45
Ende Ga naar margenoot201 hy sal de tenten Ga naar margenoot202 sijnes paleys planten tusschen de zeen Ga naar margenoot203 aen den berch des heyligen cieraets: ende hy sal Ga naar margenoot204 tot sijn eynde komen, ende en sal geenen helper hebben.
|
-
margenoot1
- Dit spreeckt noch de Engel, die in het voorgaende capittel hadde aengevangen met Daniel te spreken.
-
margenoot3
- Te weten, om Dairo bystant te doen, ende sijn rijcke vast staende te houden.
-
margenoot4
- De rechte ende ware vertellinge van den toekomenden stant des Persischen Rijcx, ende uwes volcks.
-
margenoot5
- T.w. na Cores. dese drye zijn (als sommige meenen) Cambyses, Smerdis, Darius Hystaspis, ende de vierde is Xerxes. Andre (die Smerdin voor-by-gaen, om dat hy onwettelick onder den valschen naem van Smerdis den sone Cambysis het Coninckrijck ingenomen, ende maer seven maenden geregeert en heeft) tellen dese Coningen aldus, Cambyses, Darius, Xerxes, die de laetste is vande drye, de vierde van Cyro af te rekenen, die de eerste Monarch in Persen was.
-
margenoot6
- D. met macht regeeren over de geheele Monarchye: de Engel en wil niet seggen, datter geen Coningen meer in Persen en souden volgen, maer dat de Coningen die na die viere souden komen, van tijt tot tijt kleynder van moet ende macht souden zijn, ende dat Alexander het leet van Xerxes Grieckenlant aengedaen, soude wreken.
-
margenoot7
- T.w. Xerxes, de sone Darii Hystaspis, die alle de Coningen der Persen in rijckdom heeft te boven gegaen: Eerst genoemt een schrick, daerna een spot van Grieckenlant.
-
margenoot9
- T.w. alle sijne ondersaten, onder sich hebbende hondert ende seven-en-twintich provintien, Esth. 1.1.
-
margenoot10
- T.w. Alexander de Groote, die de Persische Monarchye onder sijn gebiedt gebracht heeft, mitsgaders noch andre Coninckrijcken meer.
-
margenoot11
- D. hy sal geluckelick ende voorspoedelick uytrichten alles dat hy in handen nemen sal, want Godt was met hem, besloten hebbende hem tot eenen Monarch te verheffen. siet Dan. 7.6. ende cap. 8.5.
-
margenoot12
- D. als hy sal gekomen zijn tot sijn hoochste gewelt ende fleur.
-
margenoot14
- D. niet aen sijne kinderen noch bloetverwanten of nakomelingen. Alexander de Grooteheeft twee sonen nagelaten, T.w. Alexandrum uyt sijn huysvrouwe Roxane, ende Herculemuyt Barsine, welcke beyde van Cassandro gedoodt zijn, op dat hy het rijcke van Macedonien, na de doot van Alexandro Magno, mochte innemen.
-
margenoot15
- D. niet met sulcke macht ende heerschappije als hy geheerscht ende geregeert heeft.
-
margenoot17
- De sin is, dat de Monarchye Alexandri nae sijne doodt, soude verscheurt ende verdeelt worden, ende dat sijn kinderen ofte nakomelingen, als in’t voorgaende geseyt is, geen deel daer van krijgen en souden, maer vier Vorsten, die van sijnen bloede niet en waren, soudense onder haer deelen.
-
margenoot18
- D. de Coninck van Egypten, te weten, Ptolomaeus, sone van Lagus.
-
margenoot19
- T.w. een van Alexandri des Grooten Vorsten. Ende verstaet hier door Vorsten, Landt-voochden, of Stadt-houders.
-
margenoot20
- T.w. Seleucus Nicanor, Coninck van Syrien ende Babylonien.
-
margenoot22
- T.w. na dat sy eenige jaren tegen malkanderen sullen geoorloocht hebben. T.w. ontrent 70 jaer na de doot van Alexander Magnus, nae sommiger rekeninge.
-
margenoot23
- T.w. de Coninck van Egypten Ptolomaeus Philadelphus Ptolomaei Lagi soon, ende de Coninck in Syrien, Antiochus Theos, Seleuci Nicanoris neve, of soons sone.
-
margenoot24
- Genaemt Bernice, Ptolomaei Philadelphi dochter.
-
margenoot25
- D. sal trouwen met Antiochus Theos, D. Antiochus de Godt, Coninck van’t Noorden, D. van Asia ende van Syria, aen’t Noorden gelegen, ten aensien van’t Ioodsche landt.
-
margenoot26
- Hebr. om billickheden, ofrichticheden te maken. D. om de saken te beslichten ende effen te maken. andere nement op het houwelick van Berenice ende Antiochus Theos, waer van den Engel soude spreken nae haer lieder meeninge, hoe wel het inder daet geen billick werck en was, maer een grouwelicke bloetschande, want de huysvrouwe die Antiochus Theos doe al hadde, was de suster van Bernice, by de welcke hy twee kinderen hadde, daerom heeft de Heere dit houwelick vervloeckt, ende in stede van vrede isser een bloedige oorlooge uyt ontstaen.
-
margenoot27
- D. Berenice en sal niet zijn als eenen stercken arm, om te maken, dat de vrede tusschen die beyde Coningen bestendich blijve. And. Doch de arm en sal de kracht niet behouden. Siet boven cap. 2. op vers 43.
-
margenoot28
- T.w. Ptolomaeus Coninck van’t Zuyden, met Berenice sijn dochter, die hy gebruyckte als eenen arm, om eenen vasten vrede te maken. Andre verstaen door, hy, Antiochum Theum, ende door sijnen arm, sijne kracht.
