Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermd1 De voor-reden Luce over sijn Euangelium. 5 Zacharie ende Elisabets geslachte ende leven. 8 Een Engel verschijnt Zacharie inden tempel. 13 welcke hem voorseght d'ontfanckenisse ende geboorte Ioannis, wiens ampt hy beschrijft. 18 Zacharias sulcks niet geloovende wort dear over gestraft met stommicheyt voor een tijdt. 24 Elisabeth wort bevrucht. 26 De Engel Gabriel boodtschapt de maget Maria, datse den Sone Godts ontfangen ende baren sal. 39 sy reyst daer na tot Elisabeth, welcke haer met blijdtschap ontfanght ende salich prijst. 46 Maria danckt den Heere met eenen lof-sanck. 57 Elisabeth baert haren sone. 59 de welcke besneden ende Ioannes genaemt wort. 64 Zacharias wort wederom sprekende, ende singt den Heere eenen lofsanck, propheterende van het ampt Christi ende sijns voorloopers Ioannis. 80 die inde woestijne op-wast, ende wort sterck inden geest. | |
1NA-de-mael Ga naar margenoot1 vele ter hant genomen hebben, om in orden te stellen een verhael van de dingen, die Ga naar margenoot2 onder ons volkomene sekerheyt hebben, | |
2Gelijck ons overgelevert hebben Ga naar margenoot3 die van den beginne selve aenschouwers ende dienaers Ga naar margenoot4 des woorts geweest zijn: | |
3Soo heeft het oock my goet gedacht, hebbende alles Ga naar margenoot5 van voren aen neerstelick Ga naar margenoot6 ondersocht, vervolgens aen u te schrijven, Ga naar margenoot7 voortreffelicke Ga naar margenoot8 Theophile: | |
4Op dat ghy meucht kennen de sekerheyt der dingen, daer van ghy Ga naar margenoot9 onderwesen zijt. | |
5I Ga naar margenoot10 N de dagen Ga naar margenoot11 Herodis des Conincks van Iudea, was een seker Priester met name Zacharias, Ga naar margenoota van de Ga naar margenoot12 dagh-orden Abie: ende sijn wijf was uyt de dochteren Aarons, ende haren naem Elisabet. | |
6Ende sy waren beyde rechtveerdigh Ga naar margenoot13 voor Godt, wandelende in alle de geboden ende rechten des Heeren Ga naar margenoot14 onberispelick. | |
7Ende sy en hadden geen kindt, om dat Elisabet onvruchtbaer was, ende sy beyde verre op hare dagen gecomen waren. | |
8Ende het geschiedde, dat als hy Ga naar margenoot15 het Priester-ampt bediende voor Godt inde beurte sijner dagh-orden, | |
9Na de gewoonte der Priesterlicke bedieninge, hem te lote was gevallen, Ga naar margenootb dat hy soude ingaen inden Tempel des Heeren om te Ga naar margenootc reuck-offeren. | |
10Ende alle de menichte des volcks was Ga naar margenoot16 buyten biddende ter uyre des reuckoffers. | |
11Ende van hem wiert gesien een Engel des Heeren staende te rechter [zijden] van den Ga naar margenoot17 altaer des reuck-offers. | |
12Ende Zacharias [hem] siende, wiert ontroert ende vreese is op hem gevallen. | |
13Maer de Engel seyde tot hem, En vreest niet Zacharia, want uw' gebedt is verhoort, ende uw' wijf Elisabet sal u eenen sone baren, ende Ga naar margenootd ghy sult sijnen naem heeten Ga naar margenoot18 Ioannes. | |
14Ende u sal blijdschap ende verheuginge zijn, ende vele Ga naar margenoote sullen haer over sijne geboorte verblijden. | |
15Want hy sal Ga naar margenoot19 groot zijn voor den Heere: Ga naar margenootf noch Ga naar margenoot20 wijn noch stercken dranck en sal hy niet drincken, ende hy sal met den heyligen Geest vervult worden, oock van sijns moeders lijve aen. | |
17Ende Ga naar margenooth hy sal voor hem henen gaen Ga naar margenoot21 in den geest ende cracht Elie, Ga naar margenooti Ga naar margenoot22 om te bekeeren de herten der vaderen tot de kinderen, ende de ongehoorsame tot de voorsichticheyt der rechtveerdige, om den Heere te bereyden een Ga naar margenoot23 toegerust volck. | |
18Ende Zacharias seyde tot den Engel, Waer by sal ick dat weten? want Ga naar margenootk ick ben oudt, ende mijn wijf is verre op hare dagen gecomen. | |
19Ende de Engel antwoordde, ende seyde tot hem, Ick ben Gabriel, die voor Godt Ga naar margenoot24 stae, ende ben uytgesonden om tot u te spreken, ende u dese dingen te Ga naar margenoot25 vercondigen. | |
