Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermd1 Door de gelijckenisse van de voorsichticheydt van een onrechtveerdich rentmeester leert Christus, datmen van den onrechtveerdigen Mammon sal vrienden maken. 13 ende datmen den Mammon niet en moet dienen. 14 Bestraft der gelt-gieriger Phariseen geveynstheyt ende hoochmoet. 16 Leert dat de Wet ende de Propheten tot op Ioannem geduert hebben, ende tot den minsten tittel vervult moeten worden. 18 ende handelt van de echtscheydinge. 19 Stelt voor de gelijckenisse van den rijcken man, ende den armen Lazarus, ende beyder verscheydene staet, soo in dit leven, als hier namaels. | |
1ENde hy seyde oock tot sijne Discipelen, Daer was een seker rijck mensche, welcke eenen Ga naar margenoot1 rentmeester hadde, ende dese wierdt by hem verclaeght, als die sijne goederen Ga naar margenoot2 doorbracht. | |
2Ende hy riep hem, ende seyde tot hem, Hoe hoore ick dit van u? Geeft rekenschap van uw' Ga naar margenoot3 rentmeesterschap: want ghy en sult niet meer konnen rentmeester zijn. | |
3Ende de rentmeester seyde by hem selven, Wat sal ick doen, dewijle mijn heere dit rentmeesterschap van my neemt? Graven en can ick niet, te bedelen schame ick my. | |
4Ick weet wat ick doen sal, op dat, wanneer ick van 't rentmeesterschap afgeset sal wesen, Ga naar margenoot4 sy my in hare huysen ontfangen. | |
5Ende hy riep tot hem een yegelick van de schuldenaers sijns heeren, ende seyde tot den eersten, Hoe veel zijt ghy mijnen heere schuldich? | |
6Ende hy seyde, Hondert Ga naar margenoot5 vaten olye. Ende hy seyde tot hem, Neemt uw' handschrift, ende nedersittende schrijft haestelick vijftich. | |
7Daer na seyde hy tot eenen anderen, Ende ghy, hoe veel zijt ghy schuldigh? Ende hy seyde, Hondert Ga naar margenoot6 mudden terwe. Ende hy seyde tot hem, Neemt uw' handschrift, ende schrijft tachtentich. | |
[Folio 38r]
| |
veerdigen rent-meester, om dat hy voorsichtelick gedaen hadde: want de Ga naar margenoot9 kinderen deser werelt zijn voorsichtiger dan Ga naar margenoota de kinderen des lichts in haren geslachte. | |
9Ende ick segge u lieden, Ga naar margenootb Maeckt u selven Ga naar margenoot10 vrienden uyt den onrechtveerdigen Ga naar margenoot11 Mammon, op dat wanneer Ga naar margenoot12 u ontbreken sal, sy u mogen Ga naar margenoot13 ontfangen inde eeuwige tabernakelen. | |
10Die getrouw' is in't minste, die is oock in't Ga naar margenoot14 groote getrouw': ende die in Ga naar margenoot15 het minste onrechtveerdich is, die is oock in het groote onrechtveerdich. | |
11So ghy dan in den Ga naar margenoot16 onrechtveerdigen Mammon niet getrouw' en zijt geweest, wie sal u Ga naar margenoot17 het ware vertrouwen? | |
12Ende so ghy in Ga naar margenoot18 een anders [goet] niet getrouw' en zijt geweest, wie sal u Ga naar margenoot19 het uwe geven? | |
13Ga naar margenootc Geen huysknecht en can twee heeren dienen: want of hy sal den eenen haten, ende den anderen lief hebben: ofte hy sal den eenen Ga naar margenoot20 aenhangen, ende den anderen verachten. Ghy en condt Gode niet dienen ende den Mammon. | |
14Ende alle dese dingen hoorden oock de Phariseen, Ga naar margenootd die geltgierigh waren, ende sy beschimpten hem. | |
15Ende hy seyde tot haer, Ghy zijt die u selven rechtveerdight voor de menschen: maer Ga naar margenoote Godt kent uwe herten. Ga naar margenootf Want Ga naar margenoot21 dat hooge is onder de menschen, is een grouwel voor Godt. | |
16Ga naar margenootg De Wet, ende de Propheten [zijn] tot op Ioannem: van dier tijdt af wort het Ga naar margenoot22 Coninckrijcke Godts Ga naar margenoot23 verkondight, ende een yegelick doet Ga naar margenoot24 gewelt op het selve. | |
17Ga naar margenooth Ende het is lichter dat de hemel ende de aerde voor-by-gaen, dan dat een Ga naar margenoot25 tittel der Wet Ga naar margenoot26 valle. | |
18Ga naar margenooti Een yegelijck die sijn wijf Ga naar margenoot27 verlaet, ende een andere trouwt, die doet overspel: ende een yegelijck die de verlatene van den man trouwt, die doet [oock] overspel. | |
19Ende daer was een seker rijck mensche, ende was gekleedt met Ga naar margenoot28 purper ende Ga naar margenoot29 zeer fijn lijnwaet, levende alle dage vrolijck ende prachtich. | |
20Ende daer was een seker bedelaer, met name Lazarus, welcke lach voor sijn Ga naar margenoot30 poorte, vol sweeren, | |
21Ende begeerde versadight te worden van de kruymkens, die van de tafel des rijcken vielen: maer oock de honden quamen ende leckten sijne sweeren. | |
22Ende het geschiedde dat de bedelaer stierf, ende van de Engelen gedragen wiert inden Ga naar margenoot31 schoot Abrahams. | |
23Ende de rijcke stierf oock, ende wiert Ga naar margenoot32 begraven. Ende als hy in de helle sijne Ga naar margenoot33 oogen ophief, zijnde in de pijne, sagh hy Abraham van verre, ende Lazarum in sijnen schoot. | |
24Ende hy riep ende seyde, Vader Abraham ontfermt u mijner, ende sendt Lazarum, dat hy het uyterste sijns vingers in het water doope, ende verkoele mijn tonge: Ga naar margenootk want ick lijde smerten in dese vlamme. | |
25Maer Abraham seyde, Ga naar margenootl Kindt, gedenckt dat ghy uw' goet ontfangen hebt in uw' leven, ende Lazarus desgelijcks het quade: ende nu wort hy vertroost, ende ghy lijdt smerten. | |
26Ende boven dit alles, tusschen ons ende u lieden is een groote Ga naar margenoot34 klove gevestight, so dat de gene die van hier tot u willen overgaen, niet en souden konnen, noch oock die [daer zijn], van daer tot ons overkomen. | |
27Ende hy seyde, Ick bidde u dan vader, dat ghy hem sendet tot mijns vaders huys. | |
28Want ick hebbe vijf broeders: dat hy haer [dit] betuyge, op dat oock sy niet en komen in dese plaetse der pijninge. | |
29Abraham seyde tot hem, Ga naar margenootm Sy hebben Ga naar margenoot35 Mosem ende de Propheten: dat'se die Ga naar margenoot36 hooren. | |
30Ende hy seyde, Neen vader Abraham: maer so yemandt van de dooden tot haer henen ginge, sy souden haer bekeeren. | |
31Doch [Abraham] seyde tot hem, Indien sy Mosem ende de Propheten niet en hooren, so en sullen sy oock, alwaer't datter yemant uyt den dooden opstonde, haer niet laten Ga naar margenoot37 geseggen. |
|