-
margenoot29
- T.w. Berenice, ende ’tgeselschap dat met haer gecomen was, mitsgaders haer vader, ende haer man, die haer gesterckt, ende groot gemaeckt heeft, verstootende haer suster Laodice, die hy te vooren getrouwt hadde: sy sullen altemael van den Heere gestraft, ende in de handen harer vyanden overgelevert worden. Laodice heeft haren sone Seleucum Callinicum opgeroeyt, dat hy de Stadt in de welcke Berenice was, belegert heeft, die overwonnen hebbende, heeft hy Berenice met al haer geselschap gedoodt: Oock is Antiochus Theos door venijn van Laodice elendelick omgebracht. Siet Appianum vande Syrische oorlogen.
-
margenoot30
- And. Ende die van haer geboren is, T.w. haer jonckste sone, die doe noch een kint was, maer hy is even wel mede omgebracht.
-
margenoot31
- T.w. Antiochus Theos, die Berenicemverheven heeft tot de Conincklicke macht en grootheyt, verstootende Laodicen haer suster, sijn eerste huysvrouwe, die hem daerom heeft doen vergeven.
-
margenoot32
- De sin is, In den staet, Dat is in’t Rijcke Ptolomaei Philadelphi, sal Ptolomaeus Euergetes sijn sone succederen, als een spruyte ofte tack uyt sijnen stronck, uyt de welcke Berenice oock gesproten is, want Ptolomaeus Euergetes was de broeder van Berenice, die in sijnes Vaders Ptolomaei Philadelphi staet gesuccedeert zijnde, sijnes susters doot gewroken heeft aen Seleucum Callinicum den Coninck in Syrien.
-
margenoot33
- Om te wreken de doot van sijn suster Berenice,
-
margenoot34
- T.w. Seleuci Callinici die Coninck van Syrien was.
-
margenoot35
- D. hy sal uytrichten ’tgene dat hy voornemen sal te doen, hy sal sijnes susters Berenices doot wreken aen den Coninck van Syrien, hem afnemende het grootste deel sijnes Coninckrijcks.
-
margenoot36
- T.w. de afgoden der Syriers. meermaels wort het woort Goden gebruyckt voor Afgoden, of beelden der Afgoden. Vergel. Exod. 12.12.
-
margenoot38
- Grooter ende machtiger zijnde, dan de Coninck tegen’t Noorden. Siet het volbrengen deser voorseggingen in Polyb. in’t 5. boeck Appian. van de Syrische oorlogen, ende Ioseph. in’t 5. boeck tegen Appion. And. Hy sal eenige jaren langer bestendich blijven, dan de Coninck van het Noorden. Eenige schrijven, dat desen Ptolomaeus geregeert heeft 26 jaren lanck.
-
margenoot40
- T.w. in’t Coninckrijcke van Seleucus Callinicus den Coninck van’t noorden.
-
margenoot41
- Daer toe genootsaeckt zijnde door oproeren, die in sijn lant opgeresen waren: andersins wasser groote apparentie dat hy het geheele Coninckrijcke van Syrien soude hebben ingenomen gehadt. Iust. lib. 27. Andre setten dit negende versken aldus over, Ende men sal in het Coninckrijcke des Conincks van’t Zuyden komen, wes halven hy wederom keeren sal.
-
margenoot42
- T.w. de sonen van Seleucus Callinicus, Coninck van’t Noorden. Deses sonen waren Seleucus Ceraunus, ende Antiochus Magnus.
-
margenoot43
- Tegen Ptolomaeum Euergetem. Het woort strijt, het welck hier in-gevoecht is, is genomen uyt vers 25.
-
margenoot44
- T.w. Antiochus de Groote, na dat sijn broeder Seleucus Ceraunus, soude omgekomen zijn door vergift, in het tweede jaer sijner regeringe, als sommige schrijven.
-
margenoot45
- Hebr. sal komende komen, Te weten, tegen Ptolomaeum Euergetem te oorlogen, als hy’t weynichst was vermoedende. Appian.
-
margenoot46
- D. doorbreken, overstroomen, T.w. tot aen Egyptenlant treckende door Syrien ende het Ioodsche lant, tot Raphiam toe, weder innemende die plaetsen, die sijnen Vader van den Coninck van Egypten waren afgenomen geweest.
-
margenoot47
- T.w. in Egypten, tegen Ptolomaeus Philopator, den sone van Ptolomaeus Euergetes. Hy is met een machtich heyrleger wederom te velde gekomen, ende na dat hy den Coninck van Egypten geslagen hadde, is geschiet het gene hier volcht op het eynde van dit vers.
-
margenoot48
- T.w. des Conincksvan Egypten vaste stadt, genoemt Rabbatamessana, of Raphiam, aen de grensen van Egypten gelegen, welcke vaste stadt hy Ptolomaeo sal afnemen. Polyb. lib. 5.
-
margenoot49
-
Ptolomaeus Philopater Euergetis sone, sal tegen Antiochum Magnum met bitteren toorn ontsteken worden.
-
margenoot50
- D. die oock een groot heyrleger te velde brengen sal.
-
margenoot51
- Des Antiochi menichte, of krijchs-heyr sal van Philopatore overwonnen worden. leest Polyb. in’t 5. boeck. Strabo in’t 16. boeck Geogra.
-
margenoot52
- D. als de heyr-kracht Antiochi des Grooten sal verslagen zijn. Siet het derde Boeck der Machabeen, ende Iosephumin’t 12. boeck vande Ioodsche outheyt cap. 3. Desen slach in welcken Antiochus overwonnen is, is geschiet by Raphiam. Polyb. lib. 5.
-
margenoot53
- Te weten, des Ptolomaei Philopatoris herte.