20Ende siet ghy sult swijgen, ende niet konnen spreken, tot op den dagh dat dese dingen geschiedt sullen zijn, om dies wille dat ghy mijne woorden niet gelooft en hebt, welcke vervult sullen worden op haren tijdt. | |
[Folio 28r]
| |
dat hy so lange vertoefde inden tempel. | |
22Ende als hy uyt quam en konde hy tot haer niet spreken: ende sy bekenden dat hy een gesichte inden tempel gesien hadde. Ende hy wenckte haer toe, ende bleef stom. | |
23Ende het geschiedde, als de dagen sijner bedieninge Ga naar margenoot27 vervult waren, dat hy na sijn huys ginck. | |
24Ende na die dagen wiert Elisabet sijn wijf Ga naar margenoot28 bevrucht: ende sy verberghde haer Ga naar margenoot29 vijf maenden, seggende, | |
25Alsoo heeft my de Heere gedaen, inde dagen in welcken hy [my] aengesien heeft om Ga naar margenootl mijne Ga naar margenoot30 versmaetheyt onder de menschen wech te nemen. | |
26Ende in de Ga naar margenoot31 seste maendt wiert de Engel Gabriel van Godt gesonden na een stadt in Galilea genaemt Nazareth, | |
27Ga naar margenootm Tot een maeghd die ondertrouwt was met eenen man, wiens name was Ioseph, uyt den Ga naar margenoot32 huyse Davids, ende de name der Maget was Maria. | |
28Ende de Engel tot haer ingekomen zijnde, seyde, Weest gegroet ghy Ga naar margenoot33 begenadighde, de Heere [is] met u, ghy [zijt] Ga naar margenoot34 gesegent onder de vrouwen. | |
29Ende als sy [hem] sagh wiert sy zeer ontroert over dit sijn woort, ende overleyde hoedanige dese groetenisse mochte zijn. | |
30Ende de Engel seyde tot haer, En vreest niet Maria, want ghy hebt genade by Godt gevonden. | |
31Ga naar margenootn Ende siet, ghy sult Ga naar margenoot35 bevrucht worden, ende eenen sone baren, ende sult sijnen Ga naar margenooto name heeten Ga naar margenoot36 JESUS. | |
32Ga naar margenootp Dese sal groot zijn, ende de Sone des Allerhooghsten Ga naar margenoot37 genaemt worden. Ende Ga naar margenootq Godt de Heere sal hem Ga naar margenoot38 den throon sijns Ga naar margenoot39 vaders Davids geven. | |
33Ga naar margenootr Ende hy sal over Ga naar margenoot40 het huys Iacobs Ga naar margenoot41 Coninck zijn in der eeuwicheyt, ende sijns Coninckrijcx en sal geen eynde zijn. | |
34Ende Maria seyde tot den Engel, Ga naar margenoot42 Hoe sal dat wesen? dewijle ick geenen man en bekenne. | |
35Ende de Engel antwoordende seyde tot haer, De heylige Geest sal Ga naar margenoot43 over u komen, ende de cracht des Allerhooghsten sal u overschaduwen. Daerom oock dat heylige dat uyt u Ga naar margenoot44 geboren sal worden, sal Ga naar margenoot45 Godts Sone genaemt worden. | |
36Ende siet Elisabet Ga naar margenoot46 uwe nichte is oock selve bevrucht met eenen sone in haren ouderdom: ende dese maendt is haer, die onvruchtbaer genaemt was, de seste. | |
38Ende Maria seyde, Siet de dienstmaeght des Heeren: my geschiede na uwen woorde. Ende de Engel ginck wech van haer. | |
39Ende Maria Ga naar margenoot48 opgestaen zijnde in die selve dagen, reysde met haeste na het geberghte in Ga naar margenoot49 een stadt Iuda. | |
40Ende quam in het huys Zacharie, ende groettede Elisabet. | |
41Ende het geschiedde als Elisabet de groetenisse Marie hoorde, Ga naar margenoot50 so sprongh het kindeken op in haren buyck: ende Elisabet wiert vervult met den heyligen Geest. | |
42Ende riep uyt met grooter stemme, ende seyde, Gesegent [zijt] ghy onder de vrouwen, ende gesegent [is] de vrucht uwes buycks. | |
43Ende van waer [komt] my dit, dat de moeder mijns Heeren tot my komt? | |
44Want siet als de stemme uwer groetenisse in mijne ooren geschiedde, so spronck het kindeken van vreuchden op in mijnen buyck. | |
45Ga naar margenoott Ende salich is [sy] die gelooft heeft: Want de dingen, die haer Ga naar margenoot51 van den Heere geseght zijn, sullen volbracht worden. | |
47Ende mijnen geest verheught hem in Godt mijnen Salichmaker: | |
48Om dat hy Ga naar margenoot53 de nederheyt sijner dienstmaeght heeft aengesien: Want siet van nu aen sullen my salich spreken alle de geslachten. | |
49Want groote dingen heeft aen my gedaen hy die machtich is, ende heylich [is] sijnen naem. | |
50Ga naar margenootv Ende sijne barmherticheyt is Ga naar margenoot54 van geslachte tot geslachte over de gene die hem vreesen. | |
