Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdProphetie het Rijcke Christi aengaende, vers 1. ende verhael der weldaden die hy sijne kercke sal aenbrengen, 2, etc. Een dreygement over de sorgeloose wyven, 9. Ende over 't gantsche lant, 12. 't welck verwoest sal worden, 14. daerna spreeckt de Prophete weder van het Rijcke Christi, ende wijst aen wat hy in de herten der uytvercorenen te wege brengen soude door den H. Geest, 15, etc. Dreygementen over de godloose, 19. Aensprake aen de leeraers des nieuwen Testaments, 20. | |
1SIet Ga naar margenoot1 een Ga naar margenoota Coninck sal regeren in gerechticheyt: ende Ga naar margenoot2 de Vorsten Ga naar margenoot3 sullen heerschen nae recht. | |
2Ende Ga naar margenoot4 [dien] man Ga naar margenoot5 sal zijn, Ga naar margenoot6 als een verberginge tegen Ga naar margenoot7 den wint, ende een schuyl-plaetse tegen den vloet: Ga naar margenoot8 als water-beken in een dorre plaetse, als de schaduwe eenes swaren rotzsteens in Ga naar margenoot9 een dorstich lant. | |
3Ende de Ga naar margenootb oogen Ga naar margenoot10 der gener die sien, en sullen Ga naar margenoot11 niet te rugge sien, ende de ooren der gener die hooren, Ga naar margenoot12 sullen op mercken. | |
4Ende het herte Ga naar margenoot13 der onbedachtsamen sal de wetenschap verstaen: ende de tonge der stamelenden sal veerdich zijn, om Ga naar margenoot14 bescheydentlick te spreken. | |
5Ga naar margenoot15 De dwaes en sal niet meer genoemt worden miltdadich: ende de gierige en sal niet [meer] Ga naar margenoot16 milde geheeten worden. | |
6Want Ga naar margenoot17 een dwaes spreeckt dwaesheyt, ende sijn herte doet ongerechticheyt, om huychelerye te plegen, ende om Ga naar margenoot18 dwalinge te spreken tegen den HEERE, Ga naar margenoot19 om de ziele des hongerigen ledich te laten, ende Ga naar margenoot20 den dorstigen dranck te doen ontbreken: | |
7Ende Ga naar margenoot21 eens gierigaerts gantsche Ga naar margenoot22 gereetschap is quaet: Ga naar margenoot23 hy beraetslaecht schendelicke verdichtselen, om de elendige te bederven met valsche redenen, ende Ga naar margenoot24 het recht, als de arme spreeckt. | |
8Maer een Ga naar margenoot25 miltdadige Ga naar margenoot26 beraetslaecht miltdadicheden, Ga naar margenoot27 ende staet Ga naar margenoot28 op miltdadicheden. | |
9Ga naar margenoot29 Staet op, Ga naar margenoot30 ghy geruste wijven, hoort mijn stemme: ghy dochters die soo seker zijt, neemt mijne redenen ter oore. | |
10Ga naar margenoot31 [Veel] dagen over 'tjaer sult Ga naar margenoot32 ghy Ga naar margenoot33 beroert zijn, ghy [dochters] die soo seker zijt: want Ga naar margenoot34 de wijn-oogst Ga naar margenoot35 sal uyt zijn, Ga naar margenoot36 daer en sal geen insamelinge komen. | |
11Bevet Ga naar margenoot37 ghy geruste [wijven] weest beroert [dochters] die soo seker zijt, Ga naar margenoot38 treckt u uyt, ende ontbloott u, ende gordet [sacken] om uwe lendenen. | |
12Men sal rouw-klagen Ga naar margenoot39 over de borsten, over de gewenschte ackers, over de vruchtbare wijn-stocken. | |
[Folio 17r]
| |
vreuchde-huysen, [in] Ga naar margenoot41 de vrolick-huppelende stadt. | |
14Want Ga naar margenoot42 het palleys sal Ga naar margenoot43 verlaten zijn, Ga naar margenoot44 het gewoel der stadt sal Ga naar margenoot45 ophouden, Ga naar margenoot46 Ophel ende Ga naar margenoot47 de wacht-torens sullen Ga naar margenoot48 tot speloncken zijn, Ga naar margenoot49 tot inder eeuwicheyt, Ga naar margenoot50 een vreuchde der wout-eselen, een weyde der kudden. | |
15Tot dat over ons Ga naar margenoot51 Ga naar margenootc uytgegoten worde Ga naar margenoot52 de Geest Ga naar margenoot53 uyt der hoochte: dan sal Ga naar margenoot54 de Ga naar margenootd woestijne tot Ga naar margenoot55 een vruchtbaer velt worden, Ga naar margenoot56 ende het vruchtbaer velt sal voor een wout geacht worden. | |
16Ende Ga naar margenoot57 het recht sal in de woestijne woonen, ende de gerechticheyt sal Ga naar margenoot58 op het vruchtbaer velt Ga naar margenoot59 verblijven. | |
17Ende Ga naar margenoot60 het werck der gerechticheyt sal Ga naar margenoot61 vrede zijn: ende Ga naar margenoot62 de werckinge der gerechticheyt, sal zijn gerusticheyt ende sekerheyt tot in eeuwicheyt. | |
18Ende Ga naar margenoot63 mijn volck sal in Ga naar margenoote eene woonplaetse Ga naar margenoot64 des vredes woonen, ende in wel-versekerde wooningen, ende in Ga naar margenoot65 stille geruste plaetsen. | |
19Maer Ga naar margenoot66 het sal hagelen Ga naar margenoot67 daermen afgaet in 't wout, ende Ga naar margenoot68 de stadt sal leege worden in de leechte. | |
20Ga naar margenoot69 Wel gelucksalich zijt ghylieden, die aen alle wateren zaeyt: Ga naar margenoot70 ghy die den voet des osses ende des esels [derwaerts] henen sendet. |
|