Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermd1 Barnabas ende Saulus worden uyt de Leeraers van Antiochien van den heyligen Geest gesonden tot de Heydenen. 4 welcke reysen door Seleucien na Cypren, prediken tot Salamis ende Paphos. 7 alwaer de Stadt-houder Sergius Paulus haer begeert te hooren. 8 'twelck Barjesus de tooveraer soeckende te beletten, wort van Paulo met blintheyt geslagen. 12 ende de Stadt-houder bekeert. 13 Van daer reysen sy na Pergen. 14 ende voorts na Antiohien in Pisidien. 15 alwaer Paulus inde Synagoge predikende verhaelt de weldaden Godts den Israeliten bewesen tot op David. 23 ende bewijst dat de belofte van Davids zaedt gedaen, vervult is in Iesu Christo, die te Ierusalem is gekruyst, ende van den dooden opgeweckt. 33 gelijck van David was voorseght. 38 ende dat door hem gerechtveerdight worden alle die in hem gelooven. 40 ende dat hy straft die hem ongehoorsaem zijn. 42 Eenige van de Ioden gelooven, ende andere wederspreken. 46 waerom sy haer tot de Heydenen keeren, van welcke gelooven die ten eeuwigen leven verordineert waren. 50 De Ioden verwecken vervolginge tegen Paulum ende Barnabam, die't stof van hare voeten schudden, ende wijcken na Iconien. | |
1ENde daer waren Ga naar margenoota tot Antiochien in de Gemeynte die daer was, eenige Ga naar margenoot1 Propheten ende Leeraers, namelijck Barnabas, ende Symeon genaemt Niger, ende Lucius van Cyrenen, ende Manahen, die met Ga naar margenoot2 Herodes den Vier-vorst opgevoedt was, ende Saulus. | |
2Ende als sy den Heere Ga naar margenoot3 dienden, ende vasteden, Ga naar margenoot4 seyde de heylige Geest, Ga naar margenootb Ga naar margenoot5 Sondert my af beyde Barnabam ende Saulum, tot het werck daer toe ick'se Ga naar margenootc geroepen hebbe. | |
3Ga naar margenootd Doe vasteden ende baden sy, ende haer Ga naar margenoote de handen Ga naar margenoot6 opgeleght hebbende lieten sy'se gaen. | |
4Dese dan uytgesonden zijnde vanden heyligen Geest, quamen af tot Ga naar margenoot7 Seleucien, ende van daer scheepten sy af na Cypren. | |
5Ende gekomen zijnde tot Ga naar margenoot8 Salamis, verkondighden sy het woort Godts in de Synagogen der Ioden: ende sy hadden oock Ga naar margenootf Ioannem tot eenen dienaer. | |
6Ende als sy het eylandt doorgegaen waren tot Ga naar margenoot9 Paphos toe, vonden sy Ga naar margenootg eenen sekeren tooveraer, eenen valschen Propheet, eenen Iode, wiens naeme was Ga naar margenoot10 Bar-jesus, | |
7Welcke was by den Ga naar margenoot11 Stadthouder Sergius Paulus, eenen verstandigen man. Dese, Barnabam ende Saulum tot hem geroepen hebbende, socht zeer het woort Godts te hooren. | |
8Ga naar margenooth Maer Elymas de tooveraer, (want alsoo wort sijnen naem overgeset) wederstondt haer, soeckende den Stadt-houder van het geloove af te keeren. | |
9Doch Saulus (Ga naar margenoot12 die oock Paulus [genaemt is]) vervult met den Heylighen Geest, ende de oogen op hem houdende, seyde, | |
10Ga naar margenoot13 O ghy kindt des Duyvels, vol van alle bedroch, ende van alle arghlisticheyt, vyandt van alle gerechticheyt, sult ghy niet ophouden Ga naar margenoot14 te verkeeren de rechte wegen des Heeren? | |
11Ende nu siet, Ga naar margenoot15 de handt des Heeren [is] tegen u: ende ghy sult blindt zijn, ende de Sonne niet sien voor eenen tijdt. Ende van stonden aen viel op hem Ga naar margenoot16 donckerheyt ende duysternisse: ende rontom gaende socht hy, die [hem] met de handt mochten leyden. | |
12Als de Stadthouder sagh 't gene geschiet was, doe geloofde hy, verslagen zijnde over de leere des Heeren. | |