-
margenoot54
- D. veel duysenden, soo van’t heyr-leger sijns vyants, als oock van de Ioden.
-
margenoot55
- Overmits hy uyt hoochmoet, sijnen vyant Antiochum verachten, ende de victorie niet vervolgen en sal: Oock sal hy korts daer na sterven.
-
margenoot57
- D. na die tijden, na eenige jaren, T.w. als Ptolomaeus Philopator sal gestorven zijn, ende sijn sone Epiphanes noch een kint zijnde, in sijn plaetse sal gekomen zijn, den welcken hy in zijn lant vallen sal.
-
margenoot58
- And. sal hy elcke reyse comen, of, nu en dan komen, of dickwils komen. Hebr. sal hy komende komen.
-
margenoot59
- T.w. Ioden, ofte andere omliggende Coningen ende volckeren met Antiocho aenspannende.
-
margenoot60
- Tegen Ptolomaeum, haer voegende by Antiochum.
-
margenoot61
- Hebr. de kinderen des verbrekers, of doorbrekers uwes volcks, ô Daniel, D. uyt de Ioden, die met hare factien de Republijcque als in stukken scheuren. Sommige verstaen dit van den Priester Onia, ende sijnen aenhanck, die nae Egypten zijn getrocken, ende hebben aldaer eenen Tempel ende altaer opgericht, voorgevende dat sy dat deden, om te bevestigen het gesichte ofte Prophetye Iesaiae cap. 19. vers 19, 21. Te dien dage sal de HEERE eenen altaer hebben in het midden van Egyptelant, etc.
-
margenoot62
- Namelick, tot eere, ofte, sullen sich verheffen. D. opwerpen, om scheuringe aen te richten.
-
margenoot63
- D. op dat, als Godt aldus dese Prophetye Daniels bevesticht, de herten syner uytverkorenen des te meer van de overige deelen der selver versekert worden. Andere verstaen het van haer voornemen om de Prophetye Iesa. 19.19, 21. nae hare duydinge te vervullen.
-
margenoot65
- Hebr. struyckelen, aenstooten. D. sy sullen te niete comen.
-
margenoot66
-
Antiochus de Groote sal komen tegen Ptolomaeum Epiphanem. Ende hier wort gesproken vanden tweeden tocht Antiochi tegen Epiphanem.
-
margenoot67
- Siet de aenteeck. 2.Sam. 20. op vers 15. ende Ierem. 32.24. ende cap. 23. op vers 4. De sin is, hy salse belegeren, ende innemen.
-
margenoot68
- Hebr. een stadt der vasticheden, Dat is, eenige stadt hoe vaste datse zy, sal hy innemen.
-
margenoot69
- D. de kloecke velt-overste ende Capiteynen des Conincks van’t Zuyden: D. van Egypten. Van het woort [armen] voor overste, Siet Ezech. 31.2, etc.
-
margenoot71
- De sin is, Dat noch d’overste noch de soldaten des Conincks van Egypten, yets tegen Antiochum Magnum vermogen sullen.
-
margenoot72
- Te weten, Antiochus de Coninck van’t Noorden.
-
margenoot74
- D. in het Ioodsche lant. Siet de aenteeck. bov. cap. 8. op vers 9. Andre, In het lant Zebi. Daniel geeft met dese woorden te verstaen, dat Antiochus niet alleen Egypten soude aentasten, maer oock Iudaeam, ’twelck hy de Ioden te vooren seyt, op dat sy souden weten, dat het alles geschiet door de voorsichticheyt Godes.
-
margenoot75
- Dat is, hy sal het geheele Ioodsche lant kunnen verderven. of de sin is, Hy sal kunnen doen ende volbrengen wat hy wil. alsoo wort het woort voleyndinge somtijts genomen voor vervullinge ende volbrenginge, maer meest beteeckent het eene uyterste verdervinge. Siet Gen. 18. op vers 21. Siet de vervullinge deser Prophetie by Iosep. lib. 12. Antiq. cap. 3. ende Polyb. lib. 11.
-
margenoot76
- T.w. tegen Ptolomaeum Epiphanem den Coninck van Egypten.
-
margenoot77
- Hebr. Ende billickheden met hem, of, Ende daer sal richticheyt met hem zijn. Siet bov. vers 6.
-
margenoot78
-
Hy sal’t doen, of hy salse doen, D. hy salse voltrecken, T.w. de beloofde conditien, doch niet oprechtelick, maer archlistelick, tot dat hy gelegentheyt soude vinden om sijn bedroch in’t werck te stellen.
-
margenoot79
- T.w. Ptolomaeo Epiphani, den Coninck van Egypten.
-
margenoot80
- D. een huysvrouwe onder de vrouwen in schoonheyt uytstekende, T.w. sijn eygen dochter Cleopatram. And. een dochter [sijner] wijven, D. een dochter van eene van sijne wijven, D. eene van sijne dochters.
-
margenoot81
- Dat en was wel eygentlick sijn voornemen niet, maer het souder wel lichtelick uyt ontstaen hebben, indien sy hares Vaders raet gevolcht, ende haren man door venijn, of andersins omgebracht hadde. And. haer archlistichlick verdervende, namelick haer bevelende, dat sy haren man soude van kante helpen: op dat hy dan, als voocht over sijn dochter, Egypten mochte innemen.
-
margenoot82
- Sy en sal in dat boos voornemen, ’twelck haer vader van haer begeerde, ende ’twelcksy, soo het schijnt, hem eerst belooft hadde, niet voortvaren: So dat Antiochus van sijn eygen dochter is bedrogen geworden.
-
margenoot83
- D. sy en sal Antiochi Magni hares Vaders boosen wille niet doen, maer sy sal haren man getrouwe blijven. Dit alles alsoo geschiet te zijn, betuycht Livius in’t derde boeck. Decad. 4.
