Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdBy het teecken van eene pottebackers kruycke, die den Propheet bevolen wort te breken in’t dal des soons Hinnoms, stelt Godt eerst de Politijcke ende kerckelicke Regeerders, ende daerna den gantschen volcke in den voorhof des Tempels, door den Propheet, voor oogen, eene seer grouwelicke verstooringe van Ierusalem, van wegen de grouwelen, die sy in dat dal, ende voorts over al bedreven. | |
1SOo seyt de HEERE; Gaet henen, ende koopt een Ga naar margenoot1 pottebackers Ga naar margenoot2 kruycke; ende Ga naar margenoot3 [neemt tot u] van de Outsten des volcx, ende van de Outsten der Priesteren. | |
2Ende gaet uyt nae het dal des Ga naar margenoot4 soons Hinnoms, dat voor de deure der Ga naar margenoot5 Sonne-poorte is: ende roept aldaer uyt de woorden, die ick tot u spreken sal: | |
3Ende segt, Hoort des HEEREN woort, ghy Ga naar margenoot6 Coningen van Iuda, ende inwoonders van Ierusalem: Alsoo seyt de HEERE der Ga naar margenoot7 heyrscharen, de Godt Israëls; Siet ick sal een Ga naar margenoot8 quaet brengen over dese plaetse, [van] het welcke eenen yederen, die ’t hoort, sijne Ga naar margenoot9 ooren Ga naar margenoota klincken sullen. | |
4Om dat sy my Ga naar margenootb verlaten, ende dese plaetse Ga naar margenoot10 vervreemdet, ende anderen Goden daer in geroockt hebben, die sy niet gekent en hebben, sy, noch hare vaders, noch de Coningen van Iuda; ende hebben dese plaetse vervult met Ga naar margenootc bloet der onschuldigen. | |
5Want sy hebben de hoochten Ga naar margenoot11 Baals gebouwt, om hare sonen met Ga naar margenoot12 vyer te verbranden, den Baal [tot] brant-offeren: Ga naar margenoot13 het welcke ick niet geboden, noch gesproken en hebbe, noch in mijn herte is opgekomen. | |
6Daerom, siet Ga naar margenootd de dagen komen, spreeckt de HEERE, dat dese plaetse niet meer sal genoemt worden, het Topheth, ofte, dal des soons Hinnoms; maer Moort-dal. | |
7Want ick sal den Ga naar margenoot14 raet van Iuda ende Ierusalem in dese plaetse Ga naar margenoot15 verydelen, ende salse voor het aengesichte harer vyanden doen vallen door het sweert, ende door de Ga naar margenoot16 hant der gener die hare ziele soecken: ende ick sal hare Ga naar margenoot17 doode lichamen Ga naar margenoote ’t gevogelte des hemels, ende ’t gedierte der aerden tot spijse geven. | |
[Folio 44v]
| |
8Ende ick sal dese stadt setten tot eene Ga naar margenoot18 ontsettinge, ende tot eene aenfluytinge: al wie voorby haer gaet, sal sich ontsetten ende fluyten over alle hare plagen. | |
9Ga naar margenootf Ende ick sal haerlieden het vleesch harer sonen, ende het vleesch harer dochteren doen eten, ende sy sullen eten, een yegelijck het vleesch sijnes naesten: in de belegeringe, ende in de benaeuwinge, daermede hen hare vyanden, ende die hare ziele soecken, benaeuwen sullen. | |
10Dan sult Ga naar margenoot19 ghy de Ga naar margenoot20 kruycke verbreken; voor de oogen der mannen die Ga naar margenoot21 met u gegaen zijn: | |
11Ende sult tot hen seggen, Soo seyt de HEERE der heyrscharen: Alsoo sal ick dit volck ende dese stadt verbreken, gelijck als men een pottebackers vat verbreeckt, dat niet weder Ga naar margenoot22 geheel kan worden: ende sy Ga naar margenoot23 sullense in Topheth Ga naar margenootg begraven, om datter geene [andere] plaetse sal zijn om te begraven. | |
12Soo sal ick deser plaetse doen, spreeckt de HEERE, ende haren inwoonderen: ende dat, om dese stadt te stellen als een Ga naar margenoot24 Topheth. | |
13Ende de huysen van Ierusalem, ende de huysen der Coningen van Iuda, sullen gelijck de plaetsen van Tophet, onreyn worden: Ga naar margenoot25 met alle de huysen, op welcker Ga naar margenoot26 daken sy allen Ga naar margenoot27 heyre des hemels geroockt ende vreemden Goden Ga naar margenooth dranck-offeren Ga naar margenoot28 geoffert hebben. | |
14Doe nu Ieremia van Topheth quam, daer henen hem de HEERE gesonden hadde, om te propheteren, Ga naar margenoot29 stont hy in den voorhof van des HEEREN Ga naar margenoot30 huys, ende seyde tot al het volck. | |
15Soo seyt de HEERE der heyrscharen, de Godt Israëls; Siet ick sal over dese stadt, ende over alle Ga naar margenoot31 hare steden, al het Ga naar margenoot32 quaet brengen, dat ick over haer gesproken hebbe: om datse haren Ga naar margenooti Ga naar margenoot33 necke verhardet hebben, om mijne woorden niet Ga naar margenoot34 te hooren. |
|