Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermd1 Christus tot Bethanien met Lazaro aen tafel sittende, 3 wort van Maria gesalft, 4 waer over sy van Iuda berispt, 7 maer van Christo verdedight wort. 9 Vele Ioden komen om Lazarum te sien. 10 waerom de Overpriesters hem oock soecken te dooden. 12 Christus rijdt nae Ierusalem op eenen esel, ende wort van de schare, met blijdtschap ende geluckwenschinge, als de Coninck Israels ontfangen. 20 Eenige Griecken begeeren Iesum te sien, ende sy spreken Philippum daer over aen. 23 waer uyt Christus oorsake neemt te handelen van de vrucht sijns doots, door de gelijckenisse van een terwen-graen. 27 Wort in sijn ziele beroert, ende bidt sijnen Vader, ende wort door een stemme uyt den hemel verklaert. 29 Onderrecht de schare wederom van de vrucht ende maniere sijns doots: ende vermaentse in sijn licht te wandelen. 37 De Ioden blijven verhardt, gelijck door Iesaiam was voorgeseght. 42 Doch vele uyt de Overste gelooven in hem, maer derven hem niet belijden. 44 Hy vermaent wederom tot geloove, ende tot de belijdenisse des selven. | |
1Ga naar margenoota IEsus dan quam Ga naar margenoot1 ses dagen voor het Pascha te Bethanien, daer Lazarus was, die gestorven was geweest, welcken hy opgeweckt hadde uyt den dooden. | |
2Sy bereydden hem dan Ga naar margenoot2 aldaer een avontmael, ende Martha diende: ende Lazarus was een van de gene die met hem aensaten. | |
3Maria dan genomen hebbende een pondt salve van Ga naar margenoot3 onvervalschste zeer kostelicke Nardus, heeft de voeten Iesu gesalft, ende met haren hayre sijne voeten afgedrooght, ende het huys wiert vervult van den reuck der salve. | |
4So seyde dan een van sijne Discipelen, [namelick] Iudas Simonis Iscariot die hem verraden soude, | |
5Ga naar margenootb Waerom en is dese salve niet verkocht voor drie hondert Ga naar margenoot4 penningen, ende den armen gegeven? | |
6Ende dit seyde hy, niet om dat hy besorght was voor den armen, maer om dat hy een dief was, Ga naar margenootc ende hadde de burse, ende droegh het gene Ga naar margenoot5 gegeven wiert. | |
7Iesus dan seyde, Ga naar margenoot6 Laet af van haer: Sy heeft dit bewaert Ga naar margenoot7 tegen Ga naar margenootd den dagh mijner begravenisse. | |
8Want de Ga naar margenoote arme hebt ghy lieden Ga naar margenoot8 altijt met u, maer my en hebt ghy Ga naar margenoot9 niet altijdt. | |
9Een groote schare dan der Ioden verstondt dat hy aldaer was: ende quamen niet alleen om Iesus wille, maer op dat sy oock Lazarum souden sien, Ga naar margenootf dien hy uyt den dooden opgeweckt hadde. | |
11Want vele van de Ioden gingen Ga naar margenoot11 henen om sijnen't wille, ende geloofden in Iesum. | |
12Ga naar margenootg Des anderen daeghs een groote schare, die tot het Feest gekomen was, hoorende dat Iesus na Ierusalem quam, | |
13Ga naar margenoot12 Namen de tacken van palm-boomen, ende gingen uyt hem te gemoete, ende riepen, Ga naar margenoot13 Hosanna, Ga naar margenooth Gesegent Ga naar margenoot14 [is] hy die komt inden name des Heeren, [hy die is] de Coninck Israëls. | |
15Ga naar margenooti Ga naar margenoot16 En vreest niet ghy dochter Sion: siet, uw' Coninck komt, sittende op het veulen eener eselinne. | |
16Doch Ga naar margenoot17 dit en verstonden sijne discipelen in't eerste niet: maer Ga naar margenoot18 als Iesus verheerlickt was, doe wierden sy indachtigh dat dit van hem geschreven was, ende [dat] sy hem dit gedaen hadden. | |
17Ga naar margenoot19 De schare dan die met hem was, getuyghde dat hy Lazarum uyt het graf geroepen, ende hem uyt den dooden opgeweckt hadde. | |
18Daerom ginck oock de schare hem te gemoete, overmits sy gehoort hadde, dat hy dat teecken gedaen hadde. | |
19De Phariseen dan seyden onder malcanderen, Ga naar margenootk Siet ghy [wel] dat ghy Ga naar margenoot20 gantsch niet en voordert? siet, Ga naar margenoot21 de [geheele] werelt gaet hem na. | |
20Ende daer waren sommige Ga naar margenoot22 Griecken uyt de gene Ga naar margenootl die op gekomen waren, op dat sy op het Feest souden aanbidden: | |
21Dese dan gingen tot Philippum, Ga naar margenootm die van Bethsaida in Galilea was, ende baden hem, seggende, Heere, wy Ga naar margenoot23 willen Iesum [wel] Ga naar margenoot24 sien. | |
22Philippus quam, ende seyde 't Andree: ende Andreas ende Philippus wederom seyden 't Iesu. | |
23Maer Iesus antwoordde haer, seggende, De uyre is gekomen, Ga naar margenootn dat de Sone des menschen sal Ga naar margenoot25 verheerlickt worden. | |
24Voorwaer, voorwaer segge ick u, Ga naar margenooto Indien Ga naar margenoot26 het terwen graen in de aerde niet en valt ende sterft, so blijft het selve alleen: maer indien het sterft, so brenght het veel vrucht voort. | |