-
margenoot84
- Die het Roomsche gebiet onderworpen waren, als Cyprus, Phocaea, Samus, Rhodus, Colophon, Eubaea, etc. of Eylanden kan hier oock wel beteeckenen verre gelegene landen over zee.
-
margenoot85
- T.w. een van de Velt-overste der Romeynen, genoemt Marcus Acilius, als oock Lucius Scipio Nasica. van het woort Overste siet Iud. cap. 11. op vers 6. hier beteeckent het eenen Consulder Romeynen.
-
margenoot86
- Verstaet dien smaet, dien Antiochus den Romeynen aengedaen heeft, vallende in haer lant, ende eenige plaetsen des selven innemende: oock eenige van hare bontgenooten beschadigende.
-
margenoot87
- D. tegen het volck van Roome, ’twelck desen oversten representeerde.
-
margenoot88
- D. de Roomsche Overste en sal daer mede niet te vreden zijn, dat hy sal doen ophouden den smaedt, die Antiochus den volcke van Roome, ende ’t gantsche Roomsche Rijcke, mitsgaders haren vrienden, heeft aengedaen, hem weder-af-genomen hebbende die landen, die hy van de Romeynen ende hare vrienden genomen hadde: maer hy sal noch daerenboven dien smaedt over Antiochum brengen, dat hy hem van een groot deel sijnes Rijcx beroovende, ende eenen swaren cijns hem op-leggende, hem dwingen sal dat hy sich binnen sijne limiten sal moeten houden, namelick aen gene zijde des berchs Tauri. Siet hier van breeder Liv. lib. 8. Decad. 4. Appia. in Syriacis, ende Memnon in’t 13 ende 14 boeck.
-
margenoot89
- T.w. nae Syrien, daer henen hy vluchten sal, ende sich onthouden binnen sijne sterckten, uyt vreese der Romeynen, die hem dapper vervolchden met hare heyrlegers.
-
margenoot90
- Hy sal van sijn eygen ondersaten, ja boeren omgebracht worden, willende eenen Tempel van den Afgodt Bel in Elam berooven, of, so andre schrijven, den Tempel Dyndimei Iovis, of Iovis Dodonaei. dese geschiedenissen worden breeder beschreven van Iustino in’t 32. boeck, ende van Polyb. in’t 5. Strabone in’t 16. Geogra. vergel. den schandelicken onder-ganck Antiochi Magni met ’t gene datter geschreven staet Psalm 52. vers 9. ende Ies. 14. vers 16, etc.
-
margenoot92
- Te weten, Seleucus Philopator, anders Soter genoemt, een sone des voorgaenden Antiochi Magni.
-
margenoot93
- Of, gelt-voorderaer, pander, schatter, Hebr. dryver. Dit is geweest Heliodorus, die het gantsche Ioodsche lant door-treckende, den ondersaten veel gelts, voor sijnen Coninck, heeft afgeperst. Siet 2.Mach. cap. 3.
-
margenoot95
- Of, in weynige dagen. Hy is gebroken, Dat is, omgecomen, korts nae dat hy hadde gepoocht den Tempel te Ierusalem te berooven, 2.Mach. 4.
-
margenoot96
- Niet door openbaren toorn, maer door heymelicke lagen van Heliodorus, die hem behendichlick vergeven heeft, sijnen broeder Antiocho Epiphani te gevalle.
-
margenoot97
-
Antiochus Epiphanes, die te Roome in gijselinge zijnde, heymelick ontloopen is. hy wiert van de vleyers genoemt Antiochus Epiphanes, D. de Edele, maer andere noemden hem met meerder reden Epimanes, D. den dollen, of, rasenden. Siet sijn sotte rancken inde Historie Polybij.
-
margenoot98
- Of, niet en soude geven: Niet en hadde behooren te geven, want het Rijcke en quam hem niet toe, maer Demetrio sijnes verstorvenen broeders Seleuci soon. And. den welcken sy (T.w. de staten des Rijcks) de eere des Coninckrijcks niet gegeven en hebben.
-
margenoot99
- Niet met gewelt als een vyant, maer als een vrient, om als voocht het Rijcke te regeren, tot dat Demetrius sijnes verstorvenen broeders Seleuci Philopatoris sone, soude groot geworden zijn.
-
margenoot100
- Of, met gladde woorden, als onder versen 32, ende 34. Siet Psal. 35. de aenteeck. op vers 6. ende Psal. 73.28. ende Ierem. 23.12.
-
margenoot101
- Of, de overstroomende armen, dat is, de Velt-overste ende Capiteynen des Conincks in Egypten, die als een vloet in Syrien plechten te vallen, sullen van Antiocho Epiphane, in den strijt verslagen worden. sommige verstaen de armen van de riviere Nilus.
-
margenoot103
- D. de Vorst met welcken het verbont gemaeckt was. T.w. Tryphon, een vande voornaemste Heeren van Egypten, die met Antiocho Epiphaneeen verbont gemaeckt heeft, ende hem raet gaf, dat hy sijne heyrlegers soude achterlaten, ende met de Croone van Egypten (also de Coninck Ptolomaeus Philometor doe noch een kint was) in een verbont treden, ende de voochdye over Philometor sijnes susters Cleopatrae sone, aennemen soude: maer hy dit te wege gebracht hebbende, heeft onder dat decksel, selve het rijcke ingenomen, eerst den voornoemden Tryphon van cante geholpen hebbende. Andre vertalen ende verklaren dese woorden alsoo, Daer toe sal hy een wederpartijder des verbonts zijn: Hy, te weten, Antiochus. het Hebr. woort wort nae sommiger gevoelen, somtijts in dese beteeckenisse genomen. Siet Dan. 10.13.