51Ga naar margenootx Hy heeft Ga naar margenoot55 een crachtigh werck gedaen Ga naar margenoot56 door sijnen arm: Ga naar margenooty Hy heeft Ga naar margenoot57 verstroyt de hooghmoedige in de gedachten harer herten. | |
52Hy heeft machtige van de throonen afgetrocken, ende Ga naar margenootz nedrige heeft hy verhooght. | |
53Ga naar margenoota Hongerige heeft hy met goederen vervult: ende rijcke heeft hy ledich wech gesonden. | |
54Ga naar margenootb Hy heeft Israël sijnen knecht Ga naar margenoot58 opgenomen, op dat hy gedachtich ware der barmherticheyt, | |
55(Gelijck hy gesproken heeft tot onse vaderen, [namelick] Ga naar margenootc tot Abraham, ende sijnen zade) inder eeuwicheyt. | |
56Ende Maria bleef by haer ontrent drie maenden, ende keerde weder tot haer huys. | |
57Ende de tijdt Elisabets wiert vervult, dat sy baren soude, ende sy baerde eenen sone. | |
58Ende die daer rontom' woonden, ende hare magen, hoorden dat de Heere sijne barmherticheyt Ga naar margenoot59 grootelicks aen haer bewesen hadde: ende Ga naar margenootd waren met haer verblijdt. | |
59Ende het geschiedde dat sy op den Ga naar margenoote achtsten dagh quamen, om het kindeken te besnijden, ende Ga naar margenoot60 noemden het Zachariam, na den name sijns vaders. | |
60Ende sijne moeder antwoordde ende seyde, Niet [also]: maer Ga naar margenootf hy sal Ioannes heeten. | |
61Ende sy seyden tot haer, Daer en is niemandt in uw' Ga naar margenoot61 maeghschap, die met dien naem genaemt wort. | |
62Ende sy wenckten sijnen vader, hoe hy wilde dat hy genaemt soude worden. | |
63Ende als hy Ga naar margenoot62 een schrijf-tafelken ge-eyscht hadde, schreef hy, seggende, Ioannes is sijnen name. Ende sy verwonderden haer alle. | |
[Folio 28v]
| |
64Ende terstont wiert sijnen mondt geopent, ende sijne tonge [los gemaeckt], ende hy sprack, Godt Ga naar margenoot63 lovende. | |
65Ende daer quam vreese over alle die rontom haer woonden, ende in het geheele geberchte van Iudea wiert veel gesproken van alle dese Ga naar margenoot64 dingen. | |
66Ende alle die het hoorden Ga naar margenoot65 namen het ter herten, seggende, Wat sal doch dit kindeken wesen? Ende Ga naar margenoot66 de handt des Heeren was met hem. | |
67Ende Zacharias sijn vader wiert vervult met den heyligen Geest, ende propheteerde, seggende, | |
68Ga naar margenoot67 Gelooft [zij] de Heere, de Godt Israëls, want hy heeft Ga naar margenoot68 besocht, ende verlossinge te wege gebracht sijnen volcke: | |
69Ga naar margenootg Ende heeft Ga naar margenoot69 eenen hoorn der salicheyt ons opgerecht, in het huys Davids sijns knechts. | |
70Ga naar margenooth Gelijck hy gesproken heeft door den mondt sijner heyliger Propheten, die Ga naar margenoot70 van den beginne der werelt [geweest zijn], | |
71[Namelick] eene verlossinge van onse vyanden, ende van de handt aller der gene die ons haten. | |
72Op dat hy barmherticheyt dede aen onse Vaderen, ende Ga naar margenoot71 gedachtich ware sijns heyligen verbondts: | |
73Ga naar margenooti [Ende] Ga naar margenoot72 des eedts, dien hy Abraham onsen Vader gesworen heeft, om ons te geven, | |
74Ga naar margenootk Dat wy verlost zijnde uyt de handt onser vyanden, hem dienen souden sonder vreese, | |
76Ga naar margenootm Ende ghy kindeken sult een propheet des Alderhooghsten genaemt worden: want ghy sult voor het aengesicht Ga naar margenoot73 des Heeren voor henen gaen, om sijne wegen te bereyden. | |
77Ga naar margenootn Om sijnen volcke kennisse der salicheyt te geven, Ga naar margenoot74 in vergevinge harer sonden. | |
78Door de Ga naar margenoot75 innerlicke bewegingen der barmherticheyt onses Godts, met welcke ons besocht heeft Ga naar margenoot76 de Ga naar margenooto Opganck uyt der hoochte. | |
79Ga naar margenootp Om te Ga naar margenoot77 verschijnen den genen die geseten zijn in duysternisse, ende schaduwe des doots: om onse voeten te richten op den wech des vredes. | |
80Ga naar margenootq Ende het kindeken wies op, ende wiert gesterckt Ga naar margenoot78 inden geest, ende was inde woestijnen tot den dagh Ga naar margenoot79 sijner vertooninge aen Israël. |
|