Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermd1 Christus in de bruyloft tot Cana verandert het water in wijn. 11 'Twelck het beginsel is van sijne wonderwercken. 12 Gaet nae Capernaum. 13 ende van daer nae Ierusalem, op het feest van Paschen. 14 Drijft de verkoopers ende wisselaers uyt den Tempel. 18 De Ioden begeeren een teecken, welcke hy wijst op het breken ende weder oprechten van den Tempel sijns lichaems. 23 Vele siende sijne wonderwercken gelooven in hem. 24 Doch hy en betrouwt hem selven haer niet, om dat hy haer herte kende. | |
1ENde op den Ga naar margenoot1 derden dagh was daer een bruyloft te Cana Ga naar margenoot2 in Galileen: ende de moeder Iesu was aldaer. | |
3Ende als'er wijn gebrack, seyde de moeder Iesu tot hem, Sy en hebben geenen wijn. | |
4Iesus seyde tot haer, Ga naar margenoot4 Vrouwe, Ga naar margenoot5 wat hebbe ick met u [te doen]? Mijne Ga naar margenoot6 uyre en is noch niet gekomen. | |
5Sijne moeder seyde tot de dienaers, So wat hy u lieden sal seggen, [dat] doet. | |
6Ende aldaer waren ses steenen water-vaten gestelt Ga naar margenoota na Ga naar margenoot7 de reyniginge der Ioden, elck houdende twee ofte drie Ga naar margenoot8 metreten. | |
[Folio 45r]
| |
7Iesus seyde tot haer, Vullet de watervaten met water. Ende sy vuldense tot boven toe. | |
8Ende hy seyde tot haer, Schept nu, ende draeght het tot den Ga naar margenoot9 hofmeester, ende sy droegen't. | |
9Als nu de hofmeester het water, dat wijn geworden was, geproeft hadde (ende hy en wist niet van waer [de wijn] was, maer de dienaren die het geschept hadden wisten't) so riep de hofmeester den Bruydegom, | |
10Ende seyde tot hem, Alle Ga naar margenoot10 man set eerst den goeden wijn op, ende wanneermen Ga naar margenoot11 wel gedroncken heeft, als dan den minderen: [maer] ghy hebt den goeden wijn tot nu toe bewaert. | |
11Dit Ga naar margenoot12 beginsel der teekenen heeft Iesus gedaen te Cana in Galileen, ende heeft sijne Ga naar margenoot13 heerlickheyt geopenbaert: ende sijne discipelen Ga naar margenoot14 geloofden in hem. | |
12Daer na ginck hy af na Capernaum, hy ende sijne moeder, ende sijne Ga naar margenoot15 broeders, ende sijne discipelen, ende en bleven aldaer niet vele dagen. | |
14Ga naar margenootb Ende hy vondt inden Tempel Ga naar margenoot17 die ossen, ende schapen, ende duyven vercochten, ende de wisselaers [daer] sittende: | |
15Ende een geessel van touwkens gemaeckt hebbende, Ga naar margenoot18 dreef hy'se alle uyt den tempel, oock de schapen ende de ossen: ende Ga naar margenoot19 het gelt der wisselaren stortede hy uyt, ende keerde de tafelen om. | |
16Ende hy seyde tot de gene die de duyvem vercochten, Neemt dese dingen van hier wech: en maeckt niet het huys mijns Vaders tot een huys van coophandel. | |
17Ende sijne Discipelen wierden indachtich datter geschreven is, Ga naar margenootc Den yver uwes huys heeft my Ga naar margenoot20 verslonden. | |
18De Ioden antwoordden dan, ende seyden tot hem, Ga naar margenootd Wat teecken toont ghy ons, Ga naar margenoot21 dat ghy dese dingen doet? | |
19Iesus antwoordde ende seyde tot haer: Ga naar margenoote Ga naar margenoot22 Breket desen tempel, ende in dry dagen sal ick den selven oprechten. | |
20De Ioden seyden dan, Ga naar margenoot23 Ses en veertich jaren is [over] desen tempel gebouwt, ende ghy, sult ghy dien in dry dagen oprechten? | |
22Daerom als hy opgestaen was van den dooden, Ga naar margenootf wierden sijne discipelen gedachtich, dat hy dit tot haer geseght hadde: ende sy geloofden de Schrift, ende het woort, dat Iesus gesproken hadde. | |
23Ende als hy te Ierusalem was, op het Pascha in het Feest, Ga naar margenoot25 geloofden vele in sijnen name, siende sijne teeckenen die hy dede. | |
24Maer Iesus selve en betrouwde haer hem selven niet, om dat hy'se alle kende: | |
25Ende dat hy niet van nooden en hadde dat yemant getuygen soude van den mensche, Ga naar margenootg want hy selve Ga naar margenoot26 wist wat in den mensche was. |
|