-
margenoot104
- T.w. met den selven Tryphon: Of, gelijck andre dat nemen, met Ptolomaeo Philometore den Coninck van Egypten.
-
margenoot105
- Nemende wel met hem weynich krijchs-volck, maer cloecke, getrouwe, wel-geoeffende helden, door de selve hem van de voornaemste sterckten van Egypten versekerende.
-
margenoot107
- Of, hy sal sich met weynich volcks verstercken. Dit heeft Antiochus uyt archlisticheyt gedaen, om d’Egyptenaers des te behendelicker te bedriegen, ende alsoo met gemack, sonder groot rumoer, dagelicks dieper en dieper in te kruypen, ende soo de sterckten, als de ondersaten aen de hant te krijgen: hy voor sijn persoon te Memphis blijvende, ’twelck de Conincklicke Stadt was, van waer hy d’ooge over al konde hebben.
-
margenoot109
- T.w. het lant van Egypten onder sijn gewelt brengende.
-
margenoot110
- And. hy sal rooven en buyten, ende hy sal goederen, of rijckdommen onder haer uytstroyen.
-
margenoot111
- T.w. onder de gene die hy in de voornaemste steden ende sterckten des lants sal leggen, om alsoo de selve tot sich te trecken, ende aen sijne zijde te houden.
-
margenoot113
- Die hy noch niet genoechsaem besitten, of in sijne versekeringe en sal hebben in Egyptenlant. ’Tgene dat hier van Antiocho voorseyt wort, is geschiet ontrent het 137 jaer van de regeeringe der Seleuciden.
-
margenoot114
- T.w. tot dat Philometor de wettelicke Coninck, tot sijne mannelicke jaren sal gekomen zijn, want alsdoen hebben de Egyptenaers het krijchs-volck ende garnisoenen deses Antiochi uyt haer lant verdreven, ende hebben haer selven in vrydom gestelt.
-
margenoot115
- T.w. tegen Ptolomaeum Philometorem den Coninck van Egypten. Dit is nu den tweeden tocht die Antiochus Epiphanes tegen Egypten doen soude, welckes beleyt ende voortganck de Engel hier te kennen geeft.
-
margenoot116
- D. hy sal krijch voeren, T.w. tegen Antiochum. siet Livium in’t 45 boeck.
-
margenoot118
- De sin is, Sijne raets-heeren ende hovelingen, vers 26. (door geschencken, ende beloften van groote dingen, van Antiocho ingenomen zijnde) sullen Philometorem haren jongen onbedrevenen Coninck door haren trouwloosen raet bedriegen, ende sy sullen Antiocho aenhangen, uyt vreese dat hy meester geworden zijnde, haer niet te schande en make noch verdelge.
-
margenoot119
- Siet Dan. cap. 1.5. het Hebr. woort wort alleen hier en daer gevonden, Siet de aenteeck. aldaer. De sin is, die sijn broot eten, T.w. sijne raets-heeren ende dienaers.
-
margenoot123
- Of, sal overvloeyen, of, als een vloet inbreken.
-
margenoot124
- In het leger des Conincks Philometoris. 1.Mach. 1. vers 19.
-
margenoot125
- Te weten, na dat sy ’tsamen sullen vrede gemaeckt hebben voor de tweede reyse.
-
margenoot126
- Sy sullen wel malkanderen uyterlick veel groote vrientschap bewijsen, ende alle diensten beloven, insonderheyt over tafel zijnde, ende goet chier makende, maer sy en sullen het niet meynen, ’tsal uyt een geveynst herte komen.
-
margenoot127
- Hare beloften sullen ydel en van geener weerde zijn: De beloften ende contracten van pays en sullen niet bestendich zijn: Of, Ten sal geenen voortganck hebben dat sy listichlick tegen malkanderen bedacht hebben, want Godt sal eenen anderen wech ingaen.
-
margenoot128
- Te dier tijt die Godt bestemt ende verordineert heeft, ende door menschelicke wille niet en kan verandert worden. Siet vers 29.
-
margenoot130
- T.w. met grooten buyt, ende geroofde goederen, soo in Egypten, als elders.
-
margenoot131
- D. tegen de Ioden, met de welcke Godt een heylich verbont gemaeckt heeft. Hebr. tegen het verbont der heylicheyt.
-
margenoot132
- T.w. dat hy voor hadde. D. hy sal de Ioden plagen. Siet 1.Mach. 1. versen 22, 23, etc. ende 2.Mach. 5.11, etc.
-
margenoot134
- T.w. als eenige meenen, na twee jaren, als Philometor met sijnen broeder Physcon versoent was, ende hulpe van de Romeynen verkregen hadde.
-
margenoot135
- T.w. tegen Ptolomaeum Philometorem den Coninck in Egypten, den welcken hy belegeren sal.
-
margenoot136
- D. ten sal Antiocho niet gelucken, gelijck het hem de eerste ende laetst-voorgaende reyse geluckt heeft. Siet bov. vers 22, 25. de reden volcht vers 30. De sin is, Antiochus en sal over Ptolomeum Philometorem sulcke victorien in Egypten niet meer bevechten, gelijck hy in twee voorgaende expeditien gedaen heeft.
-
margenoot137
- D. van Cilicien, daer de Romeynen ordinarelick een vlote schepen hielden, om over de middelantsche zee te heerschen. Siet van Chittim Gen. cap. 10. op vers 4. ende Num. 24.24. Ptolomaeus Philometor van Antiocho overheert zijnde, heeft hulpe aen de Romeynen versocht, ende verkregen.