13Ende Ga naar margenoot17 Paulus ende die met hem waren, van Papho afgevaren zijnde, quamen tot Pergen [een stadt] in Ga naar margenoot18 Pamphylia. Ga naar margenooti Maer Ga naar margenoot19 Ioannes van haer scheydende Ga naar margenoot20 keerde weder na Ierusalem. | |
14Ende sy van Pergen 'tlandt doorgaende, quamen tot Antiochien [een stadt] Ga naar margenoot21 in Pisidien: ende gegaen zijnde in de Synagoge op den dagh des Sabbaths, saten sy neder. | |
15Ende na Ga naar margenoot22 het lesen der Wet ende der Propheten, sonden Ga naar margenoot23 de Overste der Synagoge tot haer, seggende, Mannen broeders, indien daer [eenigh] woort van Ga naar margenoot24 vertroostinge tot den volcke in u is, so spreeckt. | |
16Ende Paulus stond op, ende Ga naar margenootk wenckte met de handt, ende seyde, Ghy Israëlitische mannen, ende ghy die Godt vreest, hoort toe. | |
17De Godt deses volcks Israëls, heeft onse Vaderen Ga naar margenootl uytverkoren, ende het volck Ga naar margenoot25 verhooght, als sy vremdelin- | |
[Folio 66v]
| |
gen in't landt van Egypten, ende heeft'se Ga naar margenoot26 met eenen hoogen arm daer uytgeleydt. | |
18Ga naar margenootm Ende heeft ontrent den tijdt van veertigh jaren Ga naar margenoot27 hare zeden verdragen in de woestijne. | |
19Ende seven volckeren uytgeroeyt hebbende in het landt Chanaan, heeft haer Ga naar margenootn Ga naar margenoot28 door het lot het landt der selve uytgedeelt. | |
20Ende daer na, ontrent Ga naar margenoot29 vier hondert ende vijftich jaren, gaf hy [haer] Ga naar margenooto Rechters tot op Samuel den Propheet. | |
21Ga naar margenootp Ende van doen aen begeerden sy eenen Coninck, ende Godt gaf haer Ga naar margenootq Saul den sone Kis, eenen man uyt de stamme Benjamin, Ga naar margenoot30 veertich jaren. | |
22Ende desen afgeset hebbende, verweckte hy haer Ga naar margenootr David tot eenen Coninck: den welcken hy oock getuygenisse gaf, ende seyde, Ga naar margenoots Ick hebbe gevonden David den sone Iesse, eenen man na mijn herte, die alle mijnen wille sal doen. | |
23Van deses zaedt heeft Godt Israël, Ga naar margenoot31 na de belofte, verweckt den Salichmaker Iesum: | |
24Ga naar margenoott Als Ioannes eerst alle den volcke Iraëls, Ga naar margenoot32 voor sijne aenkomste, gepredickt hadde den Doop der bekeeringe. | |
25Doch als Ioannes den loop Ga naar margenoot33 vervulde, seyde hy, Wie meynt ghy lieden dat ick ben? Ga naar margenootv Ick en ben [de Christus] niet, maer siet, hy komt na my, Ga naar margenootx wien ick niet weerdich en ben de schoenen [sijner] voeten te ontbinden. | |
26Mannen broeders, Ga naar margenoot34 kinderen van't geslachte Abrahams, ende die onder u Godt vreesen, Ga naar margenooty Ga naar margenoot35 tot u is het woordt deser salicheyt gesonden. | |
27Want die te Ierusalem woonen, ende hare Overste, Ga naar margenootz desen niet kennende, hebben oock Ga naar margenoot36 de stemmen der Propheten, die op elcken Sabbath - [dagh] gelesen worden, [hem] veroordeelende, vervult: | |
28Ga naar margenoota Ende geen Ga naar margenoot37 oorsaecke des doots vindende, hebben sy van Pilato begeert dat hy soude gedoodt worden. | |
29Ende als sy alles volbracht hadden dat van hem geschreven was, namen sy [hem] af van Ga naar margenoot38 het hout, ende leyden [hem] in het graf. | |
31Ga naar margenootc Welcke gesien is geweest Ga naar margenoot39 vele dagen lanck, van de gene Ga naar margenoot40 die met hem opgekomen waren van Galilea tot Ierusalem, die sijne getuygen zijn by het volck. | |
