigen dagh, dat ick Ga naar margenoot55 reyn ben van het bloedt van [u] allen. | |
27Want ick en hebbe niet Ga naar margenoot56 achtergehouden dat ick u niet en soude verkondight hebben Ga naar margenoot57 alle den raedt Godts. | |
28Ga naar margenootn So hebt dan acht Ga naar margenoot58 op u selven, ende op de geheele cudde, Ga naar margenoot59 over de welcke u Ga naar margenoot60 de heylige Geest tot Ga naar margenoot61 Opsienders gestelt heeft, om de Gemeynte Godts Ga naar margenoot62 te weyden, welcke Ga naar margenoot63 hy Ga naar margenoot64 Ga naar margenooto verkregen heeft Ga naar margenoot65 door sijn eygen bloedt. | |
29Want dit weet ick, dat na mijn Ga naar margenoot66 vertreck Ga naar margenootp Ga naar margenoot67 sware Ga naar margenoot68 wolven tot u inkomen sullen, die de cudde niet en sparen: | |
30Ga naar margenootq Ende Ga naar margenoot69 uyt u selve sullen mannen op-staen, sprekende Ga naar margenoot70 verkeerde dingen, om de Discipelen af te trecken Ga naar margenoot71 van achter haer. | |
31Daerom waeckt, ende gedenckt dat ick Ga naar margenoot72 dry jaren [lanck] nacht ende dagh niet opgehouden en hebbe een yegelijck met tranen te vermanen. | |
32Ende nu, broeders, ick bevele u Gode, ende Ga naar margenoot73 den woorde sijner genade: Ga naar margenoot74 die machtigh is [u] op te Ga naar margenoot75 bouwen, ende u Ga naar margenoot76 een erfdeel te geven onder alle de Ga naar margenoot77 geheylighde. | |
34Ende ghy selve weet dat Ga naar margenoots dese handen tot mijnen noodtdruft, ende den genen die met my waren, gedient hebben. | |
35Ick hebbe u in allen getoont, dat men alsoo arbeydende Ga naar margenoot78 de swacke moet Ga naar margenoot79 opnemen, ende gedencken aen de woorden des Heeren Iesu, Ga naar margenoot80 dat hy geseght heeft, Het is Ga naar margenoot81 saliger te Ga naar margenoot82 geven dan te ontfangen. | |
37Ende daer wierdt een groot Ga naar margenoot83 geween van [haer] allen: ende sy vallende om den hals Pauli cusseden hem: | |
38Zeer bedroeft zijnde, allermeest over het woort dat hy geseght hadde, dat sy sijn aengesicht niet meer sien en souden: ende sy geleydden hem na het schip. |
|