-
margenoot139
- Om dat hy door de Romeynen sal gedwongen worden met sijn leger uyt Egypten te trecken. C. Popilius Laenas, velt-overste der Romeynen, heeft Antiochum soo verre gebracht, dat hy hem harde conditien heeft voorgeslagen, ende rontom hem, met sijnen staf in het zant eenen rinck makende, belaste hem te resolveren ende ront uyt te antwoorden, of hy Egypten verlaten woude, ofte niet, eer hy uyt dien rinck of cirkel treden soude.
-
margenoot140
- Te weten, nae Syrien, sijn lant, als hy Egypten sal moeten verlaten.
-
margenoot142
- T.w. dat hy voorgenomen ende in sijnen toorn besloten hadde te doen, namelick hy sal Ierusalem overvallen, den Tempel ende de stadt uytplunderen, ende den Godts-dienst af-schaffen. Siet hier van breeder Iosephum in’t 1 boeck van de Ioodsche oorlogen. cap. 1.
-
margenoot143
- Niet in eygener persoon, maer hy salder Apollonium henen schicken, Siet 1.Mach. 1.30. ende 2.Mach. 5.24.
-
margenoot144
- D. hy salse tot sich trecken, verstercken, ende helpen, om alsoo de macht der vrome Ioden te breken door de trouwloose Ioden, als daer waren, Iason, Menelaus, ende hare aenhangers.
-
margenoot145
- D. crijchs-overste met hare soldaten. als boven vers 22. om door de selve de Ioden te dwingen. And. ende de armen sullen hem bystaen.
-
margenoot146
- D. uyt sijn bevel. ontstaen. D. gestelt worden, of gesonden worden binnen Ierusalem, ende het Ioodsche lant.
-
margenoot147
- D. de stercke Stadt van Ierusalem. And. Sy sullen ontwyen Ierusalem de sterckte. D. Ierusalem, ’t welck de sterckte des Ioodschen volcks is. Siet 1.Mach. 1.23. ende 2.Mach. 5.15, 16.
-
margenoot148
- D. het dagelicx offer. alsoo is oock te verstaen ’tgene d’Apostel seyt, Weest geduerich in den gebede, ’t welck niet te seggen en is, datmen niet anders doen en moet, dan bidden, maer datmen de dagelicksche oeffeninge des gebets nemmermeer en moet verlaten. Siet bov. cap. 8. vers 11.
-
margenoot149
- D. Soldaten, die alles verwoesten, ende de Ioden tot d’afgoderie dwingen sullen. Siet hier van breeder. 1.Mach. c. 1.23, etc. Ende Iosep. Andre verstaen hier door, een afgodisch beelt, ’twelck Antiochus op den altaer Godes heeft laten stellen, 1.Mach. 1.57, 62.
-
margenoot150
- Hebr. geven: Verstaet, dat Antiochi krijchs-overste dit doen souden.
-
margenoot151
- Of, de overtreders des verbonts, namelick de afvallige Ioden, die het verbont Godes sullen verachten, welcke de Engel vers 30. genoemt heeft verlaters des heyligen verbonts.
-
margenoot152
- Of, doen veynsen, op dat alsoo door haer de vrome mochten ontdeckt, ende in’t net gebracht worden. And. sal hy ontheyligen, Dat is, hy salse t’eenemael profaen ende godtloos maken, haer dagelicx meer en meer in hare hypocrisye versterckende.
-
margenoot153
- D. die den waren Godt kennen ende eeren, gelijck vele ten tijde van Iudas Machabeus ende sijne broederen geweest zijn.
-
margenoot154
- Verstaet hier by, ende den tyrannen overleveren.
-
margenoot155
- D. sy sullen’t uytrichten nae haren wille. of, sy sullen nae haren wille met de selve handelen. Siet 1.Mach. 1.55.
-
margenoot156
- Of, de verstandige onder het volck, als ond. cap. 12.3. De sin is, offer schoon vele, selfs oock eenige priesters, van den waren Godts-dienst afwijcken, so sullender nochtans altijt eenige leraers ende godtvruchtige, in Godes woort ervarene persoonen zijn, die de swacke sullen onderwijsen ende verstercken, in het midden der sware vervolgingen.
-
margenoot157
- T.w. in de ware Religie, uyt de Boecken der heyliger Schriftuere.
-
margenoot158
- D. soo de leeraers, als hare discipulen, die volstandich by de ware Religie blijven, sullen van Antiocho, ende sijne aenhangers, wreedelick vervolcht worden. Siet 1.Mach. 1.40. etc. ende cap. 2.3, 4. ende 2.Mach. capp. 5.6.7.8. Iosephum lib. 12. Antiq. Iud. cap. 6. ende 7. Vergel. Hebr. cap. 11. versen 35, 36, 37, 38.
-
margenoot159
- Of, eenige dagen, alsoo Dan. 8. vers 27. D. eenen tijt lanck van Godt verordineert.
-
margenoot160
- D. als de vervolginge op het heetste sal wesen.
-
margenoot161
- T.w. door de Machabeen. Siet 1.Mach. 2. vers 39. etc. ende capp. 3.4. ende 5. ende 2.Mach. cap. 8. ende Iosephum lib. 12. Antiquit. Iud. capp. 7. 8. 9. 10. 11. 12. Die kloecke helden hebben met weynich volcks de kercke Godes geredt uyt de handen Antiochi, ende anderer tyrannen.
-
margenoot162
- Als bov. vers 21. ende vers 32. Siet de aenteeck. vers 21. Doch hier beteeckent het huychelrye, geveynstheyt, schoon gelaet.
-
margenoot163
- T.w. wanneer het den Ioden wederom sal beginnen wel te gaen.
-
margenoot165
- Dit is het oogemerck dat de Heere sal voor hebben. And. op datse [Godt] smelte. D. beproeve, gelijckmen het gout ende silver beproeft inden smelt-oven. Siet Dan. 12.10.
