Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdEen prophetisch klaeg-liedt over Tyrus, met beschrijvinge van hare heerlickheyt, weelde, ende ’t gerijf dat vele natien door allerleyen koophandel van hare hadden, vers. 1, 2, etc. ende ter contrarie van haren schricklicken val, mitsgaders de schade, ontsettinge, rouwe, ende aenfluytinge, die daer over sal wesen by de volckeren ende der selver Coningen, 26, etc. | |
1Wijders geschiedde des HEEREN woort tot my, seggende: | |
2Ghy dan, menschen kint, heft een klaeg-liedt op over Tyrus; | |
3Ende segt tot Tyrus, die daer woont aen Ga naar margenoot1 d’ingangen der zee, Ga naar margenoot2 handelende met de volcken in vele Ga naar margenoot3 eylanden: Soo seyt de Heere HEERE; ô Tyrus, Ghy segt, ick ben Ga naar margenoota volmaeckt in schoonheyt. | |
4Uwe lantpalen zijn in’t Ga naar margenoot4 herte der zeen: uwe bouwers hebben uwe schoonheyt volkomen gemaeckt. | |
5Sy hebben alle uwe Ga naar margenoot5 denningen [uyt] denneboomen van Ga naar margenoot6 Senir gebouwt: sy hebben Ga naar margenoot7 cederen van den Libanon Ga naar margenoot8 gehaelt, om Ga naar margenoot9 masten voor u te maken. | |
6Sy hebben uwe riemen [uyt] Ga naar margenootb eycken van Basan gemaeckt: Ga naar margenoot10 uwe berderen hebben sy gemaeckt [van] Ga naar margenoot11 wel betreden Ga naar margenoot12 elpenbeen, uyt de eylanden der Ga naar margenoot13 Chittiten. | |
7Ga naar margenoot14 Fijn linnen met Ga naar margenoot15 sticksel uyt Egypten was u uytbreydsel, dat het u tot een Ga naar margenoot16 zeyl ware: Ga naar margenoot17 hemels-blaeuw ende purper, uyt de eylanden van Ga naar margenoot18 Elisa was u decksel. | |
8De inwoonders van Ga naar margenoot19 Zidon ende Ga naar margenoot20 Arvad waren uwe roeyers: uwe Ga naar margenoot21 wijsen, O Tyrus, [die] in u waren, die waren uwe Ga naar margenoot22 schippers. | |
9De outste van Ga naar margenoot23 Gebal, ende hare wijsen waren in u, verbeterende uwe Ga naar margenoot24 breucken: alle schepen der zee ende hare zee-lieden waren in u, om Ga naar margenoot25 onderlingen handel met u te drijven. | |
10Persen, ende Ga naar margenoot26 Lydiers, ende Ga naar margenoot27 Puteërs waren in u heyr, uwe Ga naar margenoot28 krijchslieden: schilt ende helm Ga naar margenoot29 hingen sy in u op; die Ga naar margenoot30 maeckten uwen cieraet. | |
11De kinderen van Arvad, ende u heyr, waren rontom op uwe mueren, ende de Ga naar margenoot31 Gammaditen waren op uwe Ga naar margenoot32 torens: hare schilden hingen sy rontom aen uwe muren; die maeckten uwe schoonheyt volkomen. | |
12Ga naar margenoot33 Tharsis Ga naar margenoot34 dreef koophandel met u: van wegen de veelheyt van Ga naar margenoot35 allerley goet; met silver, yser, tin, ende loot Ga naar margenoot36 handelden sy Ga naar margenoot37 [op] uwe merckten. | |
13Ga naar margenoot38 Iavan, Tubal, ende Mesech, die waren uwe Ga naar margenoot39 kooplieden: met Ga naar margenoot40 menschen zielen, ende kopere vaten, dreven sy onderlingen handel met u. | |
14Uyt den Ga naar margenoot41 huyse van Ga naar margenoot42 Togarma, Ga naar margenoot43 leverden sy peerden, ende ruyteren, ende muyl-ezels [op] uwe merckten. | |
15Ga naar margenoot44 De kinderen van Ga naar margenoot45 Dedan waren uwe kooplieden; vele eylanden waren den koophandel uwer Ga naar margenoot46 hant, hoornen van Elpenbeen ende Ebenhout Ga naar margenoot47 gaven sy u weder [tot] eene vereeringe. | |
16Ga naar margenoot48 Syrien dreef koophandel met u, van wegen de veelheyt uwer Ga naar margenoot49 wercken: met Smaragden, purper, ende Ga naar margenoot50 gestickt werck, ende zijde, ende Ga naar margenoot51 Ramoth, ende Ga naar margenoot52 Cadkod, handelden sy op uwe merckten. | |
17Ga naar margenoot53 Iuda, ende het lant Israëls, die waren uwe kooplieden: met tarwe van Ga naar margenoot54 Minnit, ende Ga naar margenoot55 Pannag, ende honich, ende olye, ende Ga naar margenoot56 balsem, dreven sy onderlingen handel met u. | |
