Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdVoordere Prophetie van den onderganck der Stadt Nineve, ende der Assyriers, nae het exempel der Stadt No, die oock is verdelcht geworden, om dergelijcke sonden als Nineve begaen hadde, 8. De Prophete voecht daer by, dat hare sterckten ende groote macht, haer niet helpen en souden, 12. | |
1WEe Ga naar margenoot1 de bloet-Stadt, die gantsch vol leugen, [ende] Ga naar margenoot2 verscheuringe is: de roof Ga naar margenoot3 en houdt niet op. | |
2Daer is Ga naar margenoot4 ’t geclap der sweepe, ende ’t geluyt van ’t bolderen der raderen: ende Ga naar margenoot5 de peerden stampen, ende de wagens Ga naar margenoot6 springen op. | |
3De ruyter steeckt om hooge soo het vlammende sweert, als de blixemende spiesse, ende daer sal de veelheyt der verslagenen zijn, ende eene sware menichte der | |
[Folio 126r]
| |
doode lichamen, ja daer en sal geen eynde zijn der lichamen, Ga naar margenoot7 men sal over hare lichamen struyckelen: | |
4Ga naar margenoot8 Om der grooter hoereryen wille Ga naar margenoot9 der seer bevallige hoere, Ga naar margenoot10 der meestersse der tooveryen, die Ga naar margenoot11 met hare hoereryen volckeren Ga naar margenoot12 vercocht heeft, ende geslachten met hare tooveryen. | |
5Siet, Ga naar margenoot13 Ick [wil] aen u, spreeckt de HEERE der heyrscharen, ende Ga naar margenoot14 ick sal uwe zoomen ontdecken boven u aengesichte, ende ick sal den Heydenen uwe naecktheyt, ende den Coninckrijcken uwe schande wijsen. | |
6Ende ick sal Ga naar margenoot15 verfoeyelicke dingen op u werpen, ende u tot schande maken, ende Ga naar margenoot16 ick sal u als eenen spiegel stellen. | |
7Ende ’t sal geschieden, dat alle die u sien, Ga naar margenoot17 van u wech vlieden sullen, ende seggen: Nineve is Ga naar margenoot18 verstoort, Ga naar margenoot19 wie sal medelijden met haer hebben? van waer sal ick u troosters soecken? | |
8Ga naar margenoot20 Zijt ghy beter dan Ga naar margenoot21 No Ga naar margenoot22 de volck-rijcke, Ga naar margenoot23 gelegen in de rivieren? die rontom henen water heeft? welcker Ga naar margenoot24 voor-muer de zee is, Ga naar margenoot25 haer muer is van Ga naar margenoot26 zee. | |
9Mooren-lant ende Egypten waren hare macht, ende Ga naar margenoot27 daer en was geen eynde: Ga naar margenoot28 Put ende Libya Ga naar margenoot29 waren tot uwe hulpe. | |
10Noch is Ga naar margenoot30 sy gevanckelick gegaen in de gevangenisse: oock zijn hare kinderen Ga naar margenoot31op ’t hooft aller straten Ga naar margenoot32 verplettert geworden, ende over hare Ga naar margenoot33 ge-eerde hebben sy Ga naar margenoot34 het lot geworpen, ende alle hare Groote zijn Ga naar margenoot35 in boeyen gebonden geworden. | |
11Oock sult Ga naar margenoot36 ghy Ga naar margenoot37 droncken worden, Ga naar margenoot38 ghy sult u verbergen, oock sult ghy een sterckte soecken Ga naar margenoot39 van wegen den vyant. | |
12Ga naar margenoot40 Alle uwe vasticheden zijn vijgeboomen Ga naar margenoot41 met de eerste vruchten, indien sy geschuddet worden, so vallen sy dien op den mont Ga naar margenoot42 diese eten wil. | |
13Siet, u volck sal in’t midden van u Ga naar margenoot43 tot wijven worden: de poorten uwes lants sullen uwen vyanden Ga naar margenoot44 wijt geopent worden: Ga naar margenoot45 het vyer sal Ga naar margenoot46 uwe grendelen verteeren. | |
14Ga naar margenoot47 Schept u water ter belegeringe, versterckt uwe vasticheden, Ga naar margenoot48 gaet in den kley, ende treedt in den leem, Ga naar margenoot49 verbetert den tichel-oven. | |
15Ga naar margenoot50 Het vyer sal u Ga naar margenoot51 aldaer verteeren: het sweert sal u Ga naar margenoot52 uytroeyen, het sal u af-eten, Ga naar margenoot53 als de kevers: Ga naar margenoot54 vermeerdert u als kevers, Ga naar margenoot55 vermeerdert u Ga naar margenoot56 als sprinckhanen. | |
16Ghy hebt meer Ga naar margenoot57 handelaers alsser sterren aen den hemel zijn, Ga naar margenoot58 de kevers sullen invallen, ende daer van vliegen. | |
17Ga naar margenoot59 Uwe gecroonde Ga naar margenoot60 zijn als de sprinckhanen, ende uwe Ga naar margenoot61 crijchs-overste Ga naar margenoot62 als de groote kevers, die haer in de heyning-mueren legeren Ga naar margenoot63 in de koude der dagen: wanneer de Sonne opgaet, so Ga naar margenoot64 vliegen sy wech, also dat hare plaetse onbekent is waer sy geweest zijn. | |
18Ga naar margenoot65 Uwe herders Ga naar margenoot66 sullen sluymeren, ô Coninck van Assur, Ga naar margenoot67 uwe voortreffelicke sullen Ga naar margenoot68 haer leggen, Ga naar margenoot69 u volck sal hem op de bergen wijt uytbreyden, ende Ga naar margenoot70 niemant salse versamelen. | |
19Daer en is Ga naar margenoot71 geen t’samentreckinge voor uwe breucke, uwe plage Ga naar margenoot72 is smertelick: Ga naar margenoot73 alle die ’t geruchte van u hooren, sullen Ga naar margenoot74 de handen over u clappen: want Ga naar margenoot75 over wien en is uwe boosheyt niet geduerichlick gegaen? | |
Eynde des Boecks NAHUMS. |
|