32Ende wy Ga naar margenoot41 vercondigen u Ga naar margenootd de belofte die tot den Vaderen geschiet is, dat [namelick] Godt de selve vervult heeft aen ons hare kinderen, als hy Iesum Ga naar margenoot42 verweckt heeft: | |
33Gelijck oock in den den tweeden Psalm geschreven staet, Ghy zijnt mijn Sone, Ga naar margenoot43 heden hebbe ick u gegenereert. | |
34Ende dat hy hem uyt de dooden heeft opgeweckt, alsoo dat hy niet meer en sal Ga naar margenoot44 tot verdervinge keeren, heeft hy aldus geseght, Ga naar margenoote Ick sal u lieden de weldadicheden Ga naar margenoot45 Davids geven die Ga naar margenoot46 getrouwe zijn. | |
35Waerom hy oock in eenen anderen [Psalm] seght, Ga naar margenootf Ghy en sult Ga naar margenoot47 uwen Heyligen niet [over] geven, om verdervinge te sien. | |
36Ga naar margenootg Want David, als hy in sijnen tijdt Ga naar margenoot48 den raedt Godts gedient hadde, is ontslapen, ende is by sijne Vaderen gelegt, ende heeft wel verdervinge gesien: | |
38So zy u dan bekent, Mannen broeders, Ga naar margenooth dat door Ga naar margenoot50 desen u vergevinge der sonden vercondight wort. | |
39Ga naar margenooti Ende [dat] van allen, daer van ghy niet en kondet gerechtveerdight worden Ga naar margenoot51 door de wet Mosis, door desen Ga naar margenootk een yegelick die gelooft, gerechtveerdight wort. | |
40Siet dan toe, dat over u lieden niet en kome 't gene gesegt is Ga naar margenoot52 inde Propheten, | |
41Ga naar margenootl Siet ghy verachters, ende verwondert u, ende verdwijnt: want ick wercke een werck in uwe dagen, een werck 't welck ghy niet en sult gelooven, so het u yemandt verhaelt. | |
42Ende Ga naar margenoot53 als de Ioden uyt-gegaen waren uyt de Synagoge, baden Ga naar margenoot54 de Heydenen dat Ga naar margenoot55 tegen den naesten Sabbath haer de selve woorden souden gesproken worden. | |
43Ende als de Synagoge gescheyden was, volghden vele van de Ioden, ende van de Godts-dienstige Iode-genooten, Paulum ende Barnabam: welcke tot haer spraken, Ga naar margenootm ende haer vermaenden te blijven Ga naar margenoot56 by de genade Godts. | |
44Ende op den volgenden Sabbath, quam by na de geheele stadt te samen, om het woordt Godts te hooren. | |
45Doch de Ioden de scharen siende wierden met nijdicheyt vervult, ende wederspraken het gene van Paulo geseght wiert, weder-sprekende ende lasterende. | |
46Maer Paulus ende Barnabas vrymoedicheyt gebruyckende seyden, Ga naar margenootn Het was noodich dat eerst tot u het woordt Godts gesproken soude worden: Ga naar margenooto doch nademael ghy het selve verstoot, ende u selven des eeuwigen levens Ga naar margenoot57 niet weerdigh en oordeelt, siet, wy keeren ons tot de Heydenen. | |
47Want alsoo heeft ons de Heere geboden, [seggende], Ga naar margenootp Ick hebbe u gestelt Ga naar margenoot58 tot een licht der Heydenen, op dat ghy soudt zijn tot salicheyt, tot aen het uyterste der aerde. | |
48Als nu de Heydenen [dit] hoorden verblijdden sy haer, ende presen het woort des Heeren: ende daer geloofden soo vele als'er Ga naar margenoot59 geordineert waren tot het eeuwige leven. | |
49Ende het woordt des Heeren wert door het geheele landt uytgebreydt. | |
[Folio 67r]
| |
ende de voornaemste van de stadt, Ga naar margenootq ende verweckten vervolginge tegen Paulum ende Barnabam, ende wierpen'se uyt hare landtpalen. | |
51Doch sy Ga naar margenoot61 schuddeden het stof van hare voeten af tegen de selve, ende quamen tot Ga naar margenoot62 Iconien. | |
52Ende de Discipelen wierden vervult met blijdtschap ende met den heyligen Geest. |
|