18Ga naar margenoot57 Damascus dreef koophandel met u, Ga naar margenoot58 om de veelheyt uwer Ga naar margenoot59 wercken, van wegen de veelheyt van Ga naar margenoot60 allerley goet; met wijn van Ga naar margenoot61 Chelbon, ende witte wolle. | |
19Oock Ga naar margenoot62 leverden Ga naar margenoot63 Dan ende Ga naar margenoot64 Iavan, de Ga naar margenoot65 omreyser, op uwe merckten: glat yser, Casia ende Calmus, was in uwen onderlingen koophandel. | |
20Ga naar margenoot66 Dedan handelde met u met Ga naar margenoot67 kostelick gewant tot Ga naar margenoot68 wagens. | |
21Ga naar margenoot69 Arabien, ende alle Vorsten van Ga naar margenoot70 Kedar, die waren de kooplieden uwer Ga naar margenoot71 hant: met lammeren, ende rammen, ende bocken, daermede handelden sy met u. | |
22De kooplieden van Ga naar margenoot72 Scheba ende Rahma, die waren uwe koop-lieden: met Ga naar margenoot73 alle hooft-specerye, ende met alle kostelick gesteente, ende gout, handelden sy [op] uwe merckten. | |
23Ga naar margenoot74 Haran, ende Ga naar margenoot75 Canne, ende Ga naar margenoot76 Eden, de kooplieden van Ga naar margenoot77 Scheba, Ga naar margenoot78 Assur, [ende] Ga naar margenoot79 Kilmad, handelden met u. | |
24Die waren uwe kooplieden met Ga naar margenoot80 volkomene cieragien, met Ga naar margenoot81 packen van hemels-blaeuw ende Ga naar margenoot82 gestickt werck, ende met Ga naar margenoot83 schatkisten van schoone kleederen: gebonden met koorden, ende in Ga naar margenoot84 ceder gepackt, Ga naar margenoot85 onder uwe koopmanschap. | |
25De Ga naar margenoot86 schepen van Ga naar margenoot87 Tharsis songen van u, Ga naar margenoot88 [van wegen] den onderlingen koophandel met u: ende ghy waert Ga naar margenoot89 vervult, ende seer verheerlickt in ’t Ga naar margenoot90 herte der zeen. | |
[Folio 83v]
| |
Ga naar margenoot92 groote wateren gevoert: De Ga naar margenootc Ga naar margenoot93 ooste wint heeft u verbroken in’t herte der zeen. | |
27Ga naar margenootd U goet, ende uwe merckt-waren, uwen onderlingen koophandel, uwe zeelieden, ende uwe schippers: die uwe breucken verbeteren, ende die onderlingen handel met u drijven, ende alle uwe krijchslieden, die in u zijn, selfs met de gantsche gemeynte die in’t midden van u is, sullen vallen in’t herte der zeen, ten dage uwes vals. | |
28Dan ’t geluyt des geschreeuws uwer schippers, sullen de Ga naar margenoot94 voorsteden Ga naar margenoote beven. | |
29Ende alle die den riem handelen, zeelieden, [ende] alle schippers van de zee, sullen uyt hare schepen neder-klimmen: op het lant sullense staen blijven. | |
30Ende sy sullen hare stemme over u laten hooren, ende bitterlick schreeuwen: ende sy syllen Ga naar margenoot95 stof op hare hoofden Ga naar margenoot96 werpen, sy sullen sich Ga naar margenoot97 wentelen in der asschen. | |
31Ende sy sullen sich over u Ga naar margenoot98 gantsch Ga naar margenootf kael maken, ende Ga naar margenoot99 sacken aengorden: ende sullen over u weenen met Ga naar margenoot100 bitterheyt der ziele, [ende] bittere rouwklage. | |
32Ende sy sullen Ga naar margenoot101 in haer gekerm een klaegliedt over u opheffen, ende over u weeklagen, [seggende]: Wie is geweest als Tyrus, als de Ga naar margenoot102 uytgeroeyde in’t midden der zee? | |
33Als uwe merckt-waren uyt de zeen voortquamen, hebt ghy vele volcken versadicht: met de veelheyt uwer goederen, ende uwen onderlingen koophandel, hebt ghy de Coningen der aerde rijck gemaeckt. | |
34Ter tijt, dat ghy uyt de zeen verbroken zijt in de diepten der wateren; zijn uwen onderlingen koophandel, ende uwe gantsche gemeynte, in ’t midden van u gevallen. | |
35Alle inwoonders der Ga naar margenoot103 eylanden zijn over u ontsett: ende haren Coningen Ga naar margenoot104 staen de hayren te berge, sy zijn verbaest van Ga naar margenoot105 aengesichte. | |
36De handelaers onder de volcken fluyten Ga naar margenoot106 u aen: ghy zijt eenen Ga naar margenoot107 grooten Ga naar margenootg schrick geworden; ende en sulter niet Ga naar margenoot108 [meer] zijn tot in eeuwicheyt. |
|