-
margenoot166
- D. tot dat de tijt der vervolginge van Godt bestemt, sal vervult wesen.
-
margenoot167
- And. want noch ter bestemder tijt [sal het eynde wesen]. And. want de bestemde tijt sal noch komen. Vergel. Matt. cap. 24. versen 6, ende de volgende tot vers 15. ende siet boven de aenteeck. op vers 27.
-
margenoot168
- Van hier af tot het eynde deses capittels verstaen eenige dat de Engel spreeckt van den Antichrist des Nieuwen Testaments, of immers van Antiocho Epiphane, aengemerckt als een voorbeelt des Antichrists, in sijne opcomste, hooch-moet, practijcken, afgoderije, ende tyrannye. wantvele dingen die hier na verhaelt worden, insonderheyt vers 42, 43. en passen nae sommiger gevoelen, niet op den Coninck Antiochum: Want na dat hy door den Romeynschen Gesant Popilium gedwongen wiert uyt Egypten te vertrecken, bov. vers 30. so en heeft hy na der hant noyt durven in Egypten komen. Eenige duyden het op den Turck, andre op het Roomsche Rijcke, Ende meynen dat de dingen die hier geseyt worden, te verstaen zijn, sommige van de Roomsche Keyseren, sommige van de Roomsche Pausen, die in’t Roomsche Rijcke opgeresen zijnde, met der tijt den Keyseren selve vreeselick geworden zijn.
-
margenoot169
- Siet 2.Thes. cap. 2.4. daer d’Apostel dese woorden aldus uytdruckt, boven al dat Godt, of goddelicke Majesteyt genoemt wort.
-
margenoot170
- Die alleen is de eenige ware Godt. And. oock boven den Godt der Goden, hy sal wonderlicke dingen spreken.
-
margenoot171
- D. tot dat de toorne Godes tegen sijn volck ophoude: Of, tot dat hy sal gedaen hebben ’tgene dat Godt in sijnen toorn door hem wil sijnen volcke aengedaen hebben.
-
margenoot172
- Of, want dat praeciselick besloten is, sal geschieden: Niemant en kan het besluyt, of voornemen Godes verhinderen, of te rugge houden.
-
margenoot173
- Hebr. het is geschiet. D. het sal sekerlick geschieden: de voorleden tijt voor den toekomenden, om te toonen de sekerheyt deser prophetye. And. Als ’t gene dat praeciselick bestemt is, sal geschiet zijn.
-
margenoot174
- Verachtende de Religie sijner voorvaderen, sal hy alle man belasten sijne instellingen aen te nemen. Verstaetmen dit op Antiochum te passen, so siet 1.Mach. 1.43. Indien op den Paus, so ist notoir.
-
margenoot175
- Verstaetmen dit van Antiocho, so is dit de sin, Hy en sal selfs sijne wijven (welcker eene den Godt Israels op hare wijse eerde) niet toelaten, dat sy eenigen anderen Godt sal eeren, dan sijnen Iupiter Olympius, Ofte, de begeerte der wijven. D. de gewenschte ende begeerlickste vrouwen. Ofte, hy heeft wel willen schijnen niet te vragen nae wijven, maer onder-tusschen grouwelicke hoererye bedreven. Maer verstaetmen dit vanden Antichrist, so is dit de sin, Dat hy sijne geestelickheyt het houwelick verbieden sal, ende geenszins toelaten de klooster-beloften te breken, bedrijvende ondertusschen allerley schandelicke onreynicheyt. Siet 1.Tim. 4. vers 3.
-
margenoot176
- Als of de Engel seyde, Hy sal gantsch godtloos zijn: hy sal soo hoovaerdich zijn, dat hy sich selven sal verheffen boven alle menschen, ja oock boven alles wat Godt is, of genoemt wort: doende alles wat hy doet tot sijn eygen eere ende profijt. Dit selve past oock bequamelick op den Paus. Vergel. 2.Thes. 2.3, 4.
-
margenoot177
- De sin is, Antiochus, sal vast over al eenen nieuwen Godts-dienst invoeren: Ende wat aengaet den Godt der sterckten, (verg. Ier. 16.19.) of den Godt van groote kracht, den Godt Israels, hy sal in sijne stede, T.w. in den Tempel te Ierusalem, eeren eenen Godt, te weten dien Godt, welcken sijne Vaders niet gekent en hebben, namelick Iovem Olympium, dien sal hy eeren met gout, etc. siet 2.Mach. 6.2. wilmen dit op den Antichrist passen (wiens voorbeelt Antiochus geweest is,) dat kan oock bequamelick geschieden. Andre, Ende wat aengaet den Godt der sterckten, in sijn plaetse sal hy eeren, sal hy eeren, seg’ick, eenen Godt welcken sijne Vaders, etc. Wat den Godt der sterckten belangt, siet bov. vers 31. voor den Godt der sterckten, hebben eenige ’t Hebr. woort Maüzzim, of Maozim, in den text gehouden.
-
margenoot178
-
Antiochi voor-ouders en hebben Iovem Olympium niet ge-eert, maer Apollinem, Dianam, Atargatidem, gelijck Strabo getuycht in’t 16 boeck. Geogra. Alsoo heeft oock de Paus, in de stede, dat is, in de kercke of Gemeynte des waren Godts, ingevoert te eeren eenen valschen Godt, dien sijne voor-ouders niet ge-eert en hebben, namelick eenen versierden Christum, een ostye, of een stucxken broots, den welcken hy verciert met gout, silver, ende kostelicke peerlen.
-
margenoot180
- Of, hy sal de seer stercke vasticheden eenen vreemden Godt bevelen. De sin is, Antiochi meeste vasticheyt ende sterckte sal gelegen zijn om te doen eeren dien vreemden Godt, T.w. Iovem Olympium, als zijnde patroon, of beschermer der stadt van Ierusalem, ende des Ioodschen lants. Dit wort gestelt tegen ’tbegin des 38 vers, daer de ware Godt genoemt wort, De Godt der sterckten, hier ende oock daer, is het woort Maüzzim.
-
margenoot181
- D. de gene die hy weten sal hem ende sijnen afgodt toegedaen te zijn; die hy voor sijne vrienden kennen sal: hy meynt de afvallige die het heydendom sullen byvallen, indienmen dit op Antiochum duyt. vanden Roomschen Antichrist is de sake klaer: And. die [dien] Te weten, afgodt, kennen, Dat is, aennemen ende eeren.
-
margenoot182
- Of, over treffelicke, over voor treffelicke. De sin is, Hy salse tot hooge staten bevorderen ende ’tgebiet over vele andre geven.
-
margenoot183
- Of, om winste, of, om loon. D. den genen die hem geschencken ende gaven geven. Al het voorgaende kan bequamelick op den Paus gepast worden, als oock de volgende verskens.
-
margenoot184
- D. als de tijt van Godt bestemt, sal verschenen wesen. Vergel. bov. vers 35. Sommige verstaen hier door den tijt des eyndes, het eynde des Rijcks Antiochi, of, der vervolginge des volcks Godes. Doch siet bov. 8. op vers 27.
-
margenoot185
- De Sarasenen, die eerst op’t Roomsche Rijcke gewelt gedaen hebben. Andere duyden’t op Ptolomaeus Philometor Coninck in Egypten.
-
margenoot186
- Gelijck de stieren, bocken, ende andre gehoornde beesten doen. Vergel. Dan. cap. 8. versen 6, 7. De sin is, hy sal eenen harden krijch tegen hem voeren.
-
margenoot187
- Sommige verstaen hier den Turck, die het Saraseensche Rijcke onder sich gebracht hebbende, met noch veel meerder gewelt op’t Roomsche Rijcke aengevallen is. Andere duyden’t op Antiochus Epiphanes.
-
margenoot188
- Dat is, als een stormwint op hem aenkomen, of overkomen, of, op hem aenloopen.
-
margenoot189
- D. als met eenen water-vloet haestelick wech spoelen.
-
margenoot191
- Of, in het cierlick lant. D. in het Ioodsche lant. D. in de kercke Godts, door het selve afgebeeldt. Siet Dan. 8. de aenteeck. op vers 9. Dit voorseyt de Engel den Ioden tot haren besten, op dat sy indachtich zijnde dat haer dit alles over quam door Godes voorsichtige regeringe, sy haer daer in des te beter souden kunnen schicken: ende van gelijcken de kercke des Nieuwen Testaments in de vervolginge des Antichrists.
-
margenoot193
- D. van Antiocho, als sommige dit nemen, niet verdorven worden, maer sy sullen van hem vriendelick aengenomen worden, namelick daerom, om dat sy vyanden van de Ioden waren, ende de selve elcke reyse den krijch aendeden. Sommige verstaen dit van eenige kercken des Nieuwen Testaments, die het gewelt des Antichrists souden ontgaen, of hem niet onderworpen worden.
-
margenoot194
- And. de voornaemste. Hebr. het beginsel der kinderen Ammons.
-
margenoot196
- Hebr. ten sal niet zijn ter ontkominge. De sin is, Het sal oock al sijnen moetwille ende wrevel onderworpen wesen, gelijck vers 43.breeder volcht.
-
margenoot198
- Of, sullen sijne gangen vergeselschappen: doch nae de letter ist, Sullen in sijne gangen wesen: D. sy sullen hem ten dienste staen ende alle gehoorsaemheyt bewijsen. De maniere van spreken is genomen van de slaven ende dienstknechten, die achter of ontrent hare Heeren gaen en staen, om by alle gelegentheyt op der selver bevel te passen. Die volckeren hebben van alle kanten met Antiocho (op welcken sommige dit duyden) Egypten aengevallen, van hem met groote gagien daer toe gekocht zijnde, want daer te vooren hadden sy Ptolomaeo Philometori hulpe gedaen. Oft, In sijne gangen. D. hy sal door der selver lant passeren, hy sal voortgaen, ofte sijne voortgangen sullen zijn in sijne landen, waer door sommige Oost ende West-Indien verstaen, om dat het kenlick is, dat de Mooren eertijts wijt ende breet in Oost-Indien geregeert hebben, ende oock van Africa lichtelick in America, tegen over liggende, hebben konnen overtrecken.
-
margenoot199
- De vervullinge deser sake sal van Godt te sijner tijt worden geopenbaert. sommige duyden’t op Antiochus Epiphanes als een voorbeelt des Antichrists. doch vele verstaen’t eygentlick van den Antichrist.
-
margenoot201
- De sin is, Als hy besich sal zijn om het volck Godes uyt te roeyen, so sal sijnen onderganck komen, ende niemant sal hem kunnen redden, maer hy sal een elendich eynde hebben.
-
margenoot202
- D. sijnes hofs. Doch sommige duyden dit op het afgodisch Ephods-tuych des Antichrists. Vergel. Iud. 17.5. etc. Ende Hos. 3.4. met d’aenteeck. verstaende sijne afgodische cleresie ende onreyne afgoderye, waer van Antiochus met sijne heydensche afgoderye een voor-beelt was.
-
margenoot203
- Of, op den berch, of, tegen den berch, T.w. den berch Zions. D. Godts kercke.
-
margenoot204
- T.w. tot het eynde sijnes staets, dat over hem van Godt bestemt is.
|