25Ga naar margenootp Die sijn Ga naar margenoot27 leven Ga naar margenoot28 lief heeft sal 't selve verliesen: ende die sijn leven Ga naar margenoot29 haet in dese werelt, sal 't selve bewaren tot het eeuwige leven. | |
26So yemandt my dient, die volge my: ende Ga naar margenootq daer ick ben, aldaer sal oock mijn dienaer zijn. Ende so yemandt my dient, de Vader sal hem eeren. | |
27Ga naar margenootr Nu is mijn ziele Ga naar margenoot30 ontroert: ende wat sal ick seggen? Vader, verlost my uyt dese Ga naar margenoot31 uyre. Maer hierom ben ick in dese uyre gekomen. | |
28Vader, Ga naar margenoot32 verheerlickt uwen name. Daer quam dan een stemme uyt den hemel, [seggende], Ende ick hebbe [hem] Ga naar margenoot33 verheerlickt, ende ick Ga naar margenoot34 sal [hem] wederom verheerlicken. | |
29De schare dan die daer stondt, ende | |
[Folio 52r]
| |
[dit] hoorde, seyde datter Ga naar margenoot35 een donderslagh geschiet was. Andere seyden, Een Engel heeft tot hem gesproken. | |
30Iesus antwoordde ende seyde, Ga naar margenoots Niet om mijnent wille is dese stemme geschiet, maer Ga naar margenoot36 om uwent wille. | |
31Ga naar margenoott Nu is het Ga naar margenoot37 oordeel deser werelt: Ga naar margenootv nu sal de Ga naar margenoot38 overste deser werelt buyten geworpen worden. | |
32Ga naar margenootx Ende ick, Ga naar margenoot39 so wanneer ick van der aerde sal verhooght zijn, salse Ga naar margenoot40 alle tot my Ga naar margenoot41 trecken. | |
33(Ende dit seyde hy beteeckenende hoedanigen doodt hy sterven soude) | |
34De schare antwoordde hem, Wy hebben uyt Ga naar margenoot42 de Wet gehoort, Ga naar margenooty dat de Christus blijft inder eeuwicheyt: ende hoe seght ghy dat de Sone des menschen moet verhooght worden? Wie is dese Sone des menschen? | |
35Iesus dan seyde tot haer, Noch eenen kleynen tijdt Ga naar margenootz is Ga naar margenoot43 het licht by u lieden: Ga naar margenoota wandelt terwijle ghy het licht hebt, op dat Ga naar margenoot44 de duysternisse u niet en bevange. Ende die in de duysternisse wandelt, en weet niet waer hy henen gaet. | |
36Terwijle ghy het licht hebt, gelooft in het licht, op dat ghy kinderen des lichts meucht zijn. Dese dingen sprack Iesus: ende Ga naar margenoot45 wech gaende verberghde hy hem van haer. | |
37Ende hoe wel hy so vele teeckenen voor haer gedaen hadde, [nochtans] en geloofden sy in hem niet: | |
38Op dat het woordt Esaie des propheten vervult wierde, dat hy gesproken heeft, Ga naar margenootb Heere, Ga naar margenoot46 wie heeft onse Ga naar margenoot47 predikinge gelooft? ende wien is de Ga naar margenoot48 arm des Heeren Ga naar margenoot49 geopenbaert? | |
40Ga naar margenoot51 Ga naar margenootc Hy heeft hare oogen verblindt, ende haer herte verhardt: op dat sy met de oogen niet en sien, ende met het herte [niet] en verstaen, ende sy bekeert worden, ende ick haer genese. | |
41Ga naar margenootd Dit seyde Esaias, doe hy Ga naar margenoot52 sijne heerlickheyt Ga naar margenoot53 sach, ende van hem sprack. | |
42Ga naar margenoote Nochtans geloofden oock selfs vele uyt den Oversten Ga naar margenoot54 in hem: maer om der Phariseen wille en beleden sy 't niet, Ga naar margenootf op dat sy Ga naar margenoot55 uyt de Synagoge niet en souden geworpen worden. | |
44Ende Iesus riep, ende seyde, Die in my gelooft, Ga naar margenoot56 en gelooft in my niet, maer in den genen die my gesonden heeft. | |
45Ga naar margenooth Ende die my Ga naar margenoot57 siet, die siet den genen die my gesonden heeft. | |
46Ga naar margenooti Ick ben Ga naar margenoot58 een licht in de werelt gekomen, op dat een yegelick die in my gelooft, in de duysternisse niet en blijve. | |
47Ende indien yemant mijne woorden gehoort, ende niet gelooft en sal hebben, ick en Ga naar margenoot59 oordeele hem niet. Ga naar margenootk Want ick en Ga naar margenoot60 ben niet gekomen op dat ick de werelt Ga naar margenoot61 oordeele, maer op dat ick de werelt saligh maecke. | |
48Ga naar margenootl Die my verwerpt, ende mijne woorden niet en ontfanght, heeft die hem oordeelt: Ga naar margenootm het woort dat ick gesproken hebbe, Ga naar margenoot62 dat sal hem oordeelen ten laetsten dage. | |
49Ga naar margenootn Want ick en hebbe Ga naar margenoot63 uyt my selven niet gesproken: maer de Vader die my gesonden heeft, die heeft my een Ga naar margenoot64 gebodt gegeven, wat ick seggen sal, ende wat ick spreken sal. | |
50Ende ick weet dat sijn gebodt Ga naar margenoot65 het eeuwige leven is. Het gene ick dan spreke, dat spreke ick alsoo, gelijck my de Vader geseght